In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 4 juni 2019 een beschikking gegeven op een verzoek ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van de verzoekster, vertegenwoordigd door mr. T. van Riel. Het verzoek betreft een schadevergoeding van € 10.758,43 voor de kosten van de raadsman en € 550,00 voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift. De rechtbank heeft vastgesteld dat de strafzaak tegen de verzoekster op 22 november 2018 onvoorwaardelijk is geseponeerd, wat betekent dat het verzoek tijdig is ingediend. De rechtbank heeft de argumenten van het Openbaar Ministerie, dat zich verzette tegen de vergoeding, verworpen. Het OM stelde dat de strafzaak had kunnen leiden tot een veroordeling wegens witwassen, maar de rechtbank oordeelde dat de onschuldpresumptie en de omstandigheden van de zaak een vergoeding rechtvaardigen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de feitelijk leidinggever van de verzoekster, de heer [persoon 1], vrijgesproken is van de tenlastegelegde feiten, en dat er geen bewijs is dat de verzoekster zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen. De rechtbank heeft daarom besloten om de gevraagde vergoeding toe te kennen, en heeft de kosten van de raadsman en de kosten van het verzoekschrift toegewezen.