Overwegingen
1. De voorzieningenrechter gaat na of er een voorlopige voorziening moet worden getroffen omdat de uitkomst in een bodemprocedure niet kan worden afgewacht. Hij let daarbij op de belangen van partijen, waarbij hij een afweging moet maken tussen aan de ene kant het belang van de verzoekende partij dat zo snel mogelijk een voorziening wordt getroffen en aan de ander kant de belangen bij de onmiddellijke uitvoering van het besluit. Dit staat in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het oordeel is niet bindend voor de bestuursrechter in een eventuele beroepszaak.
2. Verzoeker is huurder van de woning aan [adres] te Amsterdam (hierna: de woning).
3. Naar aanleiding van een meldingen met betrekking tot het vermoeden van drugshandel en witwassen heeft de politie een onderzoek opgestart naar onder meer verzoeker.
4. Uit de politierapportage van [datum 1] 2019 en het onderzoek van het Laboratorium Forensische Opsporing van de politie van 13 mei 2019 blijkt dat bij een doorzoeking van de woning op [datum 2] 2019 onder andere 2 sealbags met samen [hoeveelheid] en [aantal] – op de zitting bijgesteld tot [aantal] – [produkt 1] zijn aangetroffen. [produkt 1] is een [produkt 3] en staat vermeld op lijst I van de Opiumwet. Daarnaast zijn in de woning 12 sealbags met samen [produkt 2] en een niet toegestaan [werktuig] aangetroffen. Op dezelfde dag is in het voertuig van verzoeker [produkt 2] en [bedrag] aan contanten aangetroffen en bij zijn vriendin, die verklaarde het voor hem te bewaren, [bedrag] aan contanten.
5. Uit de aanvullende politierapportage van [datum 1] 2019 blijkt dat al eerder, op [datum 3] 2018, een huiszoeking in de woning is gedaan. Toen is in de woning ruim [produkt 1] in poedervorm, [produkt 1] , ruim [produkten] aangetroffen. Ook hier is voorafgaand aan de huiszoeking, op [datum 4] 2018, [produkt 3] aangetroffen in een verborgen ruimte in het voertuig van verzoeker. Daarnaast werden er op verschillende momenten grote geldbedragen bij andere verdachten in dit politieonderzoek aangetroffen.
6. De politie heeft verweerder hierover geïnformeerd. Vervolgens heeft verweerder zijn voornemen kenbaar gemaakt om de woning te sluiten voor de duur van drie maanden. De pandeigenaar en verzoeker hebben op 22 mei 2019 hun zienswijze gegeven op het voornemen tot sluiten. Met het bestreden besluit heeft verweerder sluiting van de woning gelast per [datum 5] 2019.
7. Verweerder stelt zich – samengevat weergegeven – op het standpunt dat sprake is van een woning waar op grote schaal de Opiumwet wordt overtreden. De aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs kan leiden tot onveiligheid voor de omwonenden vanwege overlast, ripdeals, inbraak en de aantrekkingskracht van de woning op criminele activiteiten. Met de sluiting wil verweerder naar buiten laten zien dat er geen drugs meer wordt verhandeld vanuit de woning en dat verweerder optreedt tegen de aanwezigheid van handelshoeveelheden drugs in woningen. Hiermee wil verweerder het risico voorkomen dat criminelen naar woningen komen. Vanwege de verzwarende omstandigheden kan volgens verweerder niet worden volstaan met een bestuurlijke waarschuwing. Verder speelt verwijtbaarheid van de bewoner of pandeigenaar geen rol bij het sluiten van de woning. De gegeven zienswijzen geven geen aanleiding af te zien van het voornemen tot sluiting. Het algemeen belang en het onmiddellijke en blijvend herstel van de openbare orde wegen volgens verweerder zwaarder dan de belangen van verzoeker.
8. Op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is verweerder bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen (…) een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
9. Op grond van artikel 5:31, eerste lid, eerste volzin, van de Awb kan een bestuursorgaan dat bevoegd is om een last onder bestuursdwang op te leggen, in spoedeisende gevallen besluiten dat bestuursdwang zal worden toegepast zonder voorafgaande last.
10. Bij de beoordeling van het geschil stelt de voorzieningenrechter voorop dat, gelet op de tekst van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, verweerder bij de uitoefening van de in die bepaling neergelegde bevoegdheid over beleidsruimte beschikt. Dit brengt mee dat de voorzieningenrechter de uitoefening van die bevoegdheid terughoudend moet toetsen.
11. Verweerder hanteert bij de uitoefening van de in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet neergelegde bevoegdheid een bestendige bestuurspraktijk. Die praktijk komt er in het kort op neer dat als een overtreding wordt geconstateerd bij een woning die feitelijk niet wordt bewoond, sluiting bevolen wordt voor de duur van drie maanden. Indien de woning feitelijk wel wordt bewoond, volstaat verweerder – gelet op artikel 8 van het EVRM– met een waarschuwing, tenzij sprake is van verzwarende omstandigheden. Een sluiting voor de duur van drie maanden is dan het uitgangspunt.
