ECLI:NL:RBAMS:2019:7409

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 oktober 2019
Publicatiedatum
7 oktober 2019
Zaaknummer
AMS 19/1013
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige legesvaststelling voor aanvraag omgevingsvergunning

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 9 oktober 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam over een voorlopige legesaanslag van € 148.185,50 die aan [eiseres] was opgelegd voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een omgevingsvergunning. De heffingsambtenaar had de legesaanslag gebaseerd op de door [eiseres] opgegeven bouwkosten van € 4.545.000,00. Na een uitspraak op bezwaar van 8 januari 2019, waarin het bezwaar van [eiseres] ongegrond werd verklaard, heeft [eiseres] beroep ingesteld. De rechtbank heeft de zaak op 4 september 2019 behandeld, waarbij [eiseres] werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde en een kantoorgenoot.

De rechtbank oordeelde dat de voorlopige legesaanslag correct was vastgesteld op basis van de opgegeven bouwkosten. [eiseres] betwistte niet dat de heffingsambtenaar het voorlopige legesbedrag correct had berekend, maar stelde dat de feitelijke bouwkosten nog niet bekend waren bij de aanvraag. De rechtbank stelde vast dat de heffingsambtenaar de leges had berekend op basis van de door [eiseres] opgegeven kosten, en dat het voor een voorlopige legesvaststelling niet relevant was dat niet alle onderdelen van het project vergunningplichtig waren of feitelijk werden uitgevoerd.

Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de tarieventabel van de legesverordening verbindend was, ondanks de stelling van [eiseres] dat deze onverbindend was omdat een normblad niet bekend was gemaakt. De rechtbank concludeerde dat het beroep van [eiseres] ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en de beslissing werd ondertekend door de oudste rechter in afwezigheid van de voorzitter.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/1013

uitspraak van de meervoudige kamer van 9 oktober 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.A. Grapperhaus),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Aznag).
Partijen worden hierna [eiseres] en de heffingsambtenaar genoemd.

Procesverloop

In een besluit van 12 maart 2018 heeft de heffingsambtenaar aan [eiseres] een voorlopige legesaanslag opgelegd ter hoogte van € 148.185,50 (de voorlopige legesaanslag).
Bij uitspraak op bezwaar van 8 januari 2019 (de bestreden uitspraak) heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van [eiseres] tegen de legesaanslag ongegrond verklaard.
[eiseres] heeft daartegen beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op 4 september 2019. [eiseres] heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door mr. H.C. Sevim, een kantoorgenoot van gemachtigde, en [naam] , beheerder van [eiseres] . De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Inleiding

1. [eiseres] heeft op 26 oktober 2017 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het vervangen van de kozijnen van de tien blokken aan de [adres] , [adres] , [adres] , [adres] , [adres] en [adres] in [plaatsnaam] en het vervangen van de balkonhekken van de acht lage blokken.
2. Voor het in behandeling nemen van de aanvraag heeft de heffingsambtenaar een voorlopige legesaanslag opgelegd. [1] De voorlopige legesaanslag is gebaseerd op de Verordening van de raad van Amsterdam regelende de heffing en invordering van leges 2018 (hierna: de legesverordening) en de daarbij behorende legestabel. De heffingsambtenaar heeft de voorlopige legesaanslag van € 148.185,50 als volgt opgebouwd:
- bouwen: € 147.975,50;
- monument: € 210,00.
De heffingsambtenaar is daarbij uitgegaan van de door [eiseres] in de aanvraag opgegeven kosten van € 4.545.000,00.

