ECLI:NL:RBAMS:2019:6814
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen besluit tot in mindering brengen van bijstandsuitkering op basis van geldleningen
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 augustus 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, wonende te Ouderkerk aan de Amstel, en het College van Burgemeester en Wethouders van Ouder-Amstel. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, waarbij kasbetalingen van in totaal € 2.745,00 in mindering waren gebracht op zijn bijstandsuitkering. Dit besluit was genomen op 5 juli 2018 en het bezwaar van eiser was ongegrond verklaard op 1 februari 2019.
Tijdens de zitting op 29 augustus 2019 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, betoogd dat de geldstortingen door zijn zoons niet als middelen aangemerkt konden worden, en dat er geen grond was om deze in mindering te brengen op zijn bijstandsuitkering. Eiser stelde dat de betalingen bedoeld waren voor huur, afbetaling van een auto en het aflossen van een schuld aan de bank. Verweerder, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, verdedigde echter het standpunt dat de stortingen terecht in mindering waren gebracht, ongeacht of de betalingen aan eiser of direct aan de schuldeiser waren gedaan.
De rechtbank overwoog dat volgens artikel 31, eerste lid, van de Participatiewet geldstortingen als middelen aangemerkt moeten worden. De rechtbank concludeerde dat de geldleningen, die eiser ontving, als inkomen van de bijstandontvanger moesten worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de beroepsgronden van eiser niet slagen en verklaarde het beroep ongegrond. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. C.F. de Lemos Benvindo, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van der Kroft, griffier.