ECLI:NL:RBAMS:2019:6740

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 september 2019
Publicatiedatum
12 september 2019
Zaaknummer
13/171903-18 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met alcoholgebruik en zwaar lichamelijk letsel

Op 11 september 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 35-jarige automobilist, die op nieuwjaarsdag 2019 een verkeersongeval veroorzaakte. De verdachte, die onder invloed van alcohol verkeerde, reed met een te hoge snelheid en verloor de controle over zijn voertuig, wat resulteerde in een aanrijding met twee bomen. De bijrijder, [slachtoffer], liep zwaar lichamelijk letsel op, waaronder meerdere gebroken botten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig had gedragen, wat leidde tot het ongeval. De officier van justitie had een taakstraf van 200 uur en een rijontzegging van twee jaar geëist. De verdediging pleitte voor vrijspraak van het rijden onder invloed, omdat de bloedafname zonder toestemming was uitgevoerd. De rechtbank oordeelde dat de bloedafname onrechtmatig was, waardoor het bewijs van rijden onder invloed niet kon worden gebruikt. De verdachte werd vrijgesproken van het tweede ten laste gelegde feit, maar werd wel veroordeeld tot een taakstraf van 200 uur en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor 18 maanden. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn werk en de impact van de straf op zijn leven.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/171903-18 (Promis)
Datum uitspraak: 11 september 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] ,
[woonplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 augustus 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. P. Velleman en van wat verdachte en zijn raadsman mr. M. Draaijers naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie verwijt verdachte dat hij onder invloed van alcohol een auto bestuurde, daarmee reed met een snelheid die veel hoger was dan daar was toegestaan, de macht over het stuur verloor en toen een ongeval veroorzaakte. Als gevolg van dit ongeval liep de bijrijder zwaar lichamelijk letsel op. De officier van justitie kwalificeert het (rij)gedrag van verdachte als zeer onvoorzichtig en hij komt tot een bewezenverklaring van het onder 1. primair ten laste gelegde. Daarnaast stelt hij zich op het standpunt dat rijden onder invloed, zoals onder 2. ten laste gelegd, ook bewezen kan worden verklaard.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman brengt naar voren dat verdachte kan worden verweten dat hij onder invloed van alcohol reed en dat hoewel verdachte ook kan worden verweten dat hij met een te hoge snelheid reed, niet kan worden vastgesteld hoe hard hij precies reed. Volgens de raadsman is sprake van aanmerkelijke onvoorzichtigheid, en niet van zeer onvoorzichtig gedrag. Verder is het letsel van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) niet te kwalificeren als zwaar lichamelijk letsel, gelet op artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht en gelet op het arrest van de Hoge Raad van 3 juli 2018. [1] Voor wat de bewezenverklaring betreft van zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde verzoekt de raadsman primair om vrijspraak omdat verdachte geen beginnend bestuurder is, welk bestanddeel wel in de tenlastelegging staat. Subsidiair stelt hij dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Wetboek van Strafvordering. Bij verdachte is namelijk, zonder zijn toestemming en zonder verdenking van rijden onder invloed, bloed afgenomen. Zonder wettelijke grondslag is inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van verdachte wat tot gevolg moet hebben dat dit bewijs dient te worden uitgesloten en verdachte moet worden vrijgesproken. Dat verdachte vijf minuten na de bloedafname, inmiddels wel in staat zijn wil kenbaar te maken, toestemming zou hebben gegeven zijn bloed te laten onderzoeken, doet daar niet aan af. Hij was op dat moment nog niet volledig bij kennis.
