ECLI:NL:RBAMS:2019:7344

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 september 2019
Publicatiedatum
3 oktober 2019
Zaaknummer
13/650387-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor diefstal van auto's, veroordeling tot 180 uur taakstraf voor 3x opzetheling van auto's

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 september 2019 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1992, die werd beschuldigd van diefstal in vereniging van meerdere auto's en opzetheling. De rechtbank heeft het vonnis op tegenspraak gewezen na een zitting op 11 september 2019, waarbij de officier van justitie, mr. A.M. Lobregt, en de raadsman, mr. R. Pothast, hun standpunten naar voren hebben gebracht. De tenlastelegging omvatte diefstal van een Volkswagen Golf van drie verschillende slachtoffers in de periode van februari 2015. De rechtbank heeft de bewijsvoering beoordeeld, waarbij de inhoud van tapgesprekken en getuigenverklaringen zijn meegenomen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de tapgesprekken onvoldoende specifieke kenmerken bevatten om de verdachte te koppelen aan de diefstallen, wat heeft geleid tot vrijspraak voor de diefstal. Echter, de rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte wel degelijk opzetheling heeft gepleegd, omdat hij in het bezit was van twee gestolen voertuigen, terwijl hij wist dat deze van diefstal afkomstig waren. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 180 uur, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten strafbaar zijn en dat er geen rechtvaardigingsgronden zijn voor de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/650387-15
Datum uitspraak: 25 september 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van
11 september 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.M. Lobregt, en van wat de gemachtigde raadsman van verdachte, mr. R. Pothast, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
diefstal in vereniging van een auto van [slachtoffer 1] (merk: Volkswagen Golf met kenteken [nummer 1] ) in de periode van 9 tot en met 10 februari 2015 te Amsterdam, subsidiair ten laste gelegd als (schuld)heling in de periode van 9 tot en met 16 februari 2015;
diefstal in vereniging van een auto van [slachtoffer 2] (merk: Volkswagen Golf met kenteken [nummer 2] ) in de periode van 19 tot en met 20 januari 2015 te Amsterdam, subsidiair ten laste gelegd als (schuld)heling in de periode van 19 januari tot en met 16 februari 2015; en,
diefstal in vereniging van een auto van [slachtoffer 3] (merk: Volkswagen Golf met kenteken [nummer 3] ) in de periode van 14 tot en met 15 februari 2015 te Amsterdam, subsidiair ten laste gelegd als (schuld)heling in de periode van 14 tot en met 19 februari 2015.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier heeft gerekwireerd tot integrale vrijspraak.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft –aan de hand van zijn op schrift gestelde pleitaantekeningen– net als de officier van justitie integrale vrijspraak bepleit.
Primair heeft hij hiertoe aangevoerd dat uit het strafdossier niet is gebleken dat verdachte ten tijde van de ten laste gelegde feiten gebruik heeft gemaakt van het telefoonnummer [telefoonnummer 1]
(hierna: [telefoonnummer 1] ). De stemherkenning is niet betrouwbaar, omdat op geen enkele wijze inzichtelijk is gemaakt waaraan de stem wordt herkend.
Verder heeft de raadsman aangevoerd dat het telefoonnummer dat bij verdachte in gebruik was, [telefoonnummer 2]
(hierna: [telefoonnummer 2] ), ook na 9 januari 2015 nog gebruikt is en dat het daarom onwaarschijnlijk is dat verdachte ook het nummer [telefoonnummer 1] in gebruik had.
Subsidiair heeft de raadsman ten aanzien van alle ten laste gelegde feiten bepleit dat de tapgesprekken onvoldoende redengevend zijn om aan te nemen dat deze zien op de auto’s die zijn opgenomen in de tenlastelegging, zodat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van feit 1, feit 2 primair en feit 3 primair
Ten aanzien van feit 1 is de rechtbank van oordeel dat de inhoud van de tapgesprekken in de nacht van 9 op 10 februari 2015 en het vervolgens aantreffen van de kentekenplaat met kenteken [nummer 1] bij de garage van [naam] , passen bij de onder primair ten laste gelegde verdenking dat de gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer 1] de auto met kenteken [nummer 1] die nacht heeft gestolen. In de tapgesprekken komen echter onvoldoende specifieke kenmerken van de auto waarover wordt gesproken naar voren, waardoor deze gesprekken niet met voldoende zekerheid gekoppeld kunnen worden aan de in de tenlastelegging genoemde auto.
