ECLI:NL:RBAMS:2019:701

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 januari 2019
Publicatiedatum
4 februari 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 5049
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een besluit tot deelname aan alcoholonderzoek na twijfel over rijvaardigheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 januari 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser, een inwoner van Amsterdam, en de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Eiser was opgedragen om deel te nemen aan een onderzoek naar zijn alcoholgebruik, nadat bij hem een te hoog ademalcoholgehalte was vastgesteld tijdens het besturen van een scooter. Eiser heeft echter altijd volgehouden dat hij niet de bestuurder was van de scooter en heeft bewijs gepresenteerd in de vorm van een geluidsfragment van een telefoongesprek met een medewerker van het Parket Centrale Verwerking Openbaar Ministerie, waarin wordt gesteld dat er onvoldoende bewijs is dat hij de bestuurder was.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden zorgvuldig gewogen en kwam tot de conclusie dat er voldoende twijfel bestond over de juistheid van het proces-verbaal van de politie. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit, dat was gebaseerd op dit proces-verbaal, niet kon standhouden. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen. Dit betekent dat eiser niet langer verplicht is deel te nemen aan het alcoholonderzoek. Tevens heeft de rechtbank bepaald dat het door eiser betaalde griffierecht moet worden vergoed.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in bestuursrechtelijke procedures, vooral wanneer het gaat om de rechten van individuen in situaties waarin hun rijvaardigheid ter discussie staat. De rechtbank heeft in dit geval geoordeeld dat de twijfel over de feiten voldoende was om het besluit van het CBR te herroepen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/5049

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 januari 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

en
de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, te Rijswijk, verweerder
(gemachtigde: mr. J.J. Kwant).

Procesverloop

Bij besluit van 7 mei 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser opgedragen om deel te nemen aan een onderzoek naar zijn alcoholgebruik.
Bij besluit van 10 juli 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Op 9 augustus 2018 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser tegen dit besluit ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 december 2018. Eiser is verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. Op 13 april 2018 heeft de politie Eenheid Amsterdam (hierna: de politie) aan verweerder een mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: Wvw 1994) gedaan. Daarin is meegedeeld dat het vermoeden bestaat dat eiser niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid vereist voor het besturen van motorrijtuigen. Dit is gebaseerd op de omstandigheid dat op 31 maart 2018 bij eiser een ademalcoholgehalte is geconstateerd van 625 ug/l.
2. Aan deze mededeling is onder meer het proces-verbaal van bevindingen van de politie van 31 maart 2018 ten grondslag gelegd. In dit proces-verbaal is onder meer het volgende vermeld:

Ik, bovengenoemde verbalisant, heb gezien dat op de genoemde dag, datum, tijdstip en plaats, verdachte als bestuurder met het omschreven voertuig op de genoemde weg heeft gereden.
Ook staat als verklaring van eiser vermeld:

