Overwegingen
De aanleiding voor het beroep
1. [eiseres] ontvangt met ingang van 15 januari 2014 een Wajonguitkering. Dit betrof eerst een uitkering voor studerenden, op basis van inkomensondersteuning tijdens studie of scholing. [eiseres] beëindigde deze studie op 31 augustus 2015. Daarom ontvangt zij vanaf 1 september 2015 een uitkering, op basis van inkomensondersteuning werkregeling, ter hoogte van 75% van het minimumloon. Vanaf 1 januari 2018 is de uitkering van [eiseres] verlaagd naar 70% van het minimumloon. Op 8 september 2017 heeft [eiseres] haar procesbegeleider bij het UWV meegedeeld dat zij op 1 september 2017 met een opleiding of studie was begonnen. Voor deze opleiding of studie kon [eiseres] studiefinanciering krijgen. Het UWV heeft nagelaten naar aanleiding van die melding de uitkering van [eiseres] aan te passen. Op 27 september 2018 heeft [eiseres] het UWV bericht dat zij met de opleiding of studie is gestopt. Het UWV heeft daarom de uitkering van [eiseres] vanaf 1 oktober 2018 verhoogd naar 70% van het minimumloon.
2. Vervolgens heeft het UWV de onder ‘Procesverloop’ vermelde besluiten genomen. De reden hiervoor is dat [eiseres] in de betreffende periode als studerende slechts recht had op een Wajonguitkering ter hoogte van 25% van het minimumloon. Volgens het UWV kon [eiseres] dit redelijkerwijs weten aangezien haar uitkering om die reden al eerder was verlaagd naar 25% van het minimumloon.
3. Op grond van artikel 2:43, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet Wajong ontvangt de jonggehandicapte die recht heeft op arbeidsondersteuning, in afwijking van de artikelen 2:40, 2:41 en 2:42, inkomensondersteuning als bedoeld in artikel 2:44, indien hij aanspraak heeft op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000. Op grond van artikel 2:44, aanhef en onder a bedraagt de inkomensondersteuning, bedoeld in artikel 2:43, bij een inkomen per dag van ten hoogste 25% van het minimum loon: 25% van de grondslag per dag.
De beoordeling van het beroep
4. Als meest verstrekkende beroepsgrond voert [eiseres] aan dat het UWV met de herziening en de terugvordering artikel 1 van het Eerste Protocol (EP) bij het Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden heeft geschonden.
5. Door de Wajonguitkering te herzien en wat onverschuldigd is betaald terug te vorderen, wordt [eiseres] over de te beoordelen periode eigendom ontnomen. Dit betekent dat moet worden beoordeeld of aan de in artikel 1 EP geformuleerde voorwaarden voor die eigendomsontneming is voldaan. Daarbij moet allereerst worden beoordeeld of de inbreuk op de bestaande aanspraak bij wet is voorzien. Vervolgens moet worden beoordeeld of de eigendomsontneming een legitieme doelstelling heeft in het algemeen belang en ten slotte of een behoorlijk evenwicht is behouden tussen de eisen van het algemeen belang van de samenleving en de bescherming van de fundamentele rechten van het individu, een en ander onder erkenning van een ruime beoordelingsmarge die de Nederlandse Staat heeft bij de hantering van deze criteria. Aan het proportionaliteitsvereiste wordt niet voldaan als het individu door de inbreuk een onevenredig zware last moet dragen.
6. De inbreuk op het eigendomsrecht van [eiseres] is voorzien bij wet. [eiseres] voert aan dat deze eigendomsontneming geen legitieme doelstelling heeft, omdat de herziening naar een uitkering ter hoogte van 25% van het minimumloon niet stimuleert om te gaan studeren.
7. De rechtbank is dit niet met [eiseres] eens. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot “Wijziging van de Wet Arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten in verband met het bevorderen van de participatie van jonggehandicapten door werk en arbeidsondersteuning”, is het volgende overwogen.
