1.2.Eiser is op 9 december 2016 getrouwd met [de echtgenote] (hierna: de echtgenote). Naar aanleiding van een melding van vermogen heeft verweerder bij het primaire besluit de zorg- en huurtoeslag van eiser vastgesteld op nihil. Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat eiser in 2016 voordeel heeft uit sparen en beleggen. Gebleken is dat op 1 januari 2016 het vermogen van eiser hoger is dan het wettelijk vastgestelde heffingsvrije vermogen dat voor zijn situatie geldt. Daarom heeft eiser voor 2016 geen recht op zorg- en huurtoeslag, aldus verweerder.
3. Eiser voert samengevat aan dat er geen sprake was van toeslagpartnerschap in 2016 en derhalve geen rekening dient te worden gehouden met het vermogen van zijn echtgenote. Bij de aangifte inkomstenbelasting 2016 is sprake van een fictieve situatie: het vermogen dat op naam van eiser staat is niet van eiser, maar van zijn echtgenote. Volgens eiser moet verweerder uitgaan van de daadwerkelijke situatie op 1 januari 2016: toen had eiser geen vermogen of draagkracht. Daarom had eiser in 2016 wel recht op toeslag.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser er bij de aangifte inkomstenbelasting 2016 voor heeft gekozen om het gehele jaar fiscaal partner te zijn met zijn echtgenote. Daarbij zijn vermogensbestanddelen op eisers naam gezet. Dit betekent dat eiser vermogen heeft over 2016. Daarbij is niet van belang of dit vermogen feitelijk toebehoort aan eiser. Verweerder moet uitgaan van de gegevens van de belastinginspecteur.
Wet en regelgeving5. Zorgtoeslag en huurtoeslag zijn inkomensafhankelijke regelingen in de zin van artikel 1, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir). Gelet op artikel 7, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag en artikel 1, tweede lid, van de Wet op de zorgtoeslag moet het vermogen van eiser worden betrokken bij de berekening van de draagkracht en het recht op huur- en zorgtoeslag. Voor de huurtoeslag is van belang dat in artikel 7, derde lid, van de Awir is bepaald dat geen aanspraak op een tegemoetkoming bestaat, indien bij de belanghebbende over het berekeningsjaar voordeel uit sparen en beleggen als bedoeld in artikel 5.2. van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) in aanmerking wordt genomen. Verder is in artikel 2a, eerste lid, van de Wet op de zorgtoeslag bepaald dat, in afwijking van artikel 7, derde lid, van de Awir, geen aanspraak op een zorgtoeslag bestaat indien de grondslag sparen en beleggen, bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, van de Wet IB 2001, van de belanghebbende in het berekeningsjaar meer bedraagt dan € 82.504,-, dan wel, in geval de belanghebbende het gehele berekeningsjaar dezelfde partner heeft, de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen, bedoeld in artikel 5.2, tweede lid, van de Wet IB 2001, van de belanghebbende en zijn partner in het berekeningsjaar meer bedraagt dan € 82.504 (wettekst geldend op 1 januari 2016).
Het oordeel van de rechtbank
6. Niet in geschil is dat er geen sprake is van toeslagpartnerschap in 2016. Dit wordt ook niet aan de nihilstelling van de zorg- en huurtoeslag ten grondslag gelegd. Waar het om gaat is dat bij de aangifte inkomstenbelasting 2016 er bij
eiser zelfvermogen is vastgesteld door de belastinginspecteur.
7. Uit de definitieve aangifte inkomstenbelasting 2016 blijkt dat het aandeel van eiser in de grondslag voor berekening van voordeel uit sparen en beleggen € 291.821,- bedraagt. Het aandeel van eiser in voordeel uit sparen en beleggen bedraagt € 11.672,-.
8. De rechtbank overweegt dat of de belanghebbende over het berekeningsjaar voordeel uit sparen en beleggen heeft, wordt vastgesteld aan de hand van de aanslag inkomstenbelasting over dat jaar. De grondslag sparen en beleggen wordt in dat kader door de belastinginspecteur vastgesteld aan het begin van het kalenderjaar. Verweerder is gehouden die aanslag inkomstenbelasting te volgen. Dit volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), zie bijvoorbeeld de uitspraak van 5 september 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2919). Zolang de inspecteur die inkomensgegevens niet wijzigt, mag verweerder, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 21 juli 2010 (ECLI:NL:RVS:2010:BN1948), van de juistheid van die gegevens uitgaan en zijn deze gegevens leidend. 9. Gelet op het voorgaande is verweerder bij de bepaling van eisers recht op zorg- en huurtoeslag terecht uitgegaan van de laatste bij hem bekende inkomensgegevens van eiser, zoals opgenomen in de definitieve aanslag inkomstenbelasting 2016. Uit die aanslag volgt dat eiser in 2016 voordeel uit sparen en beleggen heeft genoten van € 11.672,-, gebaseerd op een rendementsgrondslag van € 291.821,- en dat de grondslag sparen en beleggen van eiser dus meer bedraagt dan € 82.504,-. Dat dit vermogen feitelijk niet aan eiser toebehoort maar aan zijn echtgenote, maakt dit niet anders. Het gaat niet om de vraag of sprake is van feitelijk of fictief vermogen bij eiser. Voor de vraag of sprake is van vermogen geldt als uitgangspunt de fiscale keuze die eiser bij de aangifte van de inkomstenbelasting heeft opgegeven en die vervolgens door de inspecteur in de aanslag wordt vastgesteld. Nu in artikel 7, derde lid, van de Awir en artikel 2a, eerste lid, van de Wet op de zorgtoeslag is bepaald dat de aanwezigheid van voordeel uit sparen en beleggen of als de grondslag sparen en beleggen het heffingsvrije vermogen overschrijdt een belemmering vormt voor het recht op toeslag, heeft verweerder de huur- en zorgtoeslag voor 2016 dan ook terecht vastgesteld op nihil. Het argument van eiser dat niet is voldaan aan het vereiste van artikel 7, derde lid, van de Awir dat er het gehele berekeningsjaar dezelfde partner moet zijn, maakt bovenstaande niet anders omdat het er door het vermogen dat aan eiser zelf wordt toegerekend niet meer toe doet hoeveel vermogen zijn partner heeft.
10. De rechtbank acht het voorstelbaar dat eiser de gevolgen van het kiezen voor fiscaal partnerschap voor het gehele jaar 2016 bij zijn aangifte inkomstenbelasting voor zijn recht op zorg- en huurtoeslag niet direct voor ogen had, maar dat kan hem niet baten. Het is eisers keuze geweest (uit fiscaaltechnische overwegingen) om vermogensbestanddelen van zijn echtgenote bij de gezamenlijke aangifte op zijn naam te zetten. Als eiser het alsnog niet eens is met zijn aangifte inkomstenbelasting en de hoogte van zijn vastgesteld vermogen, zal hij daarvoor bij de belastinginspecteur moeten zijn. Verweerder noch de rechtbank kan eiser in dit geval helpen.
11. Dit betekent dat het beroep ongegrond is. Eiser heeft geen recht op zorg- en huurtoeslag over het jaar 2016.
12. Voor een vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.