ECLI:NL:RBAMS:2019:6816

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 september 2019
Publicatiedatum
17 september 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 5538
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanvraag bijzondere bijstand voor fysiotherapie en de toepassing van artikel 16 van de Participatiewet

Op 19 september 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser uit Amsterdam en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De zaak betreft een aanvraag voor bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) voor de kosten van fysiotherapie, die eerder door verweerder was afgewezen. Eiser had op 24 april 2017 een aanvraag ingediend, maar het primaire besluit van 26 september 2017 wees deze aanvraag af, omdat de zorgverzekering volgens verweerder in de noodzakelijke kosten voorzag. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 17 augustus 2018. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 27 juni 2019 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat verweerder ten onrechte het advies van Argonaut, een medisch adviseur, niet had gevolgd. Dit advies stelde dat de meerkosten van fysiotherapie medisch noodzakelijk waren en dat er sprake was van een zeer dringende reden om bijzondere bijstand te verlenen. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had onderbouwd waarom het advies van Argonaut niet gevolgd kon worden en dat er geen contra-expertise was overgelegd. De rechtbank concludeerde dat verweerder ten onrechte geen bijzondere bijstand had toegekend en verklaarde het beroep gegrond.

De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen zes weken na het indienen van de onderbouwing van het gewijzigde schadeverzoek door eiser een nieuw besluit te nemen. Tevens is bepaald dat verweerder het betaalde griffierecht en de proceskosten aan eiser moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en de rechtbank heeft de beslissing op 19 september 2019 bekendgemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/5538

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 september 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. D. Ahmed).