“Ook met betrekking tot studie en scholing is het uitgangspunt om jongeren die vanaf 1 januari 2010 instromen gelijk te behandelen. Er is slechts reden om onderscheid te maken als dit functioneel is voor de ondersteuning bij het vinden en behouden van werk. Bij studerende en schoolgaande jonggehandicapten is dat het geval. Doordat een jonggehandicapte minder mogelijkheden heeft om te werken naast zijn studie of school, zou hij eerder dan een jongere zonder arbeidsbeperkingen zijn
aangewezen op een studielening. Het wetsvoorstel regelt daarom een inkomstenondersteuning voor de jonggehandicapte die studeert of naar school gaat en aanspraak heeft op studiefinanciering, op financiële ondersteuning door een ho-instelling uit het afstudeerfonds danwel profileringsfonds
of op een tegemoetkoming scholingskosten. Dit wordt hierna toegelicht.
Het stelsel van studiefinanciering gaat uit van drie elementen: een basisbeurs, een aanvullende beurs (of ouderlijke bijdrage) en een lening (of inkomsten uit arbeid). Hiermee wordt invulling gegeven aan de gedeelde verantwoordelijkheid van overheid, ouders en student zelf voor de investering
in de eigen opleiding.
(…)
Studenten die geen schulden willen maken, kunnen naast hun studie gaan werken in plaats van een lening te sluiten. Doordat een jonggehandicapte student minder arbeidsmogelijkheden heeft, zou hij eerder aangewezen zijn op een lening. Het is daarom billijk om hem tijdens de studie te voorzien van een extra inkomen, zodat hij geen schulden behoeft te maken. Daarom is gekozen voor een inkomensondersteuning tijdens studie en school die ruwweg overeenkomt met het bedrag dat de jongere geacht wordt zelf bij te dragen in het stelsel van studiefinanciering: de hoogte van de inkomensondersteuning bedraagt bij 25% WML netto, afhankelijk van leeftijd, ongeveer € 200 tot € 300 per maand, terwijl de maximale lening (hoger onderwijs) € 280 per maand is. Hierdoor wordt voorkomen dat de jonggehandicapte student schulden moet maken die hij mogelijk niet kan terugbetalen. Immers, hij behoeft – evenals studenten die naast hun studie werken – geen lening te sluiten om in zijn levensonderhoud en studiekosten te voorzien. In combinatie met de studiefinanciering of andere tegemoetkomingen in de studiekosten voorziet deze inkomensondersteuning studerende jonggehandicapten van een adequate financiële ondersteuning.”
Gelijke behandeling van jongeren staat voorop. Voor studerende of schoolgaande jongeren met een beperking maakt de wetgever echter een uitzondering, omdat deze jongeren geen of minder mogelijkheden hebben op werk naast hun studie. Daarom ontvangen zij een passende inkomensondersteuning naast hun studiefinanciering of tegemoetkoming scholingskosten ter hoogte van 25% van het minimumloon. Deze voorziening is ruimhartiger dan de hoofdregel, waarbij arbeidsondersteuning voorop staat en inkomensondersteuning slechts is bedoeld als aanvulling op het inkomen uit arbeid, om jongeren met een beperking zoveel mogelijk zelf in hun inkomen te laten voorzien en werken aantrekkelijk en lonend te maken. Hieruit volgt dat de eigendomsontneming een legitieme doelstelling heeft in het algemeen belang. Met de herziening van de Wajonguitkering en de terugvordering van wat in dat kader onverschuldigd is betaald, wordt immers een onrechtmatige toestand hersteld.
8. Vervolgens betoogt [eiseres] dat zij door de eigendomsontneming een onevenredig zware last moet dragen. Onder verwijzing naar een arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 26 april 2018(hierna: het arrest) stelt [eiseres] dat zij een legitieme verwachting heeft dat de te veel betaalde uitkering haar toekwam. [eiseres] voert hiertoe, in onderlinge samenhang bezien, het volgende aan. Het UWV heeft niet adequaat gereageerd op haar bericht dat zij weer was gaan studeren en legt de gevolgen daarvan volledig bij [eiseres] neer. [eiseres] wist niet dat zij te veel uitkering ontving omdat de regels voor studerenden verscheidene malen zijn veranderd; het UWV heeft nagelaten haar te wijzen op de gevolgen die zijn verbonden aan het volgen van een studie.