4.3
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [2]
Op 1 januari 2019, om 05:13 uur, reed verdachte in zijn personenauto over de Rijksweg A2 ter hoogte van Ouder-Amstel. [3] Het was op dat moment donker buiten. [4] Komende uit de richting van knooppunt Amstel en gaande in de richting van knooppunt Holendrecht nam verdachte de afslag Ouderkerk aan de Amstel. [5] Getuige [naam getuige] heeft verklaard dat verdachte hem, voordat hij voornoemde afslag nam, met hoge snelheid inhaalde. Ook [slachtoffer] , die als bijrijder in de auto zat, heeft verklaard dat zij sneller dan normaal reden [6] en verdachte verklaarde zelf ‘
wel te hebben doorgereden want er was niemand op de weg’. [7] [naam getuige] reed ongeveer 105 kilometer per uur en hij zag dat verdachte op het laatste moment de afslag nam. Aan de achterlichten te zien remde het voertuig net voor de bocht, waarna het begon te slingeren en de berm inreed. [8] Dit was ter hoogte van hectometerpaal 33,3 [9] aan de linkerkant van de berm. [10] Uit de Verkeersongevalanalyse (VOA), volgt dat verdachte bij het oprijden van de afrit mogelijk een heftige stuurcorrectie maakte, waardoor het voertuig slipte, in de berm terecht kwam en tegen twee bomen botste. Als gevolg hiervan zijn de gordels van zowel verdachte als [slachtoffer] afgescheurd en zijn beiden uit de auto geslingerd. [11] Op het wegdek zijn later meerdere bandensporen aangetroffen. [12] Verdachte heeft bij de politie en op zitting verklaard dat hij voorafgaand aan dit ongeval alcohol, twee glazen wijn en twee shotjes (naar de rechtbank aanneemt shotjes alcohol), had gedronken. [13] Aan het ongeval heeft verdachte letsel overgehouden. Hij had een klaplong, gebroken borstbeen, gebroken wervels in zijn rug, brandwonden en een aantal kneuzingen. [14] Ook [slachtoffer] kampte met letsel. Hij had twee gebroken armen, een gebroken (linker)sleutelbeen, een vingerfractuur, een gebroken wervel in de nek en drie gebroken wervels in zijn rug. Hij droeg acht weken lang een kraag en had ook klachten in zijn lies en in zijn linkerbeen. [15] Bovendien is hij op 2 januari 2019 in het Amsterdams Medisch Centrum geopereerd aan zijn arm, sleutelbeen en vinger. [16]
4.4
Oordeel van de rechtbank
4.4.1
Vrijspraak van het onder 2. ten laste gelegde
De rechtbank verwerpt het primaire verweer van de raadsman en overweegt daartoe als volgt. Dat in de tenlastelegging ‘derde lid’ staat genoemd wordt beschouwd als een kennelijke verschrijving. De woorden ‘beginnend bestuurder’ – waarop het derde lid van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) ziet – staan namelijk niet in de tenlastelegging genoemd. Daarbij komt dat in de onder de tenlastelegging aangehaald artikelen, tweemaal lid 2 staat geschreven.
Uit het procesdossier volgt dat het (eenzijdig) ongeval plaatsvond op 1 januari 2019 rond 05:13 uur. Hierna zijn verdachte en bijrijder [slachtoffer] per ambulance naar het VU medisch centrum vervoerd. In het proces-verbaal rijden onder invloed is het volgende opgenomen. Later die ochtend, om 11:01 uur, had verbalisant [naam verbalisant 1] het eerste directe contact met verdachte leidend tot de verdenking van overtreding van artikel 8 WVW. Omdat verdachte niet in staat was zijn wil kenbaar te maken is, met toestemming van de hulpofficier van justitie, om 11:05 uur door de arts – conform de regelgeving – bloed bij hem afgenomen. Vijf minuten later, om 11:10 uur, was verdachte wel in staat zijn wil kenbaar te maken en is hij in de gelegenheid gesteld toestemming te geven tot onderzoek van het van hem afgenomen bloedmonster. Verdachte verleende daartoe toestemming. Dit bloed is onderzocht door het Nederlands Forensisch Instituut en hierin is een ethanolconcentratie gemeten van 1,07 mg/ml (promille).
De rechtbank stelt vast dat indien sprake is van een verdenking dat een bestuurder heeft gehandeld in strijd met artikel 8 WVW, op grond van artikel 163 lid 1 WVW, een bestuurder van een voertuig kan worden bevolen zijn medewerking te verlenen aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8 WVW. In beginsel wordt hiervoor uitgeademde lucht gemeten. In bepaalde gevallen kan worden bevolen bloed af te nemen van een bestuurder. Eén van de gevallen is de situatie waarin de bestuurder, zoals verdachte, niet in staat is zijn wil kenbaar te maken.