Ten aanzien van feit 2 primair en feit 3 primair geldt dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte de auto’s heeft gestolen.
Met de officier en de raadsman acht de rechtbank het onder feit 1, feit 2 primair en feit 3 primair ten laste gelegde niet bewezen, zodat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van feit 2, subsidiair en feit 3, subsidiair
Is verdachte de gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer 1]
Verdachte heeft verklaard (p. 152) dat hij nooit een telefoon heeft gehad en dat hij van een heel ander netwerk gebruik maakt, een netwerk dat de politie niet kan opsporen.
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier blijkt dat verdachte de gebruiker was van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] . Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
In het onderzoek 13Dwemer stelt de politie vast dat verdachte de gebruiker is van het telefoonnummer [telefoonnummer 2] op grond van het volgende: de gebruiker wordt [naam 2] genoemd, de gebruiker heeft meerdere malen contact met [naam moeder] , de moeder van verdachte, [naam moeder] noemt de gebruiker ‘ [naam 2] ’ en ‘zoon’ en de tijdstippen van bellen komen overeen met de tijdstippen waarop bij observaties is gezien dat verdachte aan het bellen is.
Op 9 januari 2015 voert [naam] een telefonisch gesprek met het nummer [telefoonnummer 1] . In dat gesprek zegt de gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer 1] , geïdentificeerd als verdachte [verdachte] : “
dit is mijn nieuwe nummer, sla het op”. Na vergelijking van de stem van [verdachte] , de gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer 2] , met die van de gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer 1] concludeert de verbalisant dat de gebruiker van beide nummers dezelfde persoon is.
Voor zover de raadsman heeft betoogd dat de stemherkenning onbetrouwbaar is, verwerpt de rechtbank dit verweer. In dit geval is sprake van een vergelijking van de stemmen van de gebruikers van de telefoonnummers [telefoonnummer 2] en [telefoonnummer 1] , waarbij de politie aangeeft dat de stemmen van deze gebruikers dezelfde persoon betreffen. De koppeling van de stemmen (dezelfde persoon) aan verdachte is niet gebeurd op basis van stemherkenning, maar op basis van de hierboven weergegeven bevindingen.
Verder overweegt de rechtbank dat het gebruik van meerdere telefoonnummers –met name in het criminele circuit– niet ongebruikelijk is. Het verweer dat het onwaarschijnlijk is dat verdachte het nummer [telefoonnummer 1] in gebruik heeft, omdat het nummer [telefoonnummer 2] ook na 9 januari 2015 nog gebruikt is, wordt daarom eveneens verworpen.
Ten aanzien van feit 2 subsidiair
De rechtbank stelt vast dat op 20 januari 2015 aangifte is gedaan van diefstal van een witte Volkswagen Golf met Italiaans kenteken [nummer 2] in de periode van 19 januari 2015 te 17:00 uur en 20 januari 2015 te 7:20 uur. In de nacht van 19 op 20 januari 2015 en op 20 januari 2015 overdag hebben verdachte en [naam] meermalen telefonisch contact, waarbij zij spreken over een auto met Italiaans kenteken (tapgesprek 6599 om 3:11 uur) en een witte 5-deurs (tapgesprek 6644 om 12:54 uur). Deze telefoongesprekken vinden plaats gedurende de nacht waarin de diefstal van de auto heeft plaatsgevonden en net na die diefstal. Later die dag worden zowel de auto met Italiaans kenteken [nummer 2] als [naam] gezien op een terrein waar [naam] een garagebox heeft.
De diefstal vond plaats in de parkeergarage aan de [adres] , Amsterdam, en verdachte stond indertijd ingeschreven in diezelfde straat op het nummer [huisnummer] . Bij een controle op 2 februari 2015 wordt verdachte staande gehouden. Bij de fouillering van verdachte wordt een blanco sleutel (loper) aangetroffen. Bij nader onderzoek naar deze blanco sleutel is vastgesteld dat deze tot de Volkswagengroep behoort en kan worden geknipt en gesneden tot een bruikbare sleutel voor voertuigen van het merk Volkswagen.
