ECLI:NL:RBAMS:2019:6603

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 augustus 2019
Publicatiedatum
6 september 2019
Zaaknummer
AMS 19/1640
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.C.S. van Limburg Stirum
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betalingsregelingen voor toeslagschulden en de gevolgen van grove schuld

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 22 augustus 2019, in de zaak tussen eiseres en de Belastingdienst Toeslagen, staat de afwijzing van twee verzoeken om een persoonlijke betalingsregeling centraal. Eiseres, die in de jaren 2013 tot en met 2016 kinderopvangtoeslag heeft ontvangen, moet een aanzienlijk bedrag van € 19.800,- terugbetalen. De Belastingdienst Toeslagen heeft haar verzoeken om een betalingsregeling afgewezen, omdat het ontstaan van de terugvordering als gevolg van grove schuld wordt aangemerkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres in eerdere besluiten niet tijdig heeft gereageerd op verzoeken om informatie en dat zij niet heeft doorgegeven dat zij geen gebruik meer maakte van kinderopvang. Dit heeft geleid tot de conclusie dat eiseres redelijkerwijs had moeten begrijpen dat haar handelen tot een te hoog bedrag aan kinderopvangtoeslag zou kunnen leiden. De rechtbank heeft de afwijzing van de betalingsregelingen door de Belastingdienst Toeslagen bevestigd, waarbij is opgemerkt dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn aangevoerd die een heroverweging rechtvaardigen. Eiseres krijgt geen gelijk en moet haar toeslagschulden in maximaal 24 maanden terugbetalen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/1640

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 augustus 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres,

en

Belastingdienst Toeslagen, verweerder (hierna: de Belastingdienst Toeslagen)

(gemachtigde: mr. E. Snuverink).