Zoals beschreven is dus vereist dat sprake is van een verdenking van rijden onder invloed. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of in dit geval sprake was van een dergelijke verdenking op het moment dat werd besloten bloed af te nemen. In het proces-verbaal rijden onder invloed is hieromtrent enkel opgenomen een, naar de rechtbank uit ervaring herkent, standaardzin het eerste contact leidde tot die verdenking. Nu dit op geen enkele wijze nader is toegelicht kan de rechtbank hieruit niet afleiden op grond waarvan voornoemde verdenking rees van rijden onder invloed. De enkele omstandigheid dat een ongeval heeft plaatsgevonden waarbij verdachte was betrokken, levert zonder nadere toelichting nog niet automatisch een verdenking voor rijden onder invloed op. Ook in dat geval zal moeten worden opgeschreven waarom een verdenking van rijden onder invloed bestaat. Nu dat in dit geval niet is gedaan en verder nergens uit blijkt dat op het moment waarop het bevel tot bloedafname werd gedaan er een gegrond vermoeden van rijden onder invloed aanwezig was, moet het er voor worden gehouden dat deze verdenking niet gerechtvaardigd was. Dit brengt met zich mee dat bloed van verdachte is afgenomen zonder de daarvoor vereiste wettelijke basis.
Hoewel sprake was van een geval waarin de verdachte niet in staat was zijn wil kenbaar te maken en dus op bevel van de hulpofficier van justitie bloed mocht worden afgenomen, mits sprake was van een verdenking van rijden onder invloed, ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of deze omissie is hersteld. In het proces-verbaal rijden onder invloed staat dat verdachte vijf minuten nadat zijn bloed is afgenomen ‘in de gelegenheid werd gesteld toestemming te geven tot onderzoek van het hem afgenomen bloedmonster’, zoals omschreven in artikel 163 lid 9 WVW. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte, nog daargelaten het gegeven dat hij toen net enige minuten enigszins bij kennis was gekomen van het zware verkeersongeval waarbij hij was betrokken, hiermee slechts toestemming gegeven zijn bloed te laten onderzoeken. Toen was de inbreuk op de lichamelijke integriteit al gemaakt en uit het proces-verbaal blijkt niet dat verdachte (alsnog met terugwerkende kracht) toestemming gaf voor afname van zijn bloed.
Het afnemen van bloed van een persoon levert een forse inbreuk op iemands lichamelijke integriteit op. Een inbreuk die gelegitimeerd kan worden indien daarvoor een wettelijke basis is. Daarvan is zoals gezegd geen sprake. De achteraf gegeven toestemming om het reeds afgenomen bloed te onderzoeken legitimeert deze inbreuk evenmin. Daarmee is sprake van een onherstelbaar vormverzuim in het vooronderzoek. Onherstelbaar omdat de rechtbank er van uit gaat dat de betreffende verbalisanten nu niet meer in staat worden geacht alsnog aan te geven of er en zo ja welke omstandigheden waren die zouden hebben geleid tot de verdenking van rijden onder invloed op het moment dat het bevel tot bloedafname werd gedaan. In deze zaak is niet een strikte waarborg van alcoholonderzoek bij bestuurders geschonden, maar is sprake van een schending van een fundamenteel recht van een burger, namelijk die van eerbiediging van zijn persoonlijke integriteit. Volgens de rechtbank kan het gevolg van een zodanig ernstige schending, gelet op artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, slechts ertoe leiden dat het bewijsmiddel dat voortvloeit uit het afnemen van het bloed, niet mag bijdragen aan het bewijs van het tenlastegelegde feit. Het bewijsmiddel waaruit volgt dat verdachte na het ongeval 1,07 mg/ml (promille) in zijn bloed had, wordt dus uitgesloten van het bewijs. Dit betekent dat zich in het procesdossier onvoldoende bewijs bevindt het onder 2. ten laste gelegde te bewijzen en daarom wordt verdachte hiervan vrijgesproken. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat de verklaring van verdachte dat hij alcohol had gedronken niet voldoende is om tot een bewezenverklaring van dit feit te komen, omdat met enkel die verklaring niet aan het bewijsminimum wordt voldaan.
4.4.2
Oordeel over het onder 1. primair ten laste gelegde
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW, zoals primair onder 1. is ten laste gelegd, komt het volgens vaste jurisprudentie aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de concrete ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Van schuld in de zin van dit artikel is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid.
Verdachte is onder invloed van meer dan de wettelijke toegestane hoeveelheid alcohol de weg op gegaan. Naar eigen zeggen dronk hij vier alcoholhoudende dranken, wat meer is dan de toegestane hoeveelheid. Dat, zoals onder 4.4.1. overwogen, niet kan worden bewezen dat bij verdachte een ethanolconcentratie van 1,07 mg/ml is gemeten, doet niet af aan de vaststelling dat hij onder invloed verkeerde van alcohol in de zin van artikel 8 WVW. Uit de verklaring van [naam getuige] volgt dat verdachte in ieder geval harder reed dan 105 kilometer per uur op het moment dat hij door hem werd ingehaald. Niet kan worden vastgesteld hoe hard verdachte reed op het moment dat hij de afslag nam. Wel gaat de rechtbank ervan uit dat toen verdachte die afslag nam, hij reed met een snelheid die te hoog was voor een veilig verkeer ter plaatse. Dit (rij)gedrag is aanmerkelijk onvoorzichtig te noemen. Immers is verdachte in een kennelijk niet al te scherpe bocht naar rechts, de aldaar toegestane snelheid was namelijk 100 kilometer per uur, de macht over het stuur verloren waarna hij van de weg af raakte en de berm inreed. Nu enige andere oorzaak niet aannemelijk is geworden, komt de rechtbank tot het oordeel, dat het ongeval plaats vond als gevolg van het gedrag van verdachte te weten het te hard rijden onder invloed van alcohol.
Het letsel dat [slachtoffer] hieraan heeft overgehouden kwalificeert de rechtbank, gezien de aard en de ernst ervan, als zwaar lichamelijk letsel in de zin van de Wegenverkeerswet 1994. De raadsman heeft ten onrechte betoogd dat sprake moet zijn van zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 Sr. Uit zijn letselverklaring en de door hem afgelegde getuigenverklaring volgt namelijk dat hij na het ongeval kampte met twee gebroken armen en een gebroken (linker)sleutelbeen. Ook was zijn vinger gebroken, had hij vier gebroken wervels in zijn nek en rug en moest hij acht weken lang een kraag dragen. In het Amsterdam Medisch Centrum is hij geopereerd aan zijn arm, sleutelbeen en vinger. Tot slot had hij klachten in zijn lies en in zijn linkerbeen. Dit alles tezamen brengt de rechtbank tot het oordeel dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank acht het onder 1. primair ten laste gelegde dus bewezen, waarbij de rechtbank komt tot aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag van verdachte en zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] .

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht, ten aanzien van het onder 1. primair ten laste gelegde, op grond van de in rubriek 4. vervatte bewijsmiddelen, bewezen dat verdachte
op 1 januari 2018 te Ouder-Amstel, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende over de rijksweg A2, zich aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander, genaamd [slachtoffer] , zwaar lichamelijk letsel, te weten (onder meer) twee gebroken armen en drie gebroken wervels, werd toegebracht,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de A2, komende uit de richting van knooppunt Amstel, en gaande in de richting van knooppunt Holendrecht,
- terwijl het donker was en
- terwijl verdachte onder invloed van alcohol verkeerde,
- terwijl verdachte reed met een snelheid die te hoog was voor een veilig verkeer ter plaatse,
verdachte is, gekomen ter hoogte van hectometerpaal 33,3 naar links gaan uitwijken, in elk geval is verdachte niet (uiterst) rechts blijven rijden, verdachte heeft vervolgens niet tijdig en voldoende afgeremd en heeft de macht over het stuur verloren,
verdachte is vervolgens in de linker berm terecht gekomen en in botsing gekomen met twee bomen, ten gevolge waarvan [slachtoffer] , zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994.

6.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem onder 1. primair bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 100 dagen. Daarnaast heeft hij de rechtbank verzocht, ten aanzien van het onder 1. primair ten laste gelede, de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen te ontzeggen voor de duur van twee jaar en ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde voor de duur van zes maanden.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Hij is bereid een taakstraf te verrichten. Een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen zou voor hem funest zijn. Voor zijn werkzaamheden is hij afhankelijk van zijn rijbewijs en bovendien haalt hij om de week met de auto zijn dochter op, die in Friesland woont.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
Wat als leuke nieuwjaarsdag had moeten worden afgesloten, eindigde voor verdachte en zijn neef, [slachtoffer] , in het ziekenhuis. Verdachte is na het nuttigen van alcohol, samen met [slachtoffer] , in de auto gestapt en die gaan besturen. Rijdend over de Rijksweg A10 in de richting van Ouder-Amstel heeft hij, onder invloed van alcohol, een snelheid bereikt van meer dan 100 kilometer per uur. Op enig moment besloot hij de afslag Ouderkerk aan de Amstel te nemen. Hoewel niet vaststaat hoe hard hij precies reed in de bocht van de afslag, is de rechtbank voldoende duidelijk geworden dat verdachte in ieder geval te hard reed voor een veilig verkeer ter plaatse. Als gevolg hiervan verloor hij de macht over het stuur, reed hij de berm in en kwam de auto in botsing met twee bomen. Door de enorme klap zijn de gordels van verdachte afgescheurd en zijn beiden uit de auto geslingerd. De impact was zo groot, dat verdachte en [slachtoffer] op dusdanige afstand van de auto belandden, dat voor hulpverleners ter plaatse niet direct duidelijk werd wie de bestuurder van de auto was. Als gevolg van de aanrijding heeft verdachte letsel overgehouden. Hij had een klaplong, gebroken borstbeen, gebroken wervels in zijn rug, brandwonden en een aantal kneuzingen. Ook [slachtoffer] kampte met letsel. Hij had twee gebroken armen, een gebroken (linker)sleutelbeen, een vingerfractuur en drie gebroken wervels in zijn rug en een gebroken wervel in zijn nek. Hij droeg acht weken lang een kraag en had ook klachten in zijn lies en in zijn linkerbeen. Bovendien is hij in het Amsterdams Medisch Centrum geopereerd aan zijn letsel. De rechtbank acht het gedrag van verdachte zeer kwalijk.
Uit het strafblad van verdachte, van 11 juli 2019, volgt dat verdachte in de afgelopen vijf jaar niet voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
De rechtbank hecht bij de strafoplegging belang aan de oriëntatiepunten zoals deze zijn vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), en die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. Volgens deze oriëntatiepunten is het uitgangspunt bij het veroorzaken van een verkeersongeval, waarbij sprake is van aanmerkelijke schuld bij verdachte waardoor het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen en het gemeten alcoholgehalte bij verdachte minder dan 570 ug/l is oplegging van een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 160 uur en daarnaast een onvoorwaardelijke ontzegging motorrijtuigen te besturen voor de duur van achttien maanden.
De rechtbank ziet aanleiding van de oriëntatiepunten af te wijken. Verdachte heeft inmiddels een vaste baan waarvoor hij zijn rijbewijs nodig heeft. Bovendien lijkt verdachte oprecht spijt van zijn gedrag te hebben, heeft hij verklaard zijn excuses aan zijn neef [slachtoffer] te hebben aangeboden, is de familieband volgens verdachte weer hersteld, en is de vriendschap tussen beiden zelfs weer zoals voor het ongeluk. Hoewel het alles behalve aan verdachte te danken is, moge het duidelijk zijn dat (voor beide inzittenden) het ongeluk vele malen erger kunnen aflopen. Verdachte mag van geluk spreken dat hij en zijn neef dit ongeluk hebben overleefd.
Omdat het verlies van het rijbewijs van verdachte grote gevolgen heeft voor zijn werk, waar verdachte sinds een paar maanden werkt en bovendien een éénjarig contract heeft, bepaalt de rechtbank dat, naast een forse taakstraf, een geheel voorwaardelijke ontzegging motorrijtuigen te besturen van aanzienlijke duur, rekening houdend met alle hiervoor vermelde omstandigheden, kan volstaan.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en bijkomende straf zijn gegrond op de artikelen 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht, en op de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2. ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1. primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1. primair bewezen verklaarde:
-
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid onderdeel a, van deze wet
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van 200 (tweehonderd) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 100 (honderd) dagen.
Ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 18 (achttien) maanden.
Beveelt dat deze bijkomende straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.C.M. Oude Hengel, voorzitter,
mrs. G.P.C. Janssen en L. Dolfing, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Klaveren, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 september 2019.
De voorzitter is niet in staat dit vonnis
mede te ondertekenen.

Voetnoten

2.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
3.Proces-verbaal Verkeersongevalsanalyse opgemaakt door verbalisant [naam verbalisant 2] op 21 januari 2019 (hierna: VOA), p. 25
4.VOA, p. 27
5.VOA, p. 26 en proces-verbaal verhoor getuige [naam getuige] , p. 12
6.Proces-verbaal verhoor getuige [slachtoffer] , p. 14
7.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting op 28 augustus 2019
8.Proces-verbaal verhoor getuige [naam getuige] , p. 12
9.VOA, p. 26
10.VOA p. 28
11.VOA. p. 45
12.VOA, p. 28-30
13.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 21 en de verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting op 28 augustus 2019
14.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 21
15.Proces-verbaal verhoor getuige [slachtoffer] , p. 15
16.Letselverklaring Amsterdam Medisch Centrum, aangaande [slachtoffer] , p. 16A