In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 januari 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser, een inwoner van Amsterdam, en de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Eiser was opgedragen om deel te nemen aan een onderzoek naar zijn alcoholgebruik, nadat bij hem een te hoog ademalcoholgehalte was vastgesteld tijdens het besturen van een scooter. Eiser heeft echter altijd volgehouden dat hij niet de bestuurder was van de scooter en heeft bewijs gepresenteerd in de vorm van een geluidsfragment van een telefoongesprek met een medewerker van het Parket Centrale Verwerking Openbaar Ministerie, waarin wordt gesteld dat er onvoldoende bewijs is dat hij de bestuurder was.
De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden zorgvuldig gewogen en kwam tot de conclusie dat er voldoende twijfel bestond over de juistheid van het proces-verbaal van de politie. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit, dat was gebaseerd op dit proces-verbaal, niet kon standhouden. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen. Dit betekent dat eiser niet langer verplicht is deel te nemen aan het alcoholonderzoek. Tevens heeft de rechtbank bepaald dat het door eiser betaalde griffierecht moet worden vergoed.
De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in bestuursrechtelijke procedures, vooral wanneer het gaat om de rechten van individuen in situaties waarin hun rijvaardigheid ter discussie staat. De rechtbank heeft in dit geval geoordeeld dat de twijfel over de feiten voldoende was om het besluit van het CBR te herroepen.