ECLI:NL:RBAMS:2019:6108

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 juli 2019
Publicatiedatum
19 augustus 2019
Zaaknummer
AWB 19-9
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit inzake incomplete aanvraag Participatiewet en herroeping van primair besluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam over een incomplete aanvraag voor een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet. De rechtbank oordeelt dat de aanvraag ten onrechte buiten behandeling is gesteld, omdat niet is vastgesteld of de aanvrager voldoende gelegenheid heeft gehad om de aanvraag aan te vullen. De eiser had op 26 juli 2018 een aanvraag ingediend via het digitale systeem Edison, maar had niet de benodigde vragenlijst over inkomen ingevuld. Verweerder stelde dat de aanvrager voldoende tijd had gekregen om de aanvraag aan te vullen, maar de rechtbank kon niet vaststellen of de aanvrager daadwerkelijk op de hoogte was gesteld van de fatale termijn voor het indienen van aanvullende gegevens. De rechtbank concludeert dat verweerder niet voldoende heeft aangetoond dat de aanvrager de gelegenheid heeft gehad om de aanvraag te completeren. Daarom vernietigt de rechtbank het bestreden besluit en herroept het primaire besluit, waarbij verweerder wordt opgedragen de aanvrager alsnog in de gelegenheid te stellen de aanvraag te completeren. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/9

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 juli 2019 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. J.C. Walker),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. S.S. Kisoentewari).

Procesverloop

Bij besluit van 7 augustus 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een bijstandsuitkering niet in behandeling genomen. Het verzoek een voorlopige voorziening te treffen is door deze rechtbank bij uitspraak van 26 oktober 2018 (AWB 18/5688) afgewezen.
Bij besluit van 28 november 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaarschrift van eiser ongegrond verklaard.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2019. Eiser en verweerder zijn bij gemachtigden verschenen.

Overwegingen

1.1
Eiser heeft op 26 juli 2018 een uitkering gevraagd op grond van de Participatiewet. Eiser heeft die aanvraag gedaan via een digitaal systeem van verweerder, Edison genaamd, dat per internet bereikbaar is door in te loggen op Mijn Werk en Inkomen. Niet in geschil is dat de aanvraag incompleet is. Uit de stukken en de standpunten van partijen blijkt dat eiser bij de aanvraag wel de vragenlijst Werk heeft ingevuld, maar niet de vragenlijst Inkomen.
1.2
Verweerder stelt dat Edison gedurende twee dagen de mogelijkheid biedt om het formulier Inkomen in te vullen. Dit wordt in het systeem een opdracht genoemd en die opdracht is zichtbaar op het eerste scherm nadat wordt ingelogd op Mijn Werk en Inkomen. Na twee dagen wordt de opdracht inactief en start Edison een herstelopdracht, die volgens verweerder gedurende vijf dagen actief blijft. Voor eiser zou die herstelopdracht op 28 juli 2018 zijn gestart. Eiser heeft ook binnen die vijf dagen het formulier Inkomen niet ingevuld. Bij het primaire besluit heeft verweerder daarom de aanvraag buiten behandeling gesteld.
1.3
Tussen partijen is in geschil of verweerder de aanvraag buiten behandeling mocht stellen. Eiser stelt onder meer dat verweerder daartoe niet mocht overgaan, omdat verweerder hem niet voldoende in de gelegenheid heeft gesteld de aanvraag aan te vullen.
1.4
Verweerder meent eiser voldoende in de gelegenheid te hebben gesteld met de herstelopdracht van Edison. Edison heeft volgens verweerder bovendien bij het aanmaken van de herstelopdracht ook nog een sms-bericht naar de telefoon van eiser gestuurd. Verder acht verweerder van belang dat Edison bij het starten van een aanvraag de volgende melding geeft:
Belangrijk om te weten:

u voert de opdrachten op tijd uit

u controleert dagelijks het portaal
Indien eiser dagelijks had ingelogd op Mijn Werk en Inkomen, dan had eiser de herstel-opdracht op het eerste scherm als openstaande opdracht moeten zien. Uit de log-gegevens van Edison kan volgens verweerder echter worden afgeleid dat eiser in de dagen na de aanvraag niet meer op Mijn Werk en Inkomen heeft ingelogd, maar pas voor het eerst weer op 17 september 2018.
2.1
Op grond van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan het bestuursorgaan besluiten een aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
2.2
Uit de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [1] volgt dat het in de rede ligt dat pas toepassing wordt gegeven aan artikel 4:5 van de Awb nadat is meegedeeld welke consequenties aan het niet tijdig indienen van de aanvullende gegevens zijn verbonden. De in het kader van een aanvraagprocedure door het bestuursorgaan op grond van artikel 3:2 van de Awb in acht te nemen zorgvuldigheid brengt mee dat het bestuursorgaan, dat de indiener van een aanvraag een als fataal bedoelde termijn stelt om een geconstateerd verzuim te herstellen, daarbij aangeeft dat bij het overschrijden van die termijn de kans bestaat dat de aanvraag buiten behandeling zal worden gesteld.
3.1
De rechtbank moet beoordelen of eiser voldoende in de gelegenheid is gesteld de aanvraag binnen een door verweerder gestelde termijn aan te vullen en hem is meegedeeld wat de consequentie kan zijn van het niet tijdig aanvullen van de aanvraag. Naar het oordeel van de rechtbank is dit niet het geval. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
3.2
Verweerder heeft weliswaar gesteld dat Edison een herstelopdracht heeft aangemaakt, maar verweerder heeft de concrete opdracht aan eiser niet over kunnen leggen en zelfs niet aan de rechtbank kunnen meedelen welke tekst Edison in een herstelopdracht geplaatst. De rechtbank kan daardoor niet vaststellen of aan eiser is duidelijk gemaakt dat hem een fatale termijn werd gesteld en dat zijn aanvraag buiten behandeling kon worden gesteld.
3.3
De rechtbank acht het wel aannemelijk dat eiser op 29 juli 2018 om 02.00 uur een sms-bericht heeft ontvangen, zoals verweerder stelt, want eiser heeft erkend dat hij tijdens de aanvraagprocedure een sms-bericht heeft ontvangen. Maar ook de tekst van het sms-bericht heeft verweerder niet aan de rechtbank kunnen meedelen. Daarom is ook met dit sms-bericht niet vast komen te staan dat aan eiser duidelijk is gemaakt dat hem een fatale termijn werd gesteld.
3.4
Verder heeft verweerder de rechtbank niet kunnen inlichten over de betrouwbaarheid van Edison. Volgens verweerder gaat het om een nieuw geprogrammeerd systeem, maar verweerder kan niet aangeven of het systeem is gecertificeerd volgens een bepaalde norm. Evenmin kan verweerder aangeven of het systeem grondig is getest en welke bevindingen en foutmeldingen daaruit naar voren zijn gekomen. Ook is niet bekend of uitgesloten kan worden dat zich een storing in het systeem heeft voorgedaan bij de aanvraag van eiser. De rechtbank acht al deze informatie wel van belang, omdat eiser stelt dat hij na het ontvangen van het sms-bericht wel heeft ingelogd, maar dat de tweede opdracht niet klaar stond. Dit blijkt echter niet uit de log-gegevens uit het systeem. Ook heeft eiser gesteld dat hij bij het doen van de aangifte de hulp heeft gehad van een sociaal juridisch werker. Die heeft aangegeven zeer regelmatig deze aanvragen te doen en dat het hem zeer zou verbazen als hij in dit geval de standaardvragen inzake het inkomen zou hebben overgeslagen. Nu de rechtbank zich geen enkel beeld kan vormen van de betrouwbaarheid van Edison, klemt het te meer dat niet kan worden geverifieerd of aan eiser een fatale termijn werd gesteld.
3.5
Tot slot overweegt de rechtbank dat het voor rekening van verweerder komt dat niet ervoor is gekozen om eiser (ook) per brief of op een andere verifieerbare wijze kenbaar te maken dat zijn aanvraag incompleet is en dat hij die binnen een bepaalde termijn moet aanvullen opdat buitenbehandelingstelling achterwege blijft. Dat eiser heeft ingestemd met verkeer langs elektronische weg, zoals geregeld in afdeling 2.3 van de Awb, en er op is gewezen dat het belangrijk is dat hij opdrachten op tijd uitvoert en dagelijks het portaal controleert, laat onverlet dat het op de weg van verweerder ligt om aan te tonen dat eiser de gelegenheid heeft gehad de incomplete aanvraag aan te vullen.
4. De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot een vernietiging van het bestreden besluit en tot herroeping van het primaire besluit. Verweerder dient eiser alsnog in de gelegenheid te stellen de aanvraag te completeren binnen een door verweerder te stellen termijn. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Verweerder dient ook de door eiser in bezwaar gemaakte kosten te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.048,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor de hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.048,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E.J.M. Gielen, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Belhaj, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2019.
De griffier is verhinderd deze rechter uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van 23 juni 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BJ0929) en 6 november 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012: BY2611).