Procesverloop

Met het besluit van 26 september 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van 27 april 2017 om bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) voor de kosten van fysiotherapie afgewezen.
Met het besluit van 17 augustus 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2019. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eiser heeft op 24 april 2017 een aanvraag gedaan om bijzondere bijstand voor de kosten van fysiotherapie.
Verweerder heeft de aanvraag met het primaire besluit afgewezen, omdat de (aanvullende) zorgverzekering voorziet in de noodzakelijke kosten van fysiotherapie. Zoals toegezegd, heeft verweerder de declaraties tot 1 oktober 2017 vergoed. Verweerder heeft het primaire besluit na bezwaar gehandhaafd met het bestreden besluit. Bij de besluitvorming heeft verweerder het medisch advies van 1 juni 2016 van de GGD gevolgd. In dat medisch advies staat dat de bijzondere bijstand geen “vangnet” is als de zorgverzekeraar niet tot vergoeding overgaat en dat vanuit medisch oogpunt ook geen sprake is van een “zeer dringende reden” (artikel 16, eerste lid, van de Pw) om een uitzondering te maken. Verweerder heeft niet het in het kader van een second opinion uitgebrachte advies van de deskundige van Argonaut van 27 december 2016 (hierna: het advies van Argonaut) gevolgd. Verweerder heeft dat advies voorgelegd aan de GGD met het verzoek dit nader te beschouwen en een aantal vragen te beantwoorden. Eiser heeft te kennen gegeven dat hij niet aan dit onderzoek mee wenst te werken en ook geen medische gegevens aan de GGD gestuurd. Omdat eiser verweerder in gebreke heeft gesteld voor het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift, kon verweerder de reactie van de GGD niet afwachten. Verweerder heeft eisers verzoek om vergoeding van immateriële schade afgewezen, omdat aan eiser over dit feit door de rechtbank al schadevergoeding is toegekend in de zaken AMS 16/7511 en AMS 17/2360.
Eiser heeft (samengevat) aangevoerd verweerder ten onrechte aan het advies van Argonaut voorbij is gegaan. De gemeentelijke ombudsman heeft na een klacht een second opinion geëist en verweerder heeft Argonaut gekozen als medisch adviseur in dat verband. In het advies van Argonaut staat dat de meerkosten van fysiotherapie medisch noodzakelijk zijn op basis van artikel 16 van de Pw en dat de duur van dit medisch advies voor onbepaalde tijd is. Verweerder heeft niet onderbouwd dan wel gemotiveerd waarom het rapport van Argonaut niet moet worden gevolgd en de GGD opnieuw moet oordelen over de situatie van eiser. Eiser verwijst naar uitspraken van de rechtbank in eerdere procedures, waarbij de rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder uit moet gaan van het advies van Argonaut. [1] Tot slot verzoekt eiser om vergoeding van de geleden immateriële schade van € 3.000,-.
Beoordeling door de rechtbank
4. De te beoordelen periode loopt vanaf de datum van de aanvraag (24 april 2017) tot de datum van het primaire besluit (26 september 2017).
5.1.
Artikel 16, eerste lid, van de Pw biedt de mogelijkheid om in afwijking van artikel 15, eerste lid, van de Pw in bedoelde kosten bijstand te verlenen indien, gelet op alle omstandigheden, zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [2] kunnen zeer dringende reden zich slechts voordoen indien zich een acute noodsituatie voordoet en indien de behoeftige omstandigheden waarin de betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze te verhelpen zijn, zodat het verlenen van bijstand onvermijdelijk is. Een acute noodsituatie is aan de orde als een situatie van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben.
5.2.
Verweerder heeft zich op de zitting op het standpunt gesteld dat hij niet overtuigd is dat artikel 16 van de Pw op basis van het advies van Argonaut voor onbepaalde tijd van toepassing is. Verweerder heeft in verband met het lopende hoger beroep in de zaken waar eiser naar verwijst, vragen gesteld aan Argonaut. Verweerder heeft onder meer gevraagd hoe de voor toepassing van artikel 16 van de Pw vereiste acute noodsituatie zich verhoudt tot de geldigheidsduur van de indicatie voor onbepaalde tijd. Daarnaast wordt bijzondere bijstand ten hoogste voor één jaar toegekend, omdat de draagkracht moet worden getoetst op grond van de artikelen 31 en 32 van de Pw.
5.3.
Argonaut heeft daarop in het advies van 16 januari 2018 geantwoord dat een eenmalige periode van behandeling onder toepassing van artikel 16 van de Pw geen blijvende oplossing biedt, maar slechts een tijdelijke oplossing. Als slechts tijdelijke behandeling wordt vergoed, zal op termijn weer een noodsituatie kunnen ontstaan. Ten tijde van het spreekuur onderzoek verkeerde eiser in zeer slechte psychiatrische conditie en was er duidelijk sprake van forse lichamelijke beperkingen in zijn bewegingsmogelijkheden, aldus de deskundige van Argonaut.
5.4.
Ter beoordeling staat de vraag hoe de dringende reden in artikel 16 van de Pw zich in dit geval verhoudt met het tijdsverloop en het gegeven dat een situatie kan veranderen met de tijd. Naar het oordeel van de rechtbank is het niet uitgesloten dat het advies van Argonaut na verloop van tijd aan actualiteit verliest door, bijvoorbeeld, de ontwikkeling van de wetenschappelijke inzichten of behandelmethodes. Daarnaast is het niet onmogelijk dat de (financiële) situatie van eiser in de toekomst verandert door, bijvoorbeeld, het verkrijgen van erfenis, schenkingen of als gevolg van andere gebuurtennissen. In deze zaak, waarbij het advies van Argonaut dateert van anderhalf jaar vóór het bestreden besluit, is echter geen informatie in het dossier aanwezig over gewijzigde omstandigheden of wetenschappelijke inzichten die tot de conclusie leiden dat het advies niet meer actueel was ten tijde van het bestreden besluit. Alleen het verloop van een - niet al te lange - periode van anderhalf jaar is hiertoe onvoldoende. Zoals de rechtbank in de door eiser aangehaalde uitspraken heeft geoordeeld, is het advies van Argonaut op zichzelf inzichtelijk en concludent. Nu verweerder geen contra-expertise heeft overgelegd en ook anderszins vooralsnog niet is gebleken dat relevante wijzigingen zich hebben voorgedaan, diende verweerder uit te gaan van dit advies.
6. Verweerder heeft daarom ten onrechte geen bijzondere bijstand voor de kosten van fysiotherapie toegekend. Het beroep is ongegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
7.1.
De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, omdat eiser op de zitting een nadere toelichting heeft gegeven en heeft gevraagd om toekenning van bijzondere bijstand vanaf september 2017 voor behandelingen die hij zelf heeft betaald. Voor de maanden waarin hij geen geld meer had om de behandelingen zelf te betalen tot het door verweerder te nemen nieuwe besluit op bezwaar, stelt eiser aanspraak te maken op hetzelfde bedrag als in de laatste maanden waarin hij de rekeningen zelf betaalde, en dit doet hij in de vorm van een verzoek tot immateriële schadevergoeding. Eiser handhaaft niet langer het verzoek om € 3.000 aan immateriële schadevergoeding.
7.2.
Verweerder zal met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit moeten nemen. De rechtbank verzoekt verweerder daarbij de wijziging van het verzoek om immateriële schadevergoeding, zoals eiser dit op de zitting heeft gedaan, te betrekken. Verweerder heeft voor het nemen van een nieuw besluit de informatie van eiser ter onderbouwing, zoals bijvoorbeeld facturen, nodig. Daarom ziet de rechtbank geen aanleiding om aan het nemen van een nieuw besluit, zoals eiser heeft verzocht, een dwangsom te verbinden. De rechtbank stelt voor het nemen van het nieuwe besluit op bezwaar een termijn van zes weken na het indienen van de onderbouwing van het gewijzigde schadeverzoek door eiser.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. Daarnaast moet verweerder de door eiser gemaakte proceskosten vergoeden. Het beroep en de gronden zijn ingediend door eisers toenmalige gemachtigde, mr. M. Pinarbasi-Ilbay. Deze gemachtigde heeft zich met de brief van 25 januari 2019 teruggetrokken. De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 512,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1). Indien aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de voormalige rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na het indienen van de onderbouwing van het gewijzigde schadeverzoek door eiser een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 512,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.D. Belcheva, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.H. Kalse-Spoon, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
19 september 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als uw zaak spoedeisend is, kunt u de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter vragen om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Procedurenummers AMS 16/7511, AMS 17/2360 en AMS 17/6883.
2.Bijv. de uitspraken van 26 januari 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BL3224) 17 maart 2015, (ECLI:NL:CRVB:2015:678) en 6 mei 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:1533).