ECLI:NL:RBAMS:2019:7191
Rechtbank Amsterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Verzoek om schadevergoeding ex artikel 591a Sv na sepot van strafzaak
In deze beschikking van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 4 juni 2019, wordt het verzoek van verzoekster om schadevergoeding op grond van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) behandeld. Verzoekster, geboren in 1973, had een strafzaak die op 22 maart 2018 onvoorwaardelijk is geseponeerd. Het verzoek om vergoeding van kosten van rechtsbijstand en andere kosten is op 20 juni 2018 ingediend. De rechtbank heeft de procesgang en de argumenten van zowel verzoekster als het Openbaar Ministerie zorgvuldig overwogen. Verzoekster stelt dat de kosten van haar raadslieden, die door haar werkgever zijn betaald, voor vergoeding in aanmerking komen. Het Openbaar Ministerie verzet zich tegen de vergoeding, stellende dat er sprake was van een bewijsbare zaak en dat verzoekster geen kosten heeft gemaakt. De rechtbank oordeelt dat de onschuldpresumptie niet in de weg staat aan de toekenning van een vergoeding, ook al zijn de kosten door een derde betaald. De rechtbank concludeert dat er gronden van billijkheid zijn voor toekenning van een vergoeding, maar matigt het verzochte bedrag tot € 12.000,00 voor de kosten van de raadslieden en € 550,00 voor de kosten van het opstellen en indienen van het verzoekschrift. De beslissing is openbaar uitgesproken en verzoekster heeft het recht om binnen een maand hoger beroep aan te tekenen.