De inhoud van de tapgesprekken spitst zich toe op een auto: in het gesprek op 20 januari 2015 van 03:11 uur (6599) zegt [naam 2] : “
we halen nu een diesel”, “
maar hij is voorzien van een Italiaans kenteken”. [naam] vraagt: “
voorzien van een GTI”, waarop [naam 2] zegt: “
gewoon standaard” en “
als je nu met vervoer komt gaan we hem halen (…), ik heb autolicht nodig, ik kan niet met brommer gaan, ik heb helemaal geen licht”. Vervolgens, om 03:42 uur (6602), vraagt [naam 2] aan [naam] : “
kan ik die torrie niet in die uhh ding zetten”, [naam] : “
nee man, nog niet”, [naam 2] : “
ik moet alleen nog plakkers en terug, je weet toch, want die dinges van je weet toch, Italië”, [naam] : “
zet hem daar maar verderop”, [naam 2] : “
waar”, [naam] : “
als je bij die coffeeshop afslaat daar bij die lange weg”, [naam 2] : “
bij die lange weg zijn huizen, bewoners”, [naam] : “
zet hem anders vlakbij, niet voor mijn deur, zet hem aan de rechterkant”, [naam 2] : “
is goed”. Later die dag, om 12:54 uur (6644): [naam 2] : “
ik heb net iemand gesproken, toevallig”, [naam] : “
hoe veel wil je er voor hebben”, (…) [naam] : “
wat is de kleur”, [naam 2] : “
een witte”.
Later, op 16 februari 2015, zijn op het terrein aan de [adres 2] (te Amsterdam) verschillende kentekenplaten aangetroffen, waaronder 2x [nummer 2] , het (Italiaanse) kenteken van de witte Golf van eigenaar [slachtoffer 2] . Verdachte heeft desgevraagd verklaard niets van een weggenomen witte Italiaanse Golf af te weten en ook een persoon genaamd [naam] kent hij niet. Volgens de Hoge Raad kan de omstandigheid dat een verdachte weigert een verklaring af te leggen of een bepaalde vraag te beantwoorden op zichzelf, mede gelet op het bepaalde in art. 29, eerste lid, Sv, niet tot het bewijs bijdragen. Echter, de rechter mag het zwijgen van verdachte, indien deze voor een omstandigheid, die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend moet worden geacht voor het bewijs van het aan hem tenlastegelegde feit, geen redelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven, in de overwegingen omtrent het gebezigde bewijsmateriaal betrekken [1] .
Alle voornoemde feiten en omstandigheden, onderling en in samenhang bezien, en bij gebrek aan een verklaring van verdachte, maakt de rechtbank op dat verdachte en medeverdachte telefoongesprekken voerden over de witte Volkswagen Golf met kenteken [nummer 2] en dat verdachte beschikkingsmacht over de auto heeft gehad. De rechtbank acht hiermee bewezen dat verdachte de betreffende auto voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat deze van diefstal afkomstig was.
Ten aanzien van feit 3 subsidiair
De rechtbank overweegt ten aanzien van dit feit dat verdachte tijdens afgeluisterde telefoongesprekken op 17 februari 2015 spreekt over een lichtblauwe Volkswagen Golf, type 6, met 90.000 km op de teller die hij al ongeveer drie dagen heeft. Drie dagen eerder, tussen 14 en 15 februari 2015, is een lichtblauwe Volkswagen Golf, type 6, met kenteken [nummer 3] en met 91.000-92.0000 km op de teller van [slachtoffer 3] gestolen.
In de periode kort op die diefstal voert verdachte diverse telefoongesprekken. De Golf is overigens weggenomen uit de parkeergarage [adres 3] te Amsterdam, volgens de politie in de directe woonomgeving van verdachte (inschrijfadres toen: [adres 4] , Amsterdam). Op 16 februari 2015 belt verdachte om 00:01 uur (2945) met een NN-man, waarbij verdachte antwoordt op de vraag van NN of het een dikke of normale auto is: “
gewoon standaard, blauw, (…) 90.000 km”. Op 17 februari 2015 om 11:51 uur (2987, uitgewerkte versie, 30 oktober 2018) spreekt verdachte over een Volkswagen, Golf, “
ik heb een zesje hiero”, “
ik heb deze auto (…) 3 dagen”. Verdachte voert dit gedeelte van dit gesprek met een Turkse man. Op 17 februari 2015 om 14:15 uur (3014) belt [naam 2] met [naam 3] : [naam 2] : “
hij heeft wel 90.000 km gereden(…)
hij is lichtblauw”. In het eerder gevoerde gesprek (2987) zegt ‘de Turk’ dat hij een beetje vol zit en zegt verdachte “
dat ie in de weg zit. Begrijp je”. Uiteindelijk is de auto op 19 februari 2015 gevonden op de Reizigersweg te Amsterdam. Bevraagd over deze auto Volkswagen Golf kenteken [nummer 3] antwoordt verdachte dat hij er niets over te vertellen heeft. Als in het bovenstaande onder feit 2 subsidiair aangegeven staat het een verdachte vrij om te zwijgen en kan dit zwijgen niet tot het bewijs bijdragen. Echter, wanneer er sprake is van uit feiten en omstandigheden voortvloeiende redengevendheid voor het bewijs, en de verdachte daarvoor geen redelijke, ontzenuwende verklaring geeft, mag de rechter hier wel rekening mee houden.