12. Verzoeker voert – kort weergegeven aan – dat verweerder de woning onterecht heeft gesloten. Verweerder had volgens hem moeten volstaan met een waarschuwing of een soortgelijke maatregel. Verzoeker wijst op het huisrecht van artikel 8 van het EVRM en is bereid mee te werken om met regelmaat de woning te laten onderzoeken op de aanwezigheid van drugs. Verzoeker voert verder aan dat de aangetroffen drugs weliswaar bij elkaar een handelshoeveelheid betreft, maar dat het toch voor eigen gebruik is. Volgens hem heeft verweerder niet het tegendeel aangetoond. Het zijn namelijk kleine hoeveelheden van verschillende soorten drugs. Verzoeker gebruikt de aangetroffen [produkt 1] om [produkt 4] te maken voor de pijn in zijn rug. De [produkt 2] gebruikt hij in microdosis als antidepressiva. Ook heeft de politie de drugs weggenomen, zijn er geen klachten over overlast, is de woning niet bekend in het criminele circuit als drugspand en is sluiting niet noodzakelijk om recidive te voorkomen. Volgens verzoeker wijzen de aangetroffen hoeveelheid drugs ook niet op drugshandel, ook omdat er geen andere indicaties aanwezig zijn, zoals voorbereidingshandelingen van illegale hennepteelt of attributen die wijzen op het vervaardigen of verpakken van drugs. Het [werktuig] was een cadeau van zijn vader en verzoeker wijst hierbij op de ingebrachte verklaring van zijn vader. De aangetroffen hoeveelheid contant geld heeft verder niets met drugs te maken, want hij heeft het geld geleend om een [bedrijf] op te starten. Tot slot voert verzoeker aan dat hij zijn woning definitief kwijtraakt als de woning daadwerkelijk voor drie maanden gesloten blijft en wijst op de brief van zijn verhuurder. Hij woont nu bij zijn ouders maar dit is te klein om omgang te hebben met zijn zoon, want die kan daar niet blijven slapen, aldus verzoeker.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
13. Vaststaat dat in de woning ruim [hoeveelheid] is aangetroffen. [produkt 1] wordt vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I. Op de zitting heeft verweerder verder toegelicht dat de gevonden [produkt 1] niet [hoeveelheid] , maar [hoeveelheid] betrof en dat dit, hoewel er een fout adres op de “kennisgeving van inbeslagneming” staat, in de woning van verzoeker is aangetroffen. Verzoeker betwist dat de [produkt 1] in zijn woning is aangetroffen en wijst op de kennisgeving van inbeslagneming. De voorzieningenrechter vindt het echter aannemelijk dat [produkt 1] in zijn woning is aangetroffen, omdat in het dossier een e‑mail zit van een verbalisant die mee was bij de doorzoeking van de woning en hij verklaart dat de [produkt 1] daar is aangetroffen. [produkt 1] staat op de bij de Opiumwet behorende lijst II. Verder volgt de voorzieningenrechter verweerder in zijn standpunt dat de aangetroffen drugs een handelshoeveelheid betreft. Het bezit van een halve gram [produkt 3] wordt namelijk gedoogd voor eigen gebruik, terwijl in de woning van verzoeker een ruime overschrijding hiervan is aangetroffen. Ook de aangetroffen hoeveelheid [produkt 1] overschrijdt de gedoogde hoeveelheid [produkt 1] voor eigen gebruik.
14. Volgens de bestendige bestuurspraktijk van verweerder wordt bij een constatering van een overtreding bij een feitelijk bewoonde woning in de regel volstaan met een waarschuwing, tenzij sprake is van verzwarende omstandigheden. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd heeft dat in dit geval sprake is van verzwarende omstandigheden. Deze bestaan onder meer uit een ruime hoeveelheid aangetroffen [produkt 3] , de aanwezigheid van een grote som geld, de aanwezigheid van een verboden wapen en dat dit de tweede keer is dat er in de woning verdovende middelen zijn aangetroffen. Verweerder heeft daarom een sluiting van drie maanden kunnen gelasten. Het betoog van verzoeker dat het [werktuig] en de gevonden contanten niet mogen worden meegewogen als verzwarende omstandigheden volgt de voorzieningenrechter niet. Het [werktuig] blijft een verboden wapen, ook met de verklaring over de herkomst van het mes. De stelling dat de gevonden contanten niets met drugs te maken hebben maar bedoeld zijn voor het opstarten van een [bedrijf] heeft verzoeker niet onderbouwd, zodat dit niet aannemelijk is geworden. Daarbij is de aangetroffen ruime handelshoeveelheid [produkt 3] alleen al voldoende om als verzwarende omstandigheid te worden aangemerkt.
15. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, is voor het ontstaan van de bevoegdheid om op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bestuursdwang toe te passen niet vereist dat daadwerkelijk [produkt 3] dan wel [produkt 3] zijn verhandeld, maar verschaft de enkele aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs de bevoegdheid tot sluiting van de woning.Dat de aangetroffen handelshoeveelheid drugs voor eigengebruik zou zijn, volgt de voorzieningenrechter niet. Verzoeker heeft die stelling op geen enkele manier onderbouwd of aannemelijk gemaakt. De omstandigheden dat verzoeker al 15 jaar zonder enige problemen of overlastsituaties in de woning woont en dat de woning niet bekend zou staan als drugspand, doen niets af aan bevoegdheid van verweerder om de woning te sluiten.
16. Verweerder heeft verder het belang van de openbare orde niet ten onrechte zwaarder laten wegen dan het belang van verzoeker. Dat verzoeker door de sluiting mogelijk zijn huis zal verliezen is niet zo bijzonder dat verweerder had moeten afzien van de sluiting. Verweerder heeft in dit verband op de zitting naar voren gebracht dat het vaker gebeurt dat een verhuurder bij het aantreffen van drugs in de woning de buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst inroept. Voorts ziet de voorzieningenrechter niet in dat de sluiting van de woning de omgang tussen verzoeker en zijn zoon geheel onmogelijk maakt. Dit standpunt is onvoldoende onderbouwd.
17. Gelet op het voorgaande komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat het bestreden besluit in bezwaar hoogstwaarschijnlijk zal standhouden. In wat verzoeker aan belangen heeft gesteld, ziet de voorzieningenrechter onvoldoende rechtvaardiging een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen.
18. Voor een proceskostenveroordeling of een bepaling dat het griffierecht wordt vergoed, bestaat geen aanleiding.