ECLI:NL:RBAMS:2019:6900

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 september 2019
Publicatiedatum
19 september 2019
Zaaknummer
AMS - 19 _ 1803
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.J. van den Bergh
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van rechtsbijstand in bestuursrechtelijke procedures met betrekking tot een nieuw besluit op bezwaar

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 17 september 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van rechtsbijstand aan twee eisers, die zich verzetten tegen een besluit van het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand. Eiser 1 had eerder een toevoeging gekregen voor rechtsbijstand in hoger beroep, maar vroeg nu om een nieuwe toevoeging in verband met een nieuw besluit op bezwaar van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank moest beoordelen of de aanvraag voor de nieuwe toevoeging terecht was afgewezen door verweerder, die stelde dat er sprake was van één rechtsbelang en dat de eerdere toevoeging voldoende was.

De rechtbank oordeelde dat, hoewel verweerder gelijk had in de stelling dat er één rechtsbelang was, het beroep tegen het nieuwe besluit op bezwaar een andere procedure was dan het hoger beroep tegen de eerdere uitspraak. De rechtbank vond dat de argumenten van eiser 2, die de nieuwe toevoeging aanvroeg, zwaarder wogen. Dit leidde tot de conclusie dat er in deze situatie twee aparte toevoegingen gerechtvaardigd waren. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser 2 gegrond en vernietigde het bestreden besluit van verweerder, die verplicht werd om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser 1 niet-ontvankelijk, omdat er geen procesbelang meer was, aangezien de rechtsbijstand al was verleend. De uitspraak benadrukt het belang van het onderscheid tussen verschillende procedures en rechtsbelangen in het bestuursrecht, vooral in situaties waarin meerdere besluiten op dezelfde aanvraag betrekking hebben.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/1803

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 september 2019 in de zaak tussen

[eiser 1] , te Monnickendam, eiser 1,

verder aangeduid als: eiser
(gemachtigde: mr. J. Werner),

[eiser 2] , advocaat te Amsterdam, eiser 2,

en

het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand, verweerder

(gemachtigde: mr. P.S.J. de Koning).