Uit alle voornoemde feiten en omstandigheden, onderling en in samenhang bezien, en bij gebrek aan een verklaring van verdachte, concludeert de rechtbank dat de gesprekken van verdachte zien op de gestolen Volkswagen Golf en dat hij in de periode tussen de diefstal en het terugvinden van de auto beschikkingsmacht over de auto heeft gehad. Daarmee acht de rechtbank bewezen dat verdachte ook deze auto heeft geheeld, terwijl hij wist dat deze van diefstal afkomstig was.

4.Bewezenverklaring

Op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen, waarin de redengevende feiten en omstandigheden zijn vervat, acht de rechtbank bewezen dat verdachte
Ten aanzien van feit 2, subsidiair:
in de periode van 19 januari 2015 tot en met 16 februari 2015 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, een auto (merk: Volkswagen Golf met kenteken [nummer 2] ) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen wist dat het een door diefstal in elk geval een door misdrijf verkregen goed betrof;
Ten aanzien van feit 3, subsidiair:
in de periode van 14 februari 2015 tot en met 19 februari 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een auto (merk: Volkswagen Golf met kenteken [nummer 3] ) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen wist dat het een door diefstal in elk geval door misdrijf verkregen goed betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Standpunt van de officier van justitie
Nu de officier van justitie tot vrijspraak heeft gerekwireerd, heeft zij geen standpunt ten aanzien van de strafmaat ingenomen.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft als strafmaatverweer betoogd dat, gelet op de overschrijding van de redelijke termijn, verdachte in aanmerking komt voor strafvermindering. Daarnaast heeft de raadsman verzocht bij de strafmaat rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en hem om die reden geen werkstraf op te leggen. Verdachte is medeverantwoordelijk voor de zorg van zijn jongere broertje. Verder moet hij worden beschouwd als
first offenderen is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander op de zitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met een ander/anderen schuldig gemaakt aan opzetheling van twee auto’s. Dit brengt erg veel overlast voor de betrokkenen met zich en daarnaast wordt door opzetheling het plegen van andere vermogensdelicten zoals diefstal bevorderd. De rechtbank neemt verdachte dit kwalijk.
Uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 4 september 2019 blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor vermogensfeiten. De rechtbank stelt verder vast dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is vanwege een veroordeling op 28 november 2017.
Ten aanzien van de overschrijding van de redelijke termijn merkt de rechtbank op dat in beginsel een zaak binnen twee jaar moet worden afgedaan door de rechter. De termijn gaat lopen op het moment dat verdachte in redelijkheid kan verwachten dat hij vervolgd zal worden. In dit geval is dat de datum dat verdachte in verzekering is gesteld, namelijk 30 juni 2015. Omdat niet gebleken is van bijzondere omstandigheden, had de behandeling van de zaak vóór 30 juni 2017 afgerond moeten zijn. De rechtbank doet echter pas op 25 september 2019 uitspraak. De redelijke termijn is daarmee met 2 jaar en 3 maanden overschreden. Deze forse overschrijding, zonder dat daarvoor een duidelijk aanwijsbare reden bestaat, heeft een matiging van de op te leggen straf tot gevolg.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat rekening met de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Nu voor de heling van een auto het LOVS geen specifieke oriëntatiepunten heeft, zal de rechtbank aansluiting zoeken bij de oriëntatiepunten voor de diefstal van een auto. Hiervoor is het uitgangspunt per diefstal een taakstraf van 120 uur. Gelet op het feit dat de rechtbank tot de bewezenverklaring van heling van twee auto’s komt en gelet op de het tijdsverloop acht de rechtbank een taakstraf van na te noemen duur passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 57, 63 en 417 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 subsidiair en 3 subsidiair, ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 2, subsidiair en feit 3, subsidiair:
opzetheling, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 180 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast van
90 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.H. van Benthem, voorzitter,
mrs. M.A.E. Somsen en Y. Moussaoui, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.D. van der Heiden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 september 2019.

Voetnoten

1.HR 16 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2764.