9. De rechtbank volgt dit standpunt niet. Vast staat dat [eiseres] al eerder, vanaf 15 januari 2014, een Wajonguitkering voor studerenden heeft ontvangen, ter hoogte van 25% van het minimumloon. In het toekenningsbesluit van 15 november 2013 staat uitgelegd waarom [eiseres] hier recht op heeft. De gemachtigde van [eiseres] heeft op de zitting erkend dat de regels op dit punt sindsdien niet zijn gewijzigd. Na 15 januari 2014 heeft [eiseres] verschillende keren het UWV met het daartoe bestemde formulier gemeld dat zij met een studie was begonnen of gestopt. De uitkering van [eiseres] werd hierop telkens aangepast. Op 8 september 2017 heeft haar procesbegeleider bij het UWV [eiseres] per e‑mail gevraagd of zij weer aan het studeren was. [eiseres] heeft in een e‑mail van die datum bevestigd dat zij in september 2017 was begonnen met een opleiding tot verpleegkundige. [eiseres] heeft dit echter niet (ook) met het daartoe bestemde formulier gemeld. Zij heeft hiermee het risico genomen dat de mededeling aan de procesbegeleider niet bij het juiste loket terechtkwam en haar uitkering niet zou worden aangepast. [eiseres] wist maar al te goed dat dit niet de manier was om wijzigingen door te geven. Het UWV heeft namelijk in het toekenningsbesluit van 15 november 2013 en in alle daarna genomen besluiten, [eiseres] telkens gewezen op de verplichting om een wijziging in haar situatie, binnen een week nadat zij hiermee bekend is geraakt, aan het UWV door te geven met het formulier
Wijzigingen doorgeven. [eiseres] heeft ook meerdere keren met dit formulier wijzigingen doorgegeven.
Het UWV heeft de Wajonguitkering van [eiseres] uiteindelijk dertien maanden doorbetaald. Dit is een aanmerkelijk kortere periode dan die in het arrest. Deze omstandigheid biedt op zichzelf noch in onderlinge samenhang bezien aanknopingspunten om te oordelen dat [eiseres] er op mocht vertrouwen dat zij de uitgekeerde gelden mocht behouden. Deze beroepsgrond slaagt niet.
10. Verder voert [eiseres] aan dat voor de beoordeling van de vraag of zij door de eigendomsontneming een onevenredig zware last moet dragen, niet zozeer haar individuele situatie relevant is, maar dat het UWV niet heeft voldaan aan het beginsel van ‘good governance’ (goed bestuur). Ook dit is de rechtbank niet met [eiseres] eens. Uit het arrest blijkt dat de persoonlijke situatie van de betrokkene voor de beoordeling wel degelijk van belang is. In overweging 89. van het arrest staat, onder andere, dat de betrokkene geen enkel inkomen heeft en dat zelfs afbetaling van de schuld in 60 termijnen haar levensonderhoud zou ondermijnen. Daar tegenover staat, in het geval van [eiseres] , dat zij een Wajonguitkering heeft en dat het UWV de beslagvrije voet in acht moet nemen bij de terugvordering van wat [eiseres] aan Wajonguitkering te veel heeft ontvangen. Zij wordt dus niet bedreigd in haar levensonderhoud. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
11. Tot slot voert [eiseres] aan dat het teruggevorderde bedrag in geen verhouding staat tot het daadwerkelijke benadelingsbedrag in de te beoordelen periode. Op de zitting heeft de gemachtigde van [eiseres] toegelicht dat hiermee wordt bedoeld dat, indien [eiseres] niet was gaan studeren, haar Wajonguitkering veel hoger zou zijn geweest en de overheid dus meer geld had gekost. Dit betoog gaat uit van een onjuiste rechtsopvatting. Het benadelingsbedrag is het bedrag dat wordt teruggevorderd omdat [eiseres] daar geen recht op had. Dit bedrag bedraagt € 10.021,53.
12. Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat het UWV terecht de uitkering van [eiseres] heeft herzien en het te veel betaalde bedrag heeft teruggevorderd. Niet is gebleken van een dringende reden op grond waarvan het UWV al dan niet gedeeltelijk van de terugvordering had moeten afzien.
Conclusie en slotoverweging
13. Het beroep is ongegrond. [eiseres] wordt dus niet in het gelijk gesteld.
14. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.