Procesverloop

Bij besluit van 23 juli 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een toevoeging voor rechtsbijstand afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 11 februari 2019 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 25 maart 2019 heeft de rechtbank het beroepschrift van eisers tegen dit besluit ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 augustus 2019. Eiser 1 heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, [eiser 2] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Namens eiser 1 is door zijn gemachtigde een toevoeging aangevraagd voor rechtsbijstand in verband met het beroep tegen een nieuw besluit op bezwaar van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 20 maart 2018. Dit beroep wordt samen met het hoger beroep tegen het gegrond verklaarde beroep van een eerder besluit op bezwaar van 30 augustus 2017 behandeld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling).
2. Verweerder heeft de afgifte van de toevoeging bij het primaire besluit, gehandhaafd bij het bestreden besluit, geweigerd en hierbij verwezen naar het advies van de Commissie voor Bezwaar van de Raad voor Rechtsbijstand (Commissie) van 28 januari 2019. In het advies staat dat de te verrichten werkzaamheden vallen onder het bereik van de toevoeging met kenmerk [nummer] . Deze toevoeging is verleend voor het voeren van verweer in hoger beroep. Volgens de Commissie volgt uit de artikelen 28 en 32 van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) dat indien sprake is van één rechtsbelang met één toevoeging kan worden volstaan, tenzij sprake is van verschillende procedures in behandeling bij verschillende instanties. De Commissie verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling van 10 september 2014. [1] Volgens de Commissie is in het geval van eiser 1 sprake van één rechtsbelang, namelijk het verkrijgen van een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM. [2] Het feit dat hangende hoger beroep een nieuwe beslissing op bezwaar is genomen, maakt niet dat sprake is van een ander rechtsbelang. Beide zaken vloeien voort uit dezelfde aanvraag van 7 oktober 2016. De Commissie merkt nog op dat eiser 2 om extra uren kan/had kunnen verzoeken.
3.1
Voordat de rechtbank kan toekomen aan de inhoudelijke behandeling van het beroep, dient ambtshalve te worden vastgesteld of het beroep ontvankelijk is.
3.2
Ter zitting heeft eiser 2 verklaard dat de procedure bij de Afdeling inmiddels is afgerond. Verweerder vraagt zich daarom af of eiser 1 nog procesbelang heeft. Daarnaast heeft verweerder gesteld dat de eiser 2 ook niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn beroep, aangezien hij geen bezwaar heeft gemaakt.
4.1
De rechtbank stelt voorop dat het procesbelang van een rechtzoekende bij een besluit als hier aan de orde vervalt indien de rechtsbijstand waarvoor de toevoeging was aangevraagd al daadwerkelijk is verleend en de zaak is beëindigd en het al dan niet toekennen van de toevoeging voor hem geen financiële of andere gevolgen heeft. [3] Eiser 2 heeft ter zitting aangegeven dat inmiddels uitspraak is gedaan in de zaak van eiser 1 door de Afdeling. De werkzaamheden voor de toevoeging voor het hoger beroep zijn daarom afgerond.
4.2
Niet gebleken is dat het al dan niet toekennen van de toevoeging financiële of andere gevolgen heeft voor eiser 1. De rechtbank verklaart het beroep van eiser 1 wegens het ontbreken van procesbelang daarom niet-ontvankelijk.
5.1
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van eiser 2 in beroep overweegt de rechtbank als volgt.
5.2
Op grond van de artikelen 7:1 en 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient een belanghebbende eerst bezwaar te maken alvorens hij beroep kan instellen bij de bestuursrechter. Op grond van artikel 6:13 van de Awb kan geen beroep bij de bestuursrechter worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen bezwaar heeft gemaakt.
5.3
Op 23 augustus 2018 heeft eiser 1 middels zijn gemachtigde bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Dat bezwaar is niet (mede) namens eiser 2 ingediend. Ten tijde van het ingediende bezwaar liep de procedure bij de Afdeling immers nog en was er belang voor eiser 1 bij de toevoeging. Op dat moment speelde het belang voor eiser 2 nog niet omdat eiser 1 nog belang had. De rechtbank is van oordeel dat gelet op deze chronologie redelijkerwijs niet kan worden verweten aan eiser 2 dat hij geen bezwaar heeft gemaakt.
6. Verder heeft de rechtbank zich afgevraagd of eiser 1 en eiser 2, [eiser 2] , een tegengesteld belang hebben bij deze procedure. Ter zitting heeft eiser 2 echter duidelijk gemaakt dat eiser 1 er belang bij heeft dat zijn gemachtigde tijd aan zijn zaak kan besteden, ook al moet eiser zelf een eigen bijdrage voor de toevoeging betalen. Naar het oordeel van de rechtbank hebben beide eisers belang bij het verlenen van de toevoeging.
7. Gelet op hetgeen in rechtsoverwegingen 5.3 en 6 is overwogen, is het beroep van eiser 2 ontvankelijk. Het beroep zal daarom inhoudelijk worden behandeld.