Procesverloop

Bij besluit van 27 december 2018 (het primaire besluit 1) heeft de Belastingdienst Toeslagen het herhaald verzoek van eiseres om een persoonlijke betalingsregeling te treffen niet in behandeling genomen.
Bij besluit van 8 maart 2019 (het bestreden besluit 1) heeft de Belastingdienst Toeslagen het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Bij afzonderlijk besluit van 27 december 2018 (het primaire besluit 2) heeft de Belastingdienst Toeslagen het verzoek van eiseres om een persoonlijke betalingsregeling afgewezen.
Bij afzonderlijk besluit van 8 maart 2019 (het bestreden besluit 2) heeft de Belastingdienst Toeslagen het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. De Belastingdienst Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 augustus 2019.
Eiseres was aanwezig. De Belastingdienst Toeslagen heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiseres heeft in de jaren 2013 tot en met 2016 kinderopvangtoeslag ontvangen. Zij moet deze toeslag terugbetalen. Zij heeft aan de Belastingdienst Toeslagen gevraagd om een betalingsregeling, omdat het bedrag dat zij maandelijks moet terugbetalen te hoog voor haar is. De beroepszaak van eiseres gaat over twee verschillende betalingsregelingen. Het gaat om een betalingsregeling over de kinderopvangtoeslag over de jaren 2013 en 2014 (betalingsregeling 1) en een betalingsregeling over de kinderopvangtoeslag over de jaren 2015 en 2016 (betalingsregeling 2). De rechtbank zal de verschillende betalingsregelingen afzonderlijk bespreken.
Over betalingsregeling 1 (2013 en 2014)
2. In 2013 en 2014 heeft eiseres ten onrechte kinderopvangtoeslag gekregen. Als gevolg daarvan moet eiseres aan de Belastingdienst Toeslagen (afgerond) een bedrag van € 19.800,- terugbetalen over die jaren. Eiseres heeft op 4 april 2016 aan de Belastingdienst Toeslagen verzocht een persoonlijke betalingsregeling met haar te treffen. In het besluit van 3 mei 2016 heeft de Belastingdienst Toeslagen dit geweigerd, omdat het ontstaan van de terugvordering (de schuld die eiseres nu heeft) het gevolg is van grove schuld van eiseres. Dat betekent dat volgens de Belastingdienst Toeslagen eiseres redelijkerwijs had moeten of kunnen begrijpen dat zij een te hoog bedrag aan kinderopvangtoeslag zou kunnen krijgen.
3. Op 16 oktober 2018 heeft eiseres opnieuw aan de Belastingdienst Toeslagen verzocht voor deze schuld een persoonlijke betalingsregeling met haar te treffen. In het primaire besluit 1 heeft de Belastingdienst Toeslagen dit verzoek onder verwijzing naar het eerdere besluit van 3 mei 2016 niet in behandeling genomen. In het bestreden besluit 1 heeft de Belastingdienst Toeslagen daaraan toegevoegd dat eiseres destijds geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 3 mei 2016, waardoor dit besluit in rechte is vast komen te staan. Verder schrijft de Belastingdienst Toeslagen dat eiseres in haar hernieuwde verzoek om een persoonlijke betalingsregeling geen nieuwe feiten heeft aangevoerd die aanleiding geven om wél een persoonlijke betalingsregeling met haar te treffen.
Beoordeling
4.1.
De Belastingdienst Toeslagen is bevoegd om, na een eerdere afwijzing, een herhaalde aanvraag inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen. Het bepaalde in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staat daaraan niet in de weg.
4.2.
In de uitspraak van 23 november 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3131) heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) zijn rechtspraak over de toetsing door de bestuursrechter van besluiten op een herhaalde aanvraag of een verzoek om terug te komen van een besluit gewijzigd. In een geval als hier aan de hand, waarin de Belastingdienst Toeslagen toepassing geeft aan artikel 4:6 van de Awb, betekent dit dat de bestuursrechter aan de hand van de door eiseres aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn.
4.3.
Er kan in twee situaties sprake zijn van nieuwe feiten en omstandigheden. Ten eerste als die feiten of omstandigheden ná het eerdere besluit zijn voorgevallen (dus ná 3 mei 2016). Ten tweede als die feiten of omstandigheden weliswaar vóór het eerdere besluit (dus vóór 3 mei 2016) zijn voorgevallen, maar niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd.
5. Eiseres heeft in haar beroepschrift (onder andere) geschreven dat zij in een moeilijke situatie zat, depressief werd en de druk niet aan kon. Zij heeft hard gewerkt om een vast contract te krijgen wat niet is gelukt. Ook heeft zij problemen (gehad) met de gastouders die geen factuur wilden sturen. Verder schrijft eiseres dat zij niet weet naar welke rekening de kinderopvangtoeslag is gegaan. Ze heeft nog veel andere schulden, drie schoolgaande kinderen en haar man heeft ook schulden. Ze wil wel betalen, maar kan op dit moment maximaal € 150,- per maand aflossen. Eiseres vraagt of met haar (situatie) rekening kan worden gehouden.
6. De rechtbank stelt vast dat eiseres met het voorgaande geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden heeft aangevoerd, zoals omschreven in overweging 4.3.
Gelet hierop heeft de Belastingdienst Toeslagen het herhaalde verzoek om een persoonlijke betalingsregeling met toepassing van artikel 4:6 van de Awb mogen afwijzen. Er zijn geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de Belastingdienst Toeslagen zich niet terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Op het door eiseres voorgestelde betalingsvoorstel hoefde de Belastingdienst Toeslagen dan ook niet in te gaan.
7. Dit betekent dat het beroep voor zover gericht tegen betalingsregeling 1 ongegrond is. Eiseres krijgt geen gelijk.
Over betalingsregeling 2 (2015 en 2016)
8.1.
In 2015 en 2016 heeft eiseres voorschotten kinderopvangtoeslag ontvangen. Uit het dossier blijkt over het berekeningsjaar 2015 het volgende. Aan eiseres is bij voorschotbeschikking van 21 november 2015 een bedrag van € 7.042,- aan kinderopvangtoeslag over het jaar 2015 toegekend. De Belastingdienst Toeslagen heeft bij brieven van 25 juni 2016 en 4 oktober 2016 om informatie gevraagd om het recht op kinderopvangtoeslag over 2015 vast te kunnen stellen. Daar heeft eiseres niet op gereageerd. Op 27 juni 2016 ontvangt de Belastingdienst Toeslagen een melding dat eiseres de kinderopvangtoeslag per 30 april 2015 stopzet. Bij besluit van 28 april 2017 is het recht van eiseres op kinderopvangtoeslag over het jaar 2015 definitief berekend en vastgesteld op € 0,-. Daarbij is ook aan eiseres meegedeeld dat zij € 7.274,- aan onverschuldigd ontvangen kinderopvangtoeslag over het jaar 2015 moet terugbetalen. Hierna heeft de Belastingdienst Toeslagen bij besluit van 10 november 2017 nogmaals het recht van eiseres op kinderopvangtoeslag definitief berekend en onveranderd vastgesteld op € 0,-. Eiseres heeft tegen dit laatste besluit geen bezwaar gemaakt, zodat de terugvordering van de kinderopvangtoeslag over 2015 in rechte vaststaat.
