5.Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie
5.1.
Inleiding
De rechtbank heeft in haar tussenuitspraak van 16 augustus 2018 (ECLI:RBAMS:2018:5925) een uitleg gegeven van het toetsingskader, gegeven bij het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU) van 25 juli 2018 inzake LM, C-216/18 PPU (hierna: het arrest).
De rechtbank heeft in een tussenuitspraak van 4 oktober 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:7032), betreffende een overleveringszaak waarin sprake was van een Pools vervolgings-EAB, vastgesteld: - dat sprake is van structurele of fundamentele gebreken wat betreft de rechterlijke macht van Polen, die de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties van Polen in gevaar brengen;
- dat daardoor een reëel gevaar dreigt dat het grondrecht op een eerlijk proces in de kern wordt aangetast;
- dat om die reden concreet en nauwkeurig moet worden beoordeeld of er in de omstandigheden van het specifieke geval zwaarwegende en op feiten berustende gronden zijn om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering het gevaar zal lopen om geen eerlijk proces te krijgen;
- dat de uitvaardigende justitiële autoriteit daarom wordt uitgenodigd tot een dialoog zoals in het arrest beschreven in paragraaf 76 tot en met 78, teneinde een actueel en concreet beeld te krijgen van de stand van zaken inzake de bescherming van de waarborg van rechterlijke onafhankelijkheid op het niveau van de rechterlijke instanties in Polen die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen.
In het licht van die vaststellingen heeft de rechtbank in die zaak een aantal vragen geformuleerd en heeft zij de uitvaardigende justitiële autoriteit verzocht om deze te beantwoorden in het kader van de te voeren dialoog en het verstrekken van de benodigde informatie.
Dit overleveringsverzoek ziet, anders dan de hiervoor genoemde tussenuitspraak, op de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf die op 27 september 2017 is opgelegd. De rechtbank heeft in eerdere uitspraken overwogen dat niet is gebleken van een verband tussen vonnissen die al zijn uitgesproken en het recent vastgestelde reële gevaar van een flagrante schending van de aan een opgeëiste persoon toekomende rechten, zoals gewaarborgd in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest). De rechtbank ziet echter aanleiding om daar in het dit geval anders over te oordelen. De rechtbank acht hierbij van belang dat de ingrijpende wijzigingen ten aanzien van de rechterlijke organisatie in Polen zich hebben voorgedaan in het najaar van 2017 en het vonnis van
the Local Court in Wałcz,alsmede de uitspraak in hoger beroep door
the District Court in Koszalinop 15 februari 2018
,dus na deze wijzigingen is gewezen.
Gelet op de hiervoor genoemde vaststelling en het in het arrest gegeven toetsingskader, moet de rechtbank daarom concreet en nauwkeurig beoordelen of er in de omstandigheden van het specifieke geval zwaarwegende en op feiten berustende gronden zijn om aan te nemen dat de opgeëiste persoon geen eerlijk proces heeft gekregen in de procedure die heeft geleid tot het vonnis en het arrest.
Op verzoek van de officier van justitie heeft de
the Local Court in Wałczbij brief van 10 mei 2019 de vragen als opgesteld in de tussenuitspraak van 4 oktober 2018 beantwoord.
Voor zover van belang en samengevat blijkt uit de beantwoording van de vragen het volgende:
- de procedure voor
the Local Court in Wałczis aangevangen voor de inwerkingtreding van de gewijzigde wet inzake de organisatie van de gewone rechtbanken;
- in
the Local Court in Wałczzijn sinds de inwerkingtreding van de gewijzigde wet inzake de organisatie van de gewone rechtbanken geen personeelswijzigingen doorgevoerd voor de voorzittersfunctie en de vicevoorzittersfunctie. Verder zijn er geen rechters met pensioen gegaan;
- er zijn geen “
assistant judges” aangesteld bij
the Local Court in Wałcz;
- strafzaken worden
at randomaan rechters toegewezen;
- er zijn geen disciplinaire procedures aanhangig of aangevangen tegen de voorzitters of vicevoorzitters van het gerecht. Er is tegen één rechter een disciplinaire procedure aanhangig gemaakt wegens
violation of the dignity of a judge;
- sinds de inwerkingtreding van de gewijzigde wet inzake de organisatie van de gewone rechtbanken is het salaris van de president van het gerecht verlaagd zonder opgave van reden en is het salaris van de vicepresident verhoogd vanwege extra taken.
Op verzoek van de officier van justitie heeft de
the District Court in Koszalinbij brief van
juni 2019 de vragen als opgesteld in de tussenuitspraak van 4 oktober 2018 beantwoord.
Voor zover van belang en samengevat blijkt uit de beantwoording van de vragen het volgende:
- in
the District Court in Koszalinzijn sinds de inwerkingtreding van de gewijzigde wet inzake de organisatie van de gewone rechtbanken geen personeelswijzigingen doorgevoerd voor de voorzittersfunctie en de vicevoorzittersfunctie. Verder is één rechter met pensioen gegaan vanwege het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd en het was niet noodzakelijk haar ambtstermijn te verlengen;
- “
assistant judges” behandelen geen zaken bij het gerecht;
- strafzaken worden
at randomaan rechters toegewezen;
- er zijn geen disciplinaire procedures aanhangig of aangevangen tegen de voorzitters, vicevoorzitters of rechters van het gerecht;
- sinds de inwerkingtreding van de gewijzigde wet inzake de organisatie van de gewone rechtbanken zijn wijzigingen aangebracht in salarissen van (vice)afdelingsvoorzitters, vanwege
the need to adjust the amount of the function allowance to the number of judges adjudicating in the division.