8.1
Op grond van artikel 28, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wrb kan verweerder een toevoeging weigeren indien de aanvraag betrekking heeft op een rechtsbelang ter zake waarvan de aanvrager aanspraak kan maken op rechtsbijstand op grond van een eerder afgegeven toevoeging.
8.2
Op grond van artikel 32 van de Wrb geldt een toevoeging uitsluitend voor het rechtsbelang ter zake waarvoor zij is verleend, en in het geval van een procedure, voor de behandeling daarvan in één instantie, de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak daaronder begrepen.
8.3
Op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling, [4] volgt uit de artikelen 28, eerste lid, aanhef en onder b, en 32 van de Wrb, in onderlinge samenhang bezien, dat indien sprake is van één rechtsbelang met één toevoeging kan worden volstaan, tenzij sprake is van verschillende procedures dan wel, in geval van één procedure, sprake is van meer dan één instantie als bedoeld in artikel 32 van de Wrb. Er is geen sprake van verschillende procedures als beide procedures wat betreft het onderwerp van geschil en het daaraan ten grondslag liggende feitencomplex identiek of vrijwel identiek zijn.
9.1
Eiser 2 voert aan dat in het bestreden besluit niet of vrijwel niet is ingegaan op de argumenten die hij heeft ingebracht in bezwaar. In bezwaar is erop gewezen dat de weigering tot het verlenen van de toevoeging zag op het bestrijden van een nieuw genomen besluit op bezwaar door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, terwijl de eerder verleende toevoeging is verleend voor een procedure om verweer te voeren tegen het hoger beroep van de staatssecretaris na een door eisers eerder gewonnen beroep. Dat zijn beide procedures met een heel eigen karakter die een ander soort rechtsbijstand vragen maar ook een wezenlijk ander belang behartigen. Verweerder acht slechts leidend dat sprake is van procedures bij één instantie, die teruggaan op dezelfde aanvraagprocedure. Door dit leidend te achten, zonder in te gaan op het feit dat het bestrijden van een besluit op bezwaar normaliter bij een andere instantie wordt gevoerd dan het voeren van verweer in hoger beroep, is het bestreden besluit niet zorgvuldig voorbereid.
9.2
Het beleid van verweerder uit het Handboek Toevoegen, waarin is bepaald dat voor de vraag of sprake is van een of meerdere rechtsbelangen leidend is of de procedure bij een instantie wordt gevoerd, is kennelijk onredelijk bij de toepassing op situaties als deze, aldus eiser 2.
10.1
De rechtbank vindt dat beide standpunten van partijen goed te bepleiten zijn. De rechtbank is van oordeel dat verweerder naar de letter van de wet gelijk heeft, waar hij stelt dat sprake is van één rechtsbelang en één instantie. Daarnaast is de rechtbank met eiser 2 van oordeel dat het beroep tegen het nieuwe bestreden besluit een ander soort procedure is dan het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank. Normaal hoort het beroep tegen een door een bestuursorgaan genomen besluit bij de rechtbank thuis. In de onderhavige situatie is het beroep uit proceseconomische redenen samengevoegd met het hoger beroep en worden beide door de Afdeling behandeld. De rechtbank is uiteindelijk van oordeel dat het argument van eiser 2 zwaarder weegt en dat deze situatie twee aparte toevoegingen rechtvaardigt.
10.2
Wat eiser 2 subsidiair heeft aangevoerd over strijd met het discriminatieverbod van artikel 1 van het twaalfde protocol bij het EVRM, wat daarvan zij, behoeft geen bespreking meer.
11. Het beroep van eiser 2 is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van vier weken.
12. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling [5] volgt dat in beginsel een advocaat redelijkerwijs geen proceskosten hoeft te maken ter zake van een procedure over een vergoeding van door hem verleende rechtsbijstand. Deze kosten zijn zodanig inherent aan de uitoefening van de eigen praktijk, dat niet kan worden staande gehouden dat een advocaat daarvoor redelijkerwijs kosten moet maken door inschakeling van een derde.
13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser 2 het door hem betaalde griffierecht vergoedt. Mocht dit zijn voldaan door eiser 1 dan vertrouwt de rechtbank erop dat eiser 2 dit bedrag aan zijn cliënt doorbetaalt.

Beslissing

De rechtbank,
- verklaart het beroep van eiser 1 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep van eiser 2 gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiser 2 te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. van den Bergh, rechter, in aanwezigheid van mr. E.D. Dalman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 september 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Zie de uitspraken van de Afdeling van 22 mei 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA0700 en 2 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2905.
4.Bijvoorbeeld de uitspraak van 28 september 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BT2808.
5.Bijvoorbeeld uitspraak van 25 november 2015; ECLI:NL:RVS:2015:3610.