Ik ontken dat ik een voertuig heb bestuurd. Mijn alcoholgebruik over de voorafgaande 24 uur bedraagt wat biertjes, maar ik heb niet gereden.
Standpunt verweerder
3. Verweerder heeft bij het primaire besluit, gehandhaafd bij het bestreden besluit, aan eiser opgedragen om deel te nemen aan een onderzoek naar zijn alcoholgebruik. Verweerder heeft daaraan de mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wvw 1994 ten grondslag gelegd en verder als volgt overwogen. Bij eiser is op 31 maart 2018 een ademalcoholgehalte van 625 ug/l geconstateerd. De gemeten hoeveelheid alcohol zat op of boven 435 ug/l, maar onder 785 ug/l. Met deze hoeveelheid alcohol op heeft eiser de verkeersveiligheid in gevaar gebracht. Volgens de regelgeving moet eiser een cursus volgen, de Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer (hierna: EMA).
Standpunt eiser
4. Hiermee kan eiser zich niet verenigen. Eiser voert aan dat hij de eigenaar van de scooter is, maar niet de bestuurder was. Volgens eiser geeft de politie dit ook toe in het geluidsfragment waar eiser in bezwaar naar heeft verwezen. Door de commotie ten tijde van de aanhouding, was er een ander team nodig om de blaastest af te nemen. Door de verandering van het team is er een fout gemaakt en is de eigenaar van de scooter verwisseld met de bestuurder. Een verbalisant kan zich volgens eiser ook vergissen. Eiser ziet niet in waarom in dit geval niet wordt gekeken alsof er een moord gepleegd zou zijn. Verweerder geeft in zijn besluit ook toe dat het gaat om een vermoeden en niet om een bewezen feit. Eiser heeft veel kosten gemaakt, is lang zijn rijbewijs kwijt geweest door fouten van de politie. Eiser vindt het de omgekeerde wereld dat hij als onschuldige zonder zich te kunnen verdedigen toch naar een cursus moet, terwijl de rechter nog over de zaak moet oordelen.
Juridisch kader
5.1
Ingevolge artikel 131, eerste lid, van de Wvw 1994 besluit verweerder, indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen respectievelijk tot:
a. oplegging van een educatieve maatregel ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid,
b. oplegging van een alcoholslotprogramma, of
c. een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid.
5.2
Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (hierna: de Regeling) besluit verweerder tot oplegging van een educatieve maatregel alcohol en verkeer indien:
a. bij betrokkene een adem- of bloedalcoholgehalte is geconstateerd dat gelijk is aan of hoger is dan 435 ug/l, respectievelijk 1,0 ‰, maar lager is dan 785 ug/l, respectievelijk 1,8 ‰, of indien betrokkene heeft geweigerd mee te werken aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede of derde lid, van de wet;
[…]
6.1
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) [1] volgt dat voor het opleggen van een onderzoek naar de geschiktheid slechts het vermoeden van ongeschiktheid behoeft te worden vastgesteld. Juist het opgelegde onderzoek dient ertoe tot een definitief oordeel te komen over de geschiktheid om een motorrijtuig te besturen.
6.2
Zoals de Afdeling verder heeft overwogen, [2] dient voor het opleggen van de verplichting om mee te werken aan een onderzoek naar de geschiktheid voor het besturen van een motorrijtuig, voor verweerder op basis van geconstateerde feiten met voldoende mate van zekerheid vast komen te staan dat betrokkene onder invloed van alcohol als bestuurder van een motorvoertuig is opgetreden.
Beoordeling door de rechtbank
7.1
De rechtbank stelt voorop dat verweerder in beginsel mag uitgaan van de juistheid van een op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal. [3] Dat geldt evenzeer voor de rechter, tenzij tegenbewijs noopt tot afwijking van dit uitgangspunt.
7.2
Naar het oordeel van de rechtbank is in het onderhavige geval in zoverre reden tot twijfel aan de juistheid van de informatie in het proces-verbaal, dat hieruit niet met voldoende zekerheid kan worden afgeleid dat eiser de bestuurder van de scooter was. Hiertoe overweegt de rechtbank al volgt.
7.3
Ter zitting heeft eiser het geluidsfragment van het telefoongesprek tussen hem en een medewerker van het Parket Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (hierna: CVOM) laten horen. De rechtbank stelt vast dat in dit geluidsfragment te horen is dat de medewerker met wie eiser spreekt in het begin van het gesprek zegt dat er onvoldoende bewijs is dat eiser bestuurder van de scooter was. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat geen strafzaak tegen eiser is aangespannen voor zijn gedragingen op 31 maart 2018, hetgeen verweerder ook niet bestrijdt. Bovendien stelt de rechtbank vast dat eiser zijn rijbewijs heeft teruggekregen. Ook is volgens de rechtbank van belang dat eiser vanaf het begin af aan consistent heeft verklaard dat hij niet de bestuurder van de scooter is geweest. Bij de rechtbank is op basis van het ter zitting uitgeluisterde geluidsfragment, in samenhang met de overige genoemde omstandigheden, dusdanige twijfel ontstaan dat zij van oordeel is dat niet langer kan worden uitgegaan van de juistheid van het proces-verbaal. Het voorstel van verweerder om de verbalisanten te horen die op 31 maart 2018 aanwezig waren en het proces-verbaal hebben opgemaakt, wijst de rechtbank af vanwege het tijdsverloop sinds het incident op 31 maart 2018. Het horen van de verbalisant(en) acht de rechtbank gelet op dit tijdsverloop niet zinvol.
7.4
Nu niet kan worden uitgegaan van de juistheid van het proces-verbaal, kan het bestreden besluit dat daarop gebaseerd is, geen stand houden. Het bestreden besluit is immers niet gebaseerd op een zorgvuldig onderzoek naar de feiten zoals vereist in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Gelet op het voorgaande is het beroep van eiser gegrond en dient het bestreden besluit te worden vernietigd wegens strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel.
8. In het kader van de finale geschilbeslechting ziet de rechtbank aanleiding zelf in de zaak te voorzien door met toepassing van artikel 8:72, derde lid en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
Wat betekent dit oordeel nu concreet voor eiser?
10. Concreet houdt het oordeel van de rechtbank in dat de rechtbank vindt dat eiser niet hoeft deel te nemen aan een onderzoek naar zijn alcoholgebruik. Er is namelijk niet met voldoende mate van zekerheid vast komen te staan dat eiser op 31 maart 2018 de bestuurder was van de scooter.

Beslissing

De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 170,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J.M. Baldinger, rechter, in aanwezigheid van mr. E.D. Dalman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.

Voetnoten

1.Onder meer de uitspraak van 12 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA2889.
2.Onder meer de uitspraak van 12 maart 2014, ECLI:NL:RVS:2014:843.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 3 oktober 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX8938.