De rechtbank is intussen ambtshalve op de hoogte geraakt van het feit dat op 15 februari 2019 drie ‘buitengewoon beroep’-procedures aanhangig zijn gemaakt door de Minister van Justitie en de Ombudsman, waarop het Hooggerechtshof nog geen beslissing heeft genomen.
5.2.
Oordeel van de rechtbank
Zoals onder 5.1 weergegeven, heeft de rechtbank in haar uitspraak van 4 oktober 2018 de eerste vraag van het toetsingskader dat uit het arrest van het HvJ EU voortvloeit bevestigend beantwoord.
5.2.1
Beantwoording van de tweede vraag
De rechtbank beantwoordt de tweede vraag, namelijk of de vastgestelde structurele gebreken negatieve gevolgen
kondenhebben op het niveau van
the Local Court in Wałczen
the District Court in Koszalin, eveneens bevestigend.
Daarbij neemt de rechtbank naast de antwoorden van de uitvaardigende justitiële autoriteit ook de inhoud van de al bij haar tussenuitspraak van 4 oktober 2018 genoemde rapportages en voorstellen in aanmerking. Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van de volgende rapportages betreffende de ontwikkelingen op het gebied van de rechtsstaat in Polen:
- Association of Judges “Themis”: Judges under special supervision, that is “the great
reform” of the Polish justice system, 5 maart 2019;
- KOS (The Justice Defence Committee): A country that punishes. Pressure and repression of Polish judges and prosecutors, Warsaw 2019.
De inhoud van deze publicaties bevestigt en versterkt de zorgen die heersen over de gevolgen van de wetswijzigingen voor de Poolse rechtsstaat en daaruit voortvloeiend het recht op een eerlijk proces van de opgeëiste persoon in het arrondissement van
the Local Court in Wałczen
the District Court in Koszalin.
Overeenkomstig het toetsingskader, gegeven bij het eerder genoemde arrest van het HvJ EU, dient de rechtbank bij deze stand van zaken nog de derde vraag te beantwoorden, namelijk of er – in het licht van de specifieke zorgen die de opgeëiste persoon tot uitdrukking heeft gebracht en de eventueel door hem verstrekte inlichtingen – zwaarwegende en op feiten berustende gronden zijn om aan te nemen dat het grondrecht van de opgeëiste persoon op een onafhankelijk gerecht is geschonden en als gevolg daarvan zijn grondrecht op een eerlijk proces in de kern is aangetast, gelet op zijn persoonlijke situatie, de aard van het strafbare feit waarvoor hij is veroordeeld en de feitelijke context die aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag ligt. Daarbij moet naar het oordeel van de rechtbank worden meegewogen wat bekend is geworden bij de beantwoording van de eerste en de tweede vraag.
5.2.2
Beantwoording van de derde vraag
Bij de beantwoording van de derde vraag spitst de beoordeling door de rechtbank zich toe
op hetgeen een opgeëiste persoon naar voren brengt over zijn specifieke situatie. In deze zaak echter heeft de opgeëiste persoon in het geheel geen omstandigheden betreffende zijn persoonlijke situatie naar voren gebracht op grond waarvan geconcludeerd kan worden dat hij geen eerlijk proces heeft gekregen.
Verder is niet gebleken dat hij op enigerlei wijze in de bijzondere aandacht van de Poolse uitvoerende macht stond en dat zijn persoon aanleiding zou hebben gegeven tot ongeoorloofde beïnvloeding van de rechters die hem hebben berecht.
Evenmin noopt de aard van de strafbare feiten waarvoor de opgeëiste persoon is veroordeeld door
the Local Court in Wałczen
the District Court in Koszalintot die conclusie. Hij is veroordeeld voor afpersing en daarnaast voor mishandeling van een ambtenaar in functie.
De veroordeling ziet dus op commune delicten.
De rechtbank beschikt ook overigens niet over informatie waaruit zou blijken dat de strafzaak tegen de opgeëiste persoon bij
the Local Court in Wałczen
the District Court in Koszalinnegatief kan zijn beïnvloed door de eerder genoemde gebreken die in het kader van de eerste en de tweede vraag zijn vastgesteld.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen dat sprake is van zwaarwegende en op feiten berustende gronden om aan te nemen dat het grondrecht van de opgeëiste persoon op een onafhankelijk gerecht is geschonden en als gevolg daarvan dat zijn grondrecht op een eerlijk proces in de kern is aangetast, nu noch zijn persoonlijke situatie, noch de aard van de strafbare feiten waarvoor hij is veroordeeld, noch de feitelijke context die aan het EAB ten grondslag ligt, tot een dergelijke conclusie aanleiding geeft.