Beoordeling door de rechtbank

De maatstaf voor de voorlopige legesvaststelling
5.1.
Aangezien voorlopige leges worden geheven in verband met het in behandeling nemen van een aanvraag om een omgevingsvergunning, heeft het belastbare feit zich voorgedaan. [eiseres] vindt echter dat de heffingsambtenaar bij het vaststellen van de voorlopige legesaanslag ten onrechte is uitgegaan van de bij de aanvraag opgegeven kosten.
5.2.
De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil zijn de voorlopige leges van € 210,00 die zijn vastgesteld voor het in behandeling nemen van de aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) (monument).
In geschil is nog wel de gehanteerde maatstaf van de voorlopige legesvaststelling voor het in behandeling nemen van de aanvraag voor een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo (bouwen).
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat de (hoogte van de) voorlopige legesaanslag is vastgesteld in overeenstemming met de daarvoor geldende bepalingen in de bij de legesverordening behorende tarieventabel. Gemeenten hebben op grond van artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet een grote vrijheid om heffingsmaatstaven en tarieven vast te stellen voor de gemeentelijke belastingen en rechten. Uit de tarieventabel blijkt dat het tarief voor het in behandeling nemen van een aanvraag voor een omgevingsvergunning die betrekking heeft op de activiteit bouwen afhankelijk is van de hoogte van de bouwkosten. Op grond van Titel 3, hoofdstuk 1, onder 9 van de tarieventabel wordt onder bouwkosten verstaan de aanneemsom, bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, van het Besluit vaststelling Uniforme administratieve voorwaarden voor de uitvoering van werken en van technische installatiewerken 2012 (het Besluit UAV 2012), dan wel voor zover deze ontbreekt, een raming van de bouwkosten als bedoeld in het normblad [nummer] , uitgave 2017, of zoals dit normblad laatstelijk is vervangen of gewijzigd.
5.4.
[eiseres] betwist niet dat de heffingsambtenaar het voorlopige legesbedrag correct heeft berekend, uitgaande van de door [eiseres] opgegeven bouwkosten ad € 4.545.000,00. [eiseres] betwist evenmin de juistheid van de door haar opgegeven kostenraming. Zij stelt echter dat de feitelijke bouwkosten nog niet bekend waren bij de aanvraag. De opgegeven bouwkosten omvatten een kostenraming van het gehele project, terwijl niet alle onderdelen van dit project worden uitgevoerd. Volgens [eiseres] had de heffingsambtenaar de feitelijke bouwkosten in mindering moeten brengen op de kostenraming.
5.5.
De rechtbank vindt hier het volgende van. Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt aan de aanvrager gevraagd de geschatte bouwkosten op te geven. [eiseres] heeft als geschatte bouwkosten € 4.545.000,- opgegeven. Aan de hand van deze opgegeven kosten is de voorlopige leges vastgesteld en geheven. Zoals de heffingsambtenaar ter zitting heeft uitgelegd, wordt na de uitvoering van het project vervolgens een berekening gemaakt van de feitelijke bouwkosten. Vervolgens worden de definitieve leges vastgesteld en vindt zo nodig een verrekening plaatst. Dat de opgegeven bouwkosten de kosten van het project in zijn geheel zijn, terwijl niet alle onderdelen van het project vergunningplichtig zijn of feitelijk worden uitgevoerd, is voor een voorlopige legesvaststelling niet relevant. Het staat [eiseres] vrij deze nadien opgekomen informatie aan de heffingsambtenaar ter kennis te brengen en te verzoeken deze te betrekken bij het vaststellen van de definitieve aanslag. Aangezien niet in geschil is dat de heffingsambtenaar het bedrag aan leges juist heeft berekend, komt de rechtbank dan ook tot de conclusie dat de heffingsambtenaar terecht en tot het juiste bedrag voorlopige leges aan [eiseres] in rekening heeft gebracht.
Verbindendheid van de legesverordening
6.1.
[eiseres] stelt zich verder op het standpunt dat de tarieventabel onverbindend is voor zover daarin wordt verwezen naar het normblad van het Nederlands Normalisatie-instituut met nummer [nummer] , omdat het normblad niet bekend is gemaakt.
6.2.
De rechtbank geeft [eiseres] hierin geen gelijk. Omdat de (voorlopige) aanneemsom, bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, van het Besluit UAV 2012, bekend was bij de aanvraag wordt niet toegekomen aan de in de tarieventabel onder 3.1.9 genoemde uitzonderingsbepaling, inhoudende dat – bij afwezigheid van een aanneemsom – als heffingsmaatstaf voor de legesberekening wordt uitgegaan van een raming van de bouwkosten conform normblad [nummer] . [2]
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat bij die uitkomst geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Sullivan, voorzitter, mr. G.W.J. Harten en mr. E. de Rooij, leden, in aanwezigheid van mr. M. Gayir, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2019.
griffier
voorzitter
De voorzitter is verhinderd om deze uitspraak te ondertekenen.
Bij afwezigheid van de voorzitter is deze uitspraak ondertekend door de oudste rechter mr. G.W.J. Harten.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de het gerechtshof Amsterdam.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 3 van de Uitvoeringsregeling met betrekking tot de heffing en de invordering van de gemeentelijke belastingen voor stadsdeel Zuid (de Uitvoeringsregeling).
2.Hoge Raad 19 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1669.