ECLI:NL:RBAMS:2019:6073

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 augustus 2019
Publicatiedatum
16 augustus 2019
Zaaknummer
13/698435-18 (zaak A), 13/659006-19 (zaak B) en 13/654048-19 (zaak C) (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige strafzaak tegen verdachte wegens gewoontewitwassen, bezit en handel in verdovende middelen, bezit van munitie en verkeersovertredingen

Op 15 augustus 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een meervoudige strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1993, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten. De zaak omvat drie parketnummers: 13/698435-18 (zaak A), 13/659006-19 (zaak B) en 13/654048-19 (zaak C). De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen, bezit van en handel in verdovende middelen, bezit van munitie en verkeersovertredingen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor 24 maanden.

De tenlastelegging in zaak A omvat onder andere het medeplegen van gewoontewitwassen van diverse goederen en geldbedragen, alsook het verstrekken van cocaïne aan een ander. In zaak B is de verdachte beschuldigd van het veroorzaken van gevaar op de weg door verkeersovertredingen, waaronder het negeren van stoptekens en het rijden met gedoofde lichten. In zaak C betreft de tenlastelegging de bedreiging van politieambtenaren. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de bewijsvoering zorgvuldig gewogen en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte schuldig is aan de hem ten laste gelegde feiten.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte, zijn strafblad en de impact van zijn daden op de samenleving. De verdachte heeft zich gedurende een langere periode schuldig gemaakt aan criminele activiteiten, wat heeft geleid tot een aanzienlijke schade aan de legale economie. De rechtbank heeft ook de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd in overweging genomen, waaronder de vluchtpoging van de verdachte na een verkeersongeval. De uitspraak is gedaan in het openbaar en de rechtbank heeft de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/698435-18 (zaak A), 13/659006-19 (zaak B) en 13/654048-19 (zaak C) (Promis)
Datum uitspraak: 15 augustus 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres]
gedetineerd in het [detentieadres]

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 augustus 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R. Refos en van wat verdachte en zijn raadsman mr. C.C. Polat naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd en na wijziging op de zitting – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
Parketnummer 13/698435-18 (zaak A):
Feit 1:
medeplegen van gewoontewitwassen van onder andere meerdere geldbedragen, een gouden ketting, diverse merkkleding, merkzonnebrillen en merkschoenen en een iPhone X in de periode van 2 januari 2018 tot en met 3 juli 2019 in Amsterdam;
Feit 2:
medeplegen van het verstrekken van 1,5 gram cocaïne aan [naam 1] en een onbekende hoeveelheid cocaïne aan [naam 2] in de periode van 19 april 2018 tot en met 3 juli 2018 in Amsterdam, en/of
medeplegen van het aanwezig hebben van 2,46 gram cocaïne, 0,20 gram heroïne, 0,77 gram MDMA, 10 XTC-pillen, 19,6 gram hasjiesj en 192 gram hasjiesj op 3 juli 2018 in Amsterdam;
Feit 3:
medeplegen van het voorhanden hebben van munitie gepleegd op 3 juli 2018 in Amsterdam;
Parketnummer 13/659006-19 (zaak B):
Feit 1:
het veroorzaken van gevaar op de weg door onder andere meermalen de maximumsnelheid met meer dan 100 km/h te overtreden, met gedoofde lichten te rijden en meerdere voertuigen rechts in te halen op 27 december 2018 in Amsterdam;
Feit 2:
het verlaten van de plaats van een verkeersongeval nadat hij als bestuurder van een voertuig bij dit ongeluk betrokken is geweest, waarbij schade aan een ander is toegebracht op 27 december 2018 in Amsterdam;
Feit 3:
vernieling van een deur op 27 december 2018 in Amsterdam;
Parketnummer 13/654048-19 (zaak C):
Feit 1:
bedreiging van politieambtenaren [naam politieambtenaar 1] , [naam politieambtenaar 2] en [naam politieambtenaar 3] met enig misdrijf tegen het leven gericht op 2 juni 2019 in Amsterdam.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Oordeel van de rechtbank
4.1.1.
Vormverzuim in het voorbereidend onderzoek in zaak A
De raadsman heeft een beroep willen doen op een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Omdat dit verweer niet voldoet aan de daaraan te stellen vereisten (zie ECLI:NL:HR:2004:AM2533), zal de rechtbank dit verder niet bespreken.
4.1.2.
Ten aanzien van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde
Beoordelingskader witwassen
Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad (zie bijvoorbeeld het arrest van 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2352) volgt dat witwassen kan worden bewezenverklaard wanneer het niet anders kan zijn dan dat het geld of het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Dit heeft tot gevolg dat niet hoeft komen vast te staan uit welk specifiek misdrijf het geld of het voorwerp waar de witwasverdenking op ziet afkomstig is.
Om te beoordelen of van zo’n situatie sprake is, moet het zogenaamde zes stappenplan worden doorlopen. Dit beoordelingskader ziet er als volgt uit.
Indien er op basis van feiten en omstandigheden in het dossier – kortom, de bewijsmiddelen – zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft over de herkomst van het geld of het voorwerp waarvan wordt vermoed dat het uit witwassen afkomstig is. Deze verklaring moet concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn. Bovendien is bepaald dat – naast de mogelijke legale bron van het geld of het voorwerp – de geldstromen inzichtelijk moeten worden gemaakt. Als de verdachte zo’n verklaring geeft, is het de taak van het Openbaar Ministerie onderzoek te (laten) doen naar deze alternatieve herkomst van het geld of voorwerp. De rechtbank zal alleen tot een bewezenverklaring van witwassen kunnen komen, als uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geld of voorwerp een legale herkomst heeft. Tenslotte kan in dat geval een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring gelden.
Vermoeden van witwassen
Op 19 april 2018 zien verbalisanten verdachte op een scooter – een Piaggio Vespa Sprint, kenteken [kenteken 1] – rijden. Uit onderzoek blijkt dat deze scooter op naam van de moeder van verdachte staat en dat deze door verdachte en zijn moeder is aangeschaft, waarbij verdachte het totaalbedrag van € 4.334,08 contant heeft afgerekend. Vervolgens wordt verdachte ook op andere momenten op de scooter waargenomen en blijkt dat hij op 10 mei 2018 op de scooter een miniproces-verbaal heeft gekregen voor het negeren van rood licht. Ook medeverdachte [naam medeverdachte] wordt meermalen op de scooter aangetroffen, al dan niet samen met verdachte. Bovendien worden verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] regelmatig gezien met dure kleding aan, onder meer van merken als Louis Vuitton, Moncler en Gucci. Daarnaast koopt verdachte op 22 juni 2018 een Rolex-horloge voor een bedrag van € 4.650,- en verblijft hij regelmatig in hotels, restaurants en spa’s, waarbij hij steeds contant afrekent.
Gelet op het voorgaande rijst de verdenking dat verdachten zich bezighouden met witwassen. Daarom vinden op 3 juli 2018 doorzoekingen plaats in de woning aan de [adres 1] in Amsterdam – waar medeverdachte [naam medeverdachte] , zijn moeder en (met enige regelmaat) verdachte verblijven – en in de woning aan de [adres 2] in Amsterdam – waar de vader van verdachten verblijft. In de woning aan de [adres 1] wordt onder meer een grote hoeveelheid merkkleding, -schoenen, -tassen en -zonnebrillen aangetroffen. Een groot gedeelte van deze goederen wordt aangetroffen in “kamer 3”, wat de slaapkamer van medeverdachte [naam medeverdachte] blijkt te zijn, maar waar verdachte ook regelmatig verblijft. Bovendien stuiten verbalisanten op meerdere (grote) contante geldbedragen, waaronder een geldbedrag van € 29.100,- en van € 2.850,-. In de woning aan de [adres 2] wordt onder meer een Burberry tasje, een Moncler jas en een geldbedrag van € 900,- aangetroffen.
Voorts blijkt uit onderzoek naar de telefoons en computers van verdachten dat beiden foto’s en filmpjes hebben waarop grote geldbedragen zichtbaar zijn. Zo wordt onder meer een filmpje aangetroffen waarop verdachte in een discotheek met minimaal twee biljetten van € 200,- in zijn ene hand en 5 biljetten van € 50,- in zijn andere hand aan het dansen is.
De rechtbank overweegt dat de waarde van de aangetroffen goederen en de aangetroffen geldbedragen niet in verhouding staan tot het vermogen van verdachte. Hij heeft geen inkomsten uit werk. Verder blijkt uit een zogenoemde “Suwinet” bevraging van 3 mei 2018 dat verdachte in de periode 8 september tot 30 maart 2017 een levensonderhoud uitkering genoot. Nadien heeft verdachte geen uitkering genoten, noch heeft hij een andere geregistreerde bron van inkomsten.
Evenmin staat de waarde van de aangetroffen goederen en de aangetroffen geldbedragen in verhouding tot het vermogen van medeverdachte [naam medeverdachte] , hun moeder of hun vader. Medeverdachte [naam medeverdachte] heeft geen geregistreerde bron van inkomsten en ontvangt alleen zorgtoeslag. Ook blijkt dat het saldo van zijn betaalrekeningen minimaal is. Moeder van verdachten ontvangt sinds 1 september 2017 een uitkering en de vader van verdachten ontving vanaf 6 januari 2016 tot het moment van overlijden (november 2018) een IOAW- en ZW-uitkering.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. Daarom mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van de contante geldbedragen en de aangetroffen goederen, althans de herkomst van het geld waarmee de goederen zijn aangeschaft.
Verklaring verdachte herkomst goederen en geldbedragen
Verdachte heeft zich in zijn verhoren steeds op zijn zwijgrecht beroepen, totdat hij op 29 maart 2019 bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat de kleren die in de woning op de [adres 1] lagen, voor het grootste gedeelte van hem zijn. Hij zou (het geld voor) deze kleding de acht jaren daarvoor bij elkaar hebben gespaard.
Vervolgens heeft verdachte eerst ter terechtzitting verklaard dat het aangetroffen contante geld en het geld waarmee verdachte de scooter en (het grootste gedeelte van) de merkkleding, de hotelovernachtingen en andere luxe producten heeft aangeschaft, van zijn vader is. Volgens verdachte heeft zijn vader altijd veel gegokt, waarmee hij flinke winsten heeft behaald. Zijn vader zou verdachte regelmatig wat (contant) geld hebben toegestopt, waardoor verdachte in zijn luxe leven kon voorzien. Daarnaast zou verdachte in het verleden zijn uitkering hebben uitgegeven aan (merk)kleding.
Deze verklaringen zijn naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt, onvoldoende concreet en niet verifieerbaar. Verdachte stelt dat hij niet eerder een verklaring heeft afgelegd, omdat zijn vader – toen verdachte was aangehouden – heel ziek was. Verdachte wilde daarom niet dat zijn vader in een gevangenis zou terechtkomen. Vervolgens is zijn vader – in november 2018 – overleden. Ook na het overlijden van zijn vader wilde verdachte geen verklaring afleggen, omdat het nog te vers was.
De rechtbank wenst op te merken dat zij het overlijden van de vader van verdachte betreurt. Echter, ook indien de vader van verdachte de verklaring van verdachte zou beamen, is de rechtbank van oordeel dat de verklaring onaannemelijk is. Gelet op de aangetroffen geldbedragen en goederen zou de vader van verdachte voor tienduizenden euro’s aan gokwinsten moeten hebben gegenereerd, hetgeen uit niets is gebleken. Daar komt bij dat de vader van verdachte op 4 juli 2018 een verklaring heeft afgelegd waarin hij onder meer aangeeft dat hij het heel erg vindt dat er zoveel geld is aangetroffen op de [adres 1] en dat hij maar moet “
hosselen in plaats van dat ze mij wat geld geven, want anders had ik niet hoeven hosselen, met mijn zieke mond”, wat geenszins past bij de verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd.
Conclusie
Omdat verdachte geen aannemelijke, juiste en verifieerbare verklaring heeft gegeven voor de herkomst van de contante geldbedragen en de aangetroffen goederen, althans de herkomst van het geld waarmee de goederen zijn aangeschaft, acht de rechtbank bewezen dat de aangetroffen goederen, waaronder de scooter, de merkkleding en merkschoenen, en de contante geldbedragen – middellijk of onmiddellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf en dat verdachte hiervan wetenschap heeft gehad. Dat wil zeggen dat de rechtbank – met de officier van justitie en anders dan de raadsman – bewezen acht dat verdachte de geldbedragen en de voorwerpen heeft witgewassen.
4.1.3.
Ten aanzien van het in zaak A onder 2 cumulatief en alternatief ten laste gelegde
Eerste cumulatief/alternatief
De rechtbank is – met de officier van justitie en anders dan de raadsman – van oordeel dat het in zaak A onder 2 eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde – het verstrekken van 1,5 gram cocaïne aan [naam 1] – bewezen kan worden verklaard. Hiertoe overweegt zij als volgt.
De telefoongesprekken van verdachte zijn – in het kader van het onderzoek naar met name de eventuele witwashandelingen als hiervoor omschreven – geruime tijd getapt. Blijkens het dossier komt op 26 juni 2018 een gesprek over de tap tussen verdachte en de gebruiker van het telefoonnummer + [telefoonnummer] , welk nummer aan een zekere [naam 1] blijkt toe te behoren. Op grond van dit gesprek rijst de verdenking dat verdachte cocaïne aan deze [naam 1] gaat afleveren. Daarom besluiten verbalisanten [naam 1] als getuige te horen. Hij verklaart dat hij op 23 juni 2018 € 60,- heeft betaald voor anderhalve gram cocaïne, wat hij heeft afgenomen van de man met wie hij telefonisch contact heeft gehad. Als verbalisanten [naam 1] vervolgens een foto van verdachte tonen, zegt hij dat de drugsverkoper veel op de persoon op de foto lijkt. Hierbij merkt hij wel op dat hij het niet voor de volle honderd procent durft te bevestigen.
Verklaring [naam 1] ‘sole and decisive’ bewijs
De rechtbank heeft op de pro forma-zitting van 19 december 2018 het verzoek van de verdediging tot het horen van getuige [naam 1] toegewezen. Echter, blijkens het proces-verbaal van de rechter-commissaris van 17 mei 2019 is het niet mogelijk gebleken [naam 1] – een toerist uit Australië waarvan op dat moment niet bekend is waar hij verblijft – als getuige te horen. Onderzoek door de politie en/of AIRS naar de verblijfplaats van [naam 1] bleek niet mogelijk te zijn. Daarnaast is meermalen getracht telefonisch contact met de getuige op te nemen, waarbij een aantal terugbel-boodschappen zijn ingesproken, maar zonder resultaat.
De raadsman heeft ter terechtzitting betoogd dat ten aanzien van de verklaring van [naam 1] sprake is van ‘sole and decisive’ bewijs en dat – nu de verdediging niet in de gelegenheid is geweest deze getuige te horen – de verklaring niet voor het bewijs kan worden gebezigd.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Vooropgesteld dient te worden dat de omstandigheid dat de verdediging niet in enig stadium van het geding de gelegenheid heeft gehad [naam 1] te (doen) ondervragen, niet in de weg staat aan het gebruik tot het bewijs van deze verklaring indien de betrokkenheid van de verdachte bij het hem ten laste gelegde feit in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen. Gelet op het hiervoor genoemde tapgesprek is de rechtbank van oordeel dat de betrokkenheid van verdachte bij het verstrekken van de cocaïne voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen. De verklaring van [naam 1] kan om die reden voor het bewijs worden gebezigd.
Daarom acht de rechtbank bewezen dat verdachte 1,5 gram cocaïne aan [naam 1] heeft verstrekt.
Wel dient partiële vrijspraak te volgen voor het verstrekken van cocaïne aan [naam 2] , nu op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte degene is die drugs aan deze [naam 2] heeft geleverd.
Tweede alternatief/cumulatief
De rechtbank is – met de officier van justitie en anders dan de raadsman – van oordeel dat ook het in zaak A onder 2 twee cumulatief/alternatief ten laste gelegde – medeplegen van het aanwezig hebben van verschillende soorten harddrugs en 192 gram hasjiesj – bewezen kan worden verklaard. Hiertoe overweegt zij als volgt.
Bij voornoemde doorzoekingen zijn ook verschillende verdovende middelen aangetroffen. In “kamer 3” van de woning aan de [adres 1] in Amsterdam – de slaapkamer van medeverdachte [naam medeverdachte] , waar verdachte ook regelmatig verblijft en slaapt – zijn zakjes met cocaïne, heroïne en meerdere XTC-pillen gevonden. Onder het bed van de moeder van verdachten is een plak hasjiesj aangetroffen. Daarnaast is in de woning aan de [adres 2] in Amsterdam 19,6 gram hasjiesj en 0,77 gram MDMA gevonden.
In de jurisprudentie wordt als uitgangspunt genomen dat een bewoner van een woning geacht wordt bekend te zijn met alles wat zich in die woning bevindt en afspeelt en dat hij ook de beschikking heeft over wat zich in de woning bevindt. De rechtbank stelt voorop dat zij verdachte – gelet op zijn eigen verklaringen – aanmerkt als bewoner van de [adres 1] . Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken als verdachte een aannemelijke verklaring voor het tegendeel heeft afgelegd. Verdachte is hierin niet geslaagd. Immers, verdachte heeft zich steeds op zijn zwijgrecht beroepen, totdat hij ter terechtzitting heeft verklaard dat hij is geschrokken van de aangetroffen verdovende middelen en denkt dat zijn vader die in de woning moet hebben neergelegd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte moet hebben geweten van de verdovende middelen in de woning en dat hij daarover kon beschikken, temeer nu de verdovende middelen gedeeltelijk in het zicht en voor het grootste gedeelte in “kamer 3” zijn aangetroffen, de kamer waar hij regelmatig sliep.
Daarom acht de rechtbank bewezen dat verdachte de cocaïne, heroïne, 10 XTC-pillen en 192 gram hasjiesj aanwezig heeft gehad.
Wel dient partiële vrijspraak te volgen voor het aanwezig hebben van de verdovende middelen die zijn aangetroffen in de woning aan de [adres 2] – te weten de 19,6 gram hasjiesj en 0,77 gram MDMA – nu de vader van verdachten heeft verklaard dat die verdovende middelen aan hem toebehoorden.
4.1.4.
Ten aanzien van het in zaak A onder 3 ten laste gelegde
De rechtbank is – met de officier van justitie en anders dan de raadsman – van oordeel dat het in zaak A onder 3 ten laste gelegde – medeplegen van het voorhanden hebben van munitie – bewezen kan worden verklaard. Hiertoe overweegt zij als volgt.
Tijdens de doorzoeking van de woning aan de [adres 1] wordt in een schoenenrek in het trapportaal een paar UGGS met daarin een zakje met 17 patronen aangetroffen.
Wetenschap en beschikkingsmacht
Verdachte heeft zich steeds op zijn zwijgrecht beroepen, waarna hij op 29 maart 2019 bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat hij niet weet van wie de munitie is. Daarom zal de rechtbank de feiten en omstandigheden op hun uiterlijke verschijningsvorm beoordelen. Vaststaat dat de munitie is aangetroffen in een schoenenrek dat zich weliswaar in het trapportaal, maar bij de ingang van de woning van verdachte bevindt. Daarom gaat de rechtbank ervan uit dat het schoenenrek aan de bewoners van de woning aan de [adres 1] – en daarmee onder meer aan verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] – toebehoort. De rechtbank acht het zeer onwaarschijnlijk dat een onbekend iemand munitie in dit schoenenrek zou hebben geplaatst. Hier komt bij dat verdachte en medeverdachte zich – blijkens het dossier – bezighouden met (de handel in) vuurwapens. Het dossier bevat onder meer een tapgesprek tussen verdachte en medeverdachte op 22 juni 2018, waarin zij elkaar vragen of de “
stelling buiten” is opgeruimd en of de “
ganoe loesoe” is.
Gelet op het voorgaande kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat
verdachte – tezamen met medeverdachte – moet hebben geweten van de munitie en dat zij daarover konden beschikken.
4.1.5.
Ten aanzien van het in zaak B onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank acht – met de officier van justitie en de raadsman – het in zaak B onder 1 ten laste gelegde – het veroorzaken van gevaar op de weg door onder andere meermalen de maximumsnelheid met meer dan 100 km/h te overtreden, met gedoofde lichten te rijden en meerdere voertuigen rechts in te halen – bewezen.
4.1.6.
Ten aanzien van het in zaak B onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank is – met de officier van justitie en anders dan de raadsman – van oordeel dat het in zaak B onder 2 ten laste gelegde – het verlaten van de plaats van een verkeersongeval nadat hij als bestuurder van een voertuig bij dit ongeluk betrokken is geweest, waarbij schade aan een ander is toegebracht – bewezen kan worden verklaard. Hiertoe overweegt zij als volgt.
Verdachte heeft – zoals blijkt uit het in zaak B onder 1 bewezenverklaarde – op 27 december 2018 een Mercedes G klasse bestuurd, waarbij – zoals hij ter terechtzitting heeft verklaard – sprake was van een “
dollemansrit”. Uit het dossier volgt dat verdachte tijdens deze rit op enig moment – slingerend – op de Wijttenbachstraat in Amsterdam heeft gereden. Na de aanhouding van verdachte hebben verbalisanten op die straat een geparkeerde auto met forse schade aan de gehele linkerzijde aangetroffen. Ook zijn daar brokstukken aangetroffen, die vermoedelijk van een andere auto afkomstig zijn. Voorts heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij zich niet kan herinneren dat hij een auto heeft geraakt, maar dat dit mogelijk wel is gebeurd.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte – als bestuurder van de Mercedes – de auto heeft geraakt, zodoende schade heeft veroorzaakt en vervolgens is doorgereden.
4.1.7.
Ten aanzien van het in zaak B onder 3 ten laste gelegde
De rechtbank is – met de officier van justitie en anders dan de raadsman – van oordeel dat het in zaak B onder 3 ten laste gelegde – de vernieling van een deur – bewezen kan worden verklaard. Hiertoe overweegt zij als volgt.
Tijdens de achtervolging naar aanleiding van het in zaak B onder 1 bewezenverklaarde kiest verdachte op enig moment het hazenpad, springt uit de Mercedes en rent een flatgebouw in. Verdachte wordt op dat moment op de hielen gezeten door een verbalisant die hem op de Louise Wentstraat in Amsterdam kort uit het oog verliest. Als de verbalisant verder deze straat inloopt, ziet hij de centrale toegangsdeur van een flatgebouw openstaan. In de ruit van de deur zit een ster, “
alsof deze was opengetrapt”. Verbalisant maakt aan zijn collega’s kenbaar dat hij vermoedt dat verdachte het flatgebouw in is gerend en rent het trappenhuis omhoog. Dit trappenhuis leidt naar een galerij, dat weer leidt naar een trappenhuis aan de andere kant van het gebouw. Als verbalisant die trap is afgerend, ziet hij dat verdachte op de begane grond wordt aangehouden.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte de ruit van de toegangsdeur heeft vernield. Hierbij neemt de rechtbank ook mee dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij inderdaad dit flatgebouw in is gerend en dat één van de bewoners heeft verklaard dat de ruit op 26 december 2018 om 18:30 uur nog in goede staat was.
4.1.8.
Ten aanzien van het in Zaak C onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank is – met de officier van justitie en anders dan de raadsman – van oordeel dat het in zaak C onder 1 ten laste gelegde – de bedreiging van de politieambtenaren – bewezen kan worden verklaard. Hiertoe overweegt zij als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht.
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast. Verdachte heeft in zijn verhoor op 4 juni 2019 verklaard dat het mogelijk is dat hij heeft gezegd dat hij iemand iets zou aandoen als er nogmaals zo agressief wordt gedaan in het bijzijn van zijn moeder en vriendin. Ook heeft verdachte verklaard dat – indien iemand ervoor zorgt dat de moeder van verdachte zich onveilig voelt – hij diegene zal aanvallen.
Voorts hebben verbalisanten verklaard dat de bedreiging hen angst inboezemde, omdat zij weten dat verdachte als vuurwapengevaarlijk te boek staat en hij uitdrukkelijk sprak over het vermoorden van politie, terwijl de verbalisanten op dat moment in uniform waren.
De rechtbank is – anders dan de raadsman – op grond hiervan van oordeel dat de aard van de ten laste gelegde uitlatingen van de verdachte in de gegeven omstandigheden een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht van de verbalisanten opleveren.
Daarmee komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het in zaak C onder 1 ten laste gelegde.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Zaak A:
1.
in de periode van 2 januari 2018 tot en met 3 juli 2018 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, voorwerpen, te weten
- contante geldbedragen
a. van EUR 4334,08, zijnde het aankoopbedrag van scooter [kenteken 1] , aangeschaft bij [naam bedrijf 1] en
b. van minimaal EUR 36.060,00, althans een deel daarvan, aangetroffen bij/tijdens de insluitingsfouillering van hem, verdachte, en de doorzoeking van het pand [adres 1] , de feitelijke woon- of verblijfplaats van hem, verdachte, en
c. van EUR 4650,00 dat hij, verdachte, blijkens de pagina's C214 en C215 van het dossier heeft besteed aan een Rolex-horloge bij [naam winkel] en
d. van EUR 771,11, dat hij, verdachte, blijkens pagina's C245 tot en met C247 van het dossier heeft besteed aan meerdere hotelovernachtingen in het [hotel 1] en
e. van EUR 229,79 dat hij, verdachte, blijkens pagina C259 van het dossier heeft besteed aan een hotelovernachting in het [hotel 2] en
f. van EUR 6350,56, althans een deel daarvan, dat hij, verdachte en/of zijn mededaders, blijkens de pagina's C268 tot en met C278 van het dossier heeft besteed aan onder meer kleding en
g. dat hij, verdachte, blijkens de pagina's C300 en C301 van het dossier in zijn bezit heeft gehad en
- een 18 karaats gouden ketting blijkens de pagina's C173 tot en met C174 verpand aan het bedrijf [naam bedrijf 2] voor EUR 1000,00 en
- een grote hoeveelheid dure merkkleding en merkzonnebrillen en merkschoenen,
a. door de politie gezien bij verdachte tijdens de observatieperiode (19 april tot en met 3 juli 2018)
b. op 3 juli 2018 door de politie aangetroffen bij de doorzoeking van het pand [adres 1] , de feitelijke woon- of verblijfplaats van hem, verdachte (taxatiewaarde EUR 7559,00, althans een deel daarvan (p. C586)) en
- een iPhone X (nieuwwaarde tussen EUR 1068,00 - EUR 1249,00) en
- tijdens de doorzoeking van het pand [adres 1] aangetroffen goederen (waaronder telefoons, een toilettas, horloges, laptops, (overige) zonnebrillen, pasjes, tassen, breekijzers, betonscharen, manchetknopen, navigatiesystemen, sieraden en een iPad) en
- overige goederen die
c. blijkens het opsporingsonderzoek zijn besteed aan (overige) verschillende luxe, althans niet primaire, levensbehoeften, zoals bezoeken aan sauna's, restaurants en autohuur,
b. voorhanden heeft gehad en van voornoemde voorwerpen gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf,
en hij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt;
2.
in de periode van 19 april 2018 tot en met 3 juli 2018 te Amsterdam opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd
- 1,5 gram cocaïne, op 24 juni 2018 afgeleverd aan [naam 1] ;
EN
op 3 juli 2018 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
- 2,46 gram cocaïne (p. D27) en
- 0,20 gram heroïne (p. D28) en
- 10 XTC-pillen (p. D28) en
- 192 gram hasjiesj (p. D34);
3.
op 3 juli 2018 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 17 patronen van het kaliber 9 mm, voorhanden heeft gehad;
Zaak B:
1.
op 27 december 2018 te Amsterdam als bestuurder van een voertuig (Mercedes-Benz met Duits kenteken [kenteken 2] ), daarmee rijdende op de weg, te weten de kruising verlengde van Marwijk Kooystraat / Johannes Blookerweg en de Rijksweg A10 en de Piet Heintunnel en de Panamalaan en de Zeeburgerdijk en de Molukkenstraat en de Flevoweg en de Insulindeweg en de Wijttenbachstraat en de Dapperstraat en het Dapperplein en de Pieter Vlamingstraat,
- voor groen licht stil is gaan en blijven staan en
- de maximumsnelheid op genoemde wegen meermalen ruimschoots heeft overtreden en
- een stopteken van de politie heeft genegeerd en
- meerdere voertuigen rechts heeft ingehaald en
- met gedoofde lichten is gaan en blijven rijden en
- over een lijnbuslaan is gaan en blijven rijden en
- met hoge snelheid in de bebouwde kom en een gebied dat exclusief is bedoeld voor voetgangers (het Dapperplein) heeft gereden, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt en het verkeer op die weg werd gehinderd;
2.
als degene die als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Amsterdam aan de Wijttenbachstraat, op 27 december 2018 de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander, te weten (de auto van) [naam benadeelde partij] , schade was toegebracht;
3.
op 27 december 2018 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk de ruit van een toegangsdeur behorende bij het complex [naam complex] , toebehorende aan de rechtspersoon [naam rechtspersoon] , heeft vernield;
Zaak C:
1.
op 2 juni 2019 te Amsterdam [naam politieambtenaar 1] en [naam politieambtenaar 2] en [naam politieambtenaar 3] van de politie Eenheid Amsterdam heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [naam politieambtenaar 1] en [naam politieambtenaar 2] en [naam politieambtenaar 3] dreigend de woorden toe te voegen 'De volgende keer dat er politie aan de deur staat en mijn moeder lastig valt ga ik ze vermoorden' en 'Als dit weer gaat gebeuren dan vermoord ik diegene. Ik zweer het, dan vermoord ik hem'.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregel

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem in zaak A onder 1, onder 2 cumulatief en alternatief, onder 3, in zaak B onder 1, onder 2 onder 3 en in zaak C onder 1 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd voor de duur van 2 jaar, met oplegging van de vijf bijzondere voorwaarden als geadviseerd door de reclassering. Voor het door hem onder 4 bewezen geachte feit heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 500,- en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 12 maanden.
8.2.
Standpunt van de raadsman
Indien de rechtbank toch tot een bewezenverklaring komt, heeft de raadsman de rechtbank verzocht een straf gelijk aan het voorarrest op te leggen.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft in de eerste plaats ongeveer € 60.000,- aan geldbedragen en andere voorwerpen witgewassen. Daardoor heeft verdachte meegewerkt aan het onttrekken van criminele opbrengsten aan het zicht van de overheid. Dat is kwalijk, omdat daardoor ook andere strafbare feiten worden verhuld en het voordeel dat is genoten door het plegen van strafbare feiten niet kan worden ontnomen. Witwassen vormt tevens een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan.
De verdenking van witwassen vormde het vertrek- en zwaartepunt van het opsporingsonderzoek en heeft verdachtes criminele, luxueuze levensstijl blootgelegd. De rechtbank neemt daarvoor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee tot vijf maanden tot uitgangspunt, zoals die is terug te vinden in de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) met betrekking tot fraude voor een benadelingsbedrag van € 10.000,- tot € 70.000,-. Vervolgens wordt rekening gehouden met de navolgende strafverzwarende omstandigheden, de bijkomende strafbare feiten en de strafverzwarende omstandigheden bij die feiten.
Strafverzwarend ten aanzien van het witwassen zijn de omvang en continuïteit ervan, op grond waarvan de rechtbank gewoontewitwassen bewezen heeft verklaard. Dat gewoontewitwassen is in dit geval bovendien in vereniging gepleegd, zodat ook daarin een strafverzwarende omstandigheid is gelegen. Daar komt bij dat verdachte zich naast gewoontewitwassen – in de tweede plaats – heeft schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van soft- en harddrugs. Ook dat feit is in vereniging gepleegd. Dat geldt eveneens voor het derde feit, te weten het aanwezig hebben van munitie. Tevens heeft verdachte gehandeld in harddrugs. Dat zijn ernstige feiten die de volksgezondheid in gevaar brengen. Het dossier bevat verder sterke aanwijzingen dat verdachte, in vereniging, handelt in vuurwapens; ook dat is strafverzwarend.
Daarnaast zijn (in de zaak met parketnummer 13/659006-19) bewezen verklaard het doorrijden na een verkeersongeluk en vernieling van een toegangsdeur van een appartementencomplex. De context waarbinnen deze twee feiten hebben plaatsgevonden vindt de rechtbank strafverzwarend. Dat was namelijk een poging om aan de politie te ontkomen, welke poging startte met een aaneenschakeling van verkeersovertredingen waarmee artikel 5 Wegenverkeerswet is overtreden (waarvoor een aparte straf volgt). Verdachte heeft daarbij als autobestuurder diverse stoptekens van verschillende politievoertuigen genegeerd en zowel binnen als buiten de bebouwde kom de maximaal toegestane snelheid verregaand overschreden, met soms wel 120 kilometer per uur. Ook reed hij over een voetgangersgebied (Dapperplein). De achtervolging voerde langs de hele Ring A10 en eindigde in Amsterdam-Oost. Dit vond weliswaar aan het begin van de nacht plaats, maar dat was de nacht van donderdag op vrijdag en tijdens de kerstvakantie; de wegen en straten in en rondom Amsterdam zijn dan niet verlaten. Dat gedurende deze dollemansrit (voor zover bekend) slechts blikschade is veroorzaakt aan een geparkeerde auto, mag daarom een geluk bij een ongeluk heten. Toen verdachte zich klemreed is hij te voet verder gevlucht en heeft hij de toegangsdeur van een appartementencomplex geforceerd om daar naar binnen te vluchten. Kort daarop is verdachte aangehouden. Verdachte verklaarde op dat moment niet te begrijpen waarom hij werd aangehouden en dat hij net op bezoek was geweest bij een vriend. Later in het proces heeft verdachte verantwoordelijkheid voor de verkeersovertredingen erkend en verklaard dat de aanleiding daarvoor was gelegen in de vrees voor gezichtsverlies tegenover zijn twee passagiers; verdachte had veel en kruidig gegeten die dag, was bang het daardoor in zijn broek te gaan doen en dat dat gefilmd zou worden door zijn twee metgezellen. Afgezien van de geloofwaardigheid van deze verklaring, vindt de rechtbank het kwalijk en zorgelijk dat verdachte dit als aanleiding presenteert om voor de politie op de vlucht te slaan, laat staan op de manier zoals hij dat heeft gedaan. Bovendien vond dit plaats – de rechtbank vindt dat strafverzwarend – tijdens een (voortgezette) schorsing van de voorlopige hechtenis, op een moment dat verdachte had kunnen laten zien dat hij zijn leven een positieve wending wilde geven.
Ook de bedreiging van politieagenten (in de zaak met parketnummer 13/654048-19) vond plaats tijdens voorwaardelijke schorsing van voorlopige hechtenis. Een van de betreffende schorsende voorwaarden was een avondklok. Een agent controleerde op de naleving daarvan en werd door verdachte van bovenaan de trap - weigerend om zoals verzocht naar beneden te komen - uitgescholden. Vervolgens is verdachte verhaal gaan halen op het politiebureau en heeft daarbij de bewezenverklaarde bedreiging geuit. Dat de bedreiging is geuit jegens ambtenaren is strafverzwarend, alsmede het feit dat de bedreiging volgde op een controle van de avondklok. Uit deze bedreiging en ook overigens uit het dossier blijkt dat verdachte de autoriteiten sterk minacht. Op 25 mei 2019 heeft verdachte die minachting blijkens een proces-verbaal samenvattend verwoord door te zeggen dat hij schijt heeft aan de Staat.
Verder weegt de rechtbank in het nadeel van verdachte het strafblad van 5 juli 2019 mee. Dat is elf pagina’s lang en bevat onder meer recente veroordelingen voor woninginbraak, overtreding van de Opiumwet en mishandeling en belediging van een ambtenaar, waarvoor verdachte onvoorwaardelijke vrijheidsstraffen opgelegd heeft gekregen.
Het reclasseringsadvies van 17 juli 2019 is evenmin in het voordeel van verdachte. Volgens de reclassering laat verdachte dwingend en manipulatief gedrag zien als zaken niet zo gaan zoals hij wenst en is verdachte steeds meer aan het ‘verharden’. Uit het reclasseringsrapport noch uit het in het dossier vervatte witwasonderzoek volgt dat verdachte een legale inkomstenbron heeft. De bijstandsuitkering die verdachte eerder ontving is omstreeks maart 2017 beëindigd omdat hij in detentie zat. De persoonlijke omstandigheden zijn daarom zorgelijk en doen vermoeden dat verdachte door middel van het plegen van strafbare feiten in zijn levensonderhoud voorziet, terwijl die strafbare feiten in ernst toenemen.
Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van strafverminderende omstandigheden.
Alles bij elkaar genomen acht de rechtbank het passend en met name ook geboden om een krachtig signaal af te geven aan verdachte. Het uitgangspunt van een maandenlange onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor witwassen, de bijkomende strafbare feiten, alle strafverzwarende omstandigheden, het strafblad van verdachte en tot slot de zorgelijke persoonlijke omstandigheden, leiden de rechtbank tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden waarvan drie voorwaardelijk zoals door de officier van justitie geëist, met een proeftijd van drie jaar.
Voor de overtreding van artikel 5 Wegenverkeerswet legt de rechtbank de maximale straf van twee maanden hechtenis op en een rijontzegging voor de duur van vierentwintig maanden. Dat is hoger dan door de officier van justitie geëist. De motivering van deze straf is gelegen in het voorgaande, in het bijzonder de overwegingen ten aanzien van de betreffende verkeersovertredingen en de context waarin die hebben plaatsgevonden.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [naam benadeelde partij] vordert een bedrag van € 6.523,56 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering gedeeltelijk – te weten tot een bedrag van € 2.700,- – kan worden toegewezen. Voor het overige is de vordering onvoldoende onderbouwd en dient deze niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De raadsman heeft ten betoogd dat – gelet op de ontkennende verklaring van verdachte – de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Materiële schade
De rechtbank verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
Blijkens de omschrijving van de schade wordt onder meer voor de kostenposten “schadeherstel” en “linker achter lamp herstellen” compensatie gezocht. Echter, in de factuur die ter onderbouwing van de post “schadeherstel” is opgenomen, wordt ook gesproken over “linker achter lamp herstellen”. Zonder nadere onderbouwing of toelichting is niet duidelijk of dit op andere kosten ziet, of dat deze kostenpost wellicht – per abuis – dubbel is opgenomen. Voorts blijkt uit de onderbouwing niet of, en zo ja hoeveel, de autoverzekering heeft uitgekeerd. Aldus is onvoldoende duidelijk welke materiële schade de benadeelde partij daadwerkelijk heeft geleden.
Omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden, levert de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding op.
De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Conclusie
De rechtbank verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde partij] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Beslag
Onder verdachte zijn allerlei geldbedragen en goederen inbeslaggenomen, waaronder veel kledingstukken, zonnebrillen, tassen en de scooter met kenteken [kenteken 1] . Voor het volledige overzicht verwijst de rechtbank naar haar dictum.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle voorwerpen en geldbedragen dienen te worden verbeurd verklaard.
De raadsman heeft – in geval van integrale vrijspraak – verzocht alle inbeslaggenomen voorwerpen en geldbedragen aan verdachte te retourneren.
Verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat alle op de beslaglijst opgenomen en niet teruggegeven voorwerpen, die aan verdachte toebehoren, dienen te worden verbeurd verklaard en daarvoor vatbaar zijn, aangezien met betrekking tot die voorwerpen het in zaak A onder feit 1 bewezen geachte is begaan.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 47, 57, 285, 350 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet, de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en de artikelen 5, 7, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

10.Beslissing

De rechtbank komt op het grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak A onder 1, onder 2 cumulatief en alternatief, onder 3, in zaak B onder 1, onder 2, onder 3 en in zaak C onder 1 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van zaak A, feit 1:
medeplegen van gewoontewitwassen;
en
gewoontewitwassen;
ten aanzien van zaak A, feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van zaak A, feit 3:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
ten aanzien van zaak B, feit 1:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;
ten aanzien van zaak B, feit 2:
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
ten aanzien van zaak B, feit 3:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
ten aanzien van zaak C, feit 1:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte ter zake van de in zaak A onder 1, onder 2, onder 3, in zaak B onder 2, onder 3 en in zaak C onder 1 bewezenverklaarde feiten tot:
 een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (vijftien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
3 (drie) maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
3 (drie) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich meldt bij Reclassering Nederland, [adres 3] , en zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig
vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
2. zich laat diagnosticeren en behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
3. zijn medewerking verleent aan het verkrijgen en behouden van een begeleid wonen plek, ook wanneer dit wonen in een maatschappelijke opvang betekent;
4. meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
5. wordt geboden om zich tussen 21.00 uur en 07.00 uur op zijn nader te bepalen verblijfadres te verblijven. Als de reclassering het noodzakelijk acht om voor een doelmatige uitvoering van (het toezicht op) de bijzondere voorwaarde de periode, tijd of locatie aan te passen, bijvoorbeeld in de zomermaanden, dan mag zij dat doen. De controle op de naleving van deze bijzondere voorwaarde zal ondersteund worden door middel van controle en contact met de politie. De veroordeelde laat in het contact met de politie géén onbehoorlijk gedrag zien, zoals verbale agressie (schelden of dreigen) of intimidatie.
Geeft opdracht aan Reclassering Nederland om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Veroordeelt verdachte ter zake van het in zaak B onder 1 bewezenverklaarde feit tot:

hechtenisvoor de tijd van
2 (twee) maanden.
Ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van
24 (vierentwintig)maanden.
Verklaart de benadeelde partij
[naam benadeelde partij]niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Verklaart verbeurd:
  • een geldbedrag van € 29.100,-, goednummer 5596670;
  • een geldbedrag van € 2.050,-, goednummer 5596686;
  • een geldbedrag van € 2.850,-, goednummer 5596698;
  • een geldbedrag van € 50,-, goednummer 5596718;
  • een geldbedrag van € 290,-, goednummer 5597090;
  • 1.00 STK Snorfiets, Piaggio Vespa Sprint ( [kenteken 1] ), goednummer 556153;
  • 1.00 STK Doos (iPhone), goednummer 5596495;
  • 1.00 STK Jas, Parajumpers, goednummer 5596517;
  • 1.00 STK Jas, Stone Island, goednummer 5596519;
  • 1.00 STK Jas, Parajumpers, goednummer 5596520;
  • 1.00 STK Jas, Canada Goose, goednummer 5596521;
  • 1.00 STK Jas, Woolrich, goednummer 5596522;
  • 1.00 STK Jas, Stone Island, goednummer 5596523;
  • 1.00 STK Jas, Dsquared, goednummer 5596524;
  • 1.00 STK Jas, Moncler, goednummer 5596526;
  • 1.00 STK Trui, Kenzo, goednummer 5596528;
  • 1.00 STK Trui, Carlo Calucci, goednummer 5596530;
  • 1.00 STK Trui, Stone Island, goednummer 5596531;
  • 1.00 STK Trui, Gucci, goednummer 5596532;
  • 1.00 STK Trui, Evisu, goednummer 5596533;
  • 1.00 STK Trui, Dolce Gabbana, goednummer 5596534;
  • 1.00 STK Shirt, Dsquared, goednummer 5596577;
  • 1.00 STK Trainingspak, Emporio Armani, goednummer 5596539;
  • 1.00 STK Trainingspak, Lacoste, goednummer 5596537;
  • 1.00 STK Broek, Dolce Gabbana, goednummer 5596536;
  • 1.00 STK Broek, Dsquared, goednummer 5596540;
  • 1.00 STK Broek, Dsquared, goednummer 5596541;
  • 1.00 STK Broek, Balmain, goednummer 5596542;
  • 1.00 STK Broek, 7 For All Mankind, goednummer 5596543;
  • 1.00 STK Broek, Dsquared, goednummer 5596544;
  • 1.00 STK Broek, Dolce Gabbana, goednummer 5596545;
  • 1.00 STK Broek, Iceberg, goednummer 5596546;
  • 1.00 STK Broek, Dsquared, goednummer 5596547;
  • 1.00 STK Broek, Dsquared, goednummer 5596459;
  • 1.00 STK Broek, Blue Blood, goednummer 5596551;
  • 1.00 STK Broek, Dsquared, goednummer 5596555;
  • 1.00 STK Broek, Replay, goednummer 5596556;
  • 1.00 STK Broek, 7 For All Mankind, goednummer 5596558;
  • 1.00 STK Broek, 7 For All Mankind, goednummer 5596562;
  • 1.00 STK Shirt, Dolce Gabbana, goednummer 5596564;
  • 1.00 STK Shirt, Emporio Armani, goednummer 5596566;
  • 1.00 STK Shirt, Emporio Armani, goednummer 5596569;
  • 1.00 STK Shirt, Milano, goednummer 