8.2.
Uit het dossier blijkt over het berekeningsjaar 2016 het volgende. Aan eiseres is bij voorschotbeschikking van 28 december 2015 een bedrag van € 14.178,- aan kinderopvangtoeslag over het jaar 2016 toegekend. Op 29 februari 2016 ontvangt de Belastingdienst Toeslagen een melding dat eiseres de kinderopvangtoeslag stopzet. Bij herziene voorschotbeschikking van 21 april 2016 is aan eiseres een bedrag van € 2.363,- aan kinderopvangtoeslag over het jaar 2016 (de periode 1 januari 2016 tot en met 29 februari 2016) toegekend. Bij besluit van 7 september 2017 heeft de Belastingdienst Toeslagen eiseres meegedeeld dat de kinderopvangtoeslag over het jaar 2016 nog niet definitief is berekend, omdat niet alle gegevens bekend zijn. Vervolgens heeft eiseres verzocht om een persoonlijke betalingsregeling en is het primaire besluit 2 en, na door eiseres gemaakt bezwaar, het bestreden besluit 2 genomen.
9. Met betrekking tot het ontstaan van de terugvordering van de kinderopvangtoeslag over 2015 en 2016 verwijt de Belastingdienst Toeslagen eiseres, naast het niet reageren op de informatieverzoeken van 25 juni 2016 en 4 oktober 2016, dat zij niet tijdig heeft doorgegeven dat geen gebruik is gemaakt van kinderopvang. Volgens de wet had zij binnen vier weken een relevante wijziging door moeten geven. Uiteindelijk is pas in de loop van 2016 doorgegeven dat de kinderopvang al omstreeks april 2015 is beëindigd. En in 2016 is een voorschot ontvangen terwijl er in het geheel geen kinderopvang is geweest. Omdat daarom sprake is van grove schuld bij het ontstaan van de terugvordering, is er voor de Belastingdienst Toeslagen geen mogelijkheid om een persoonlijke betalingsregeling met eiseres te treffen.
Beoordeling
10. Voor de tekst van de relevante bepalingen uit de regelgeving verwijst de rechtbank naar de bijlage bij deze uitspraak.
11. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van 4 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3389) is het in geval de Belastingdienst Toeslagen een verzoek om een persoonlijke betalingsregeling afwijst vanwege opzet of grove schuld, aan de Belastingdienst Toeslagen om aannemelijk te maken dat de belanghebbende opzet of grove schuld aan het ontstaan van de terugvordering kan worden tegengeworpen. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraken van 15 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3105 en van 17 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:99) is het niet verstrekken van gegevens voldoende om grove schuld aan te nemen. Eiseres is op grond artikel 18, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen ertoe gehouden alle gegevens en inlichtingen te verstrekken die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
12. De rechtbank stelt vast dat eiseres het standpunt van de Belastingdienst Toeslagen dat sprake is van opzet of grove schuld niet heeft betwist. Op de zitting heeft eiseres uitgelegd hoe de terugvordering heeft kunnen gebeuren. Daarbij heeft eiseres aangegeven dat het gastouderbureau de aanvraag voor kinderopvangtoeslag heeft gedaan en zij enkel haar handtekening moest zetten. Daarna heeft zij ruzie gekregen met het gastouderbureau. Zij ontving brieven van de Belastingdienst, maar begreep niet precies wat er in die brieven stond. Daarna heeft zij het er maar bij laten zitten. Het is niet dat zij niet wil terugbetalen, maar het bedrag is te hoog.
13. De rechtbank begrijpt dat eiseres in een lastige situatie zat, maar eiseres had moeten of kunnen begrijpen dat het (tijdig) doorgeven van juiste informatie van groot belang is voor de bepaling van het recht op kinderopvangtoeslag. Als zij de brieven van de Belastingdienst Toeslagen niet begreep, had zij iemand moeten zoeken die haar bij haar administratie kon helpen. Dat eiseres wel degelijk stukken naar de Belastingdienst Toeslagen heeft opgestuurd, zoals eiseres ter zitting heeft gezegd, blijkt niet uit het dossier. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de Belastingdienst Toeslagen terecht het niet doorgeven van informatie en het te laat stopzetten van de kinderopvangtoeslag met betrekking tot de kinderopvangtoeslag over 2015 en 2016 heeft aangemerkt als grove schuld (ernstige nalatigheid). Omdat de Belastingdienst Toeslagen bij grove schuld geen persoonlijke betalingsregeling mag aanbieden, is het verzoek om een persoonlijke betalingsregeling voor de jaren 2015 en 2016 terecht afgewezen. Dit betekent dat de gehele toeslagschuld in maximaal 24 maanden moet worden terugbetaald.
14. Dit betekent dat het beroep gericht tegen betalingsregeling 2 ook ongegrond is. Eiseres krijgt geen gelijk.
15. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 16 december 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3886) merkt de rechtbank op dat, in een geval waarin een persoonlijke betalingsregeling niet aan de orde is omdat de toeslagschuld door opzet of grove schuld van de belanghebbende of diens partner is ontstaan, in het invorderingstraject rekening kan worden gehouden met de beslagvrije voet. Eiseres moet dan wel, zoals volgt uit artikel 79.8a van de Leidraad verzoeken rekening te houden met de beslagvrije voet. Dit kan via de website van de Belastingdienst Toeslagen.
Conclusie
16. Gelet op het voorgaande is het beroep tegen de betalingsregelingen 1 en 2 ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen persoonlijke betalingsregeling(en) krijgt en zij haar toeslagschulden in maximaal 24 maanden moet terugbetalen.
17. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.C.S. van Limburg Stirum, rechter, in aanwezigheid van mr. L.C. Trommel, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Bijlage met wettelijke bepalingen

Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) is de belanghebbende, indien een voorschot op de tegemoetkoming is verleend en er een relevante wijziging optreedt in de omstandigheden die van belang zijn voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming, gehouden die wijziging te melden aan de Belastingdienst/Toeslagen.
Op grond van artikel 18, eerste lid, van de Awir verstrekt een belanghebbende aan de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
Op grond van artikel 26 van de Awir is indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt, de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd.
Op grond van artikel 7, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling Awir kan de Belastingdienst/Toeslagen op schriftelijk verzoek van de belanghebbende die aangeeft niet in staat te zijn de terugvordering overeenkomstig de voorgaande leden te betalen, in afwijking in zoverre van de voorgaande leden, een betaling in termijnen toestaan gebaseerd op de betalingscapaciteit. De berekening van de betalingscapaciteit vindt plaats op de voet van artikel 13 van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990, met dien verstande dat de Belastingdienst/Toeslagen het netto-besteedbare inkomen van de belanghebbende vermeerdert met het netto-besteedbare inkomen van de persoon die ten tijde van de indiening van het verzoek als partner in de zin van artikel 3 van de wet kan worden beschouwd.
Ingevolge het zesde lid zijn de voorgaande leden niet van toepassing indien het ontstaan van de terugvordering is te wijten aan opzet of grove schuld van de belanghebbende of diens partner.
Op grond van artikel 79.8 van de Leidraad Invordering 2008 (de Leidraad) kan verweerder een andere betalingsregeling toestaan dan de standaardregeling. Dit kan alleen als de belanghebbende schriftelijk kenbaar maakt dat hij niet in staat is de toeslagenschuld te voldoen onder de condities die gelden voor de standaardregeling.
Artikel 79.8a van de Leidraad bepaalt echter dat voor een toeslagschuld die te wijten is aan opzet of grove schuld van de belanghebbende of diens partner de Belastingdienst/Toeslagen een betalingsregeling van ten hoogste 24 maanden kan toestaan als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
- de belanghebbende verzoekt verweerder om zo’n regeling;
- de belanghebbende of diens partner maakt aannemelijk dat zij niet meer beschikken over het ten onrechte geïnde voorschot, belichaamd in de toeslagschuld;
- de regeling leidt tot betaling van de volledige schuld binnen 24 maanden.
Als belanghebbende of diens partner aannemelijk maakt dat zij niet meer beschikken over het ten onrechte ontvangen voorschot, houdt verweerder, op verzoek, bij de verrekening van een voorschot met die toeslagschuld, er rekening mee dat belanghebbende een bedrag aan bestaansmiddelen overhoudt dat overeenkomt met de voor hem geldende beslagvrije voet.
Voor wat betreft de invulling van de begrippen opzet en grove schuld zoekt de Belastingdienst/Toeslagen aansluiting bij de tekst van paragraaf 2, eerste en tweede lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst/Toeslagen, waarin het volgende staat:
“1. Grove schuld is een in laakbaarheid aan opzet grenzende mate van verwijtbaarheid en omvat mede grove onachtzaamheid. Daarbij kan gedacht worden aan laakbare slordigheid of ernstige nalatigheid. Bij grove schuld had belanghebbende redelijkerwijs moeten of kunnen begrijpen dat zijn gedrag tot gevolg kon hebben dat een te hoog bedrag aan tegemoetkoming zou kunnen worden toegekend.
2. Opzet is het willens en wetens handelen of nalaten. Onder opzet wordt mede verstaan voorwaardelijk opzet. Onder voorwaardelijk opzet wordt verstaan het willens en wetens aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat een handelen of nalaten tot gevolg heeft dat de beboetbare gedraging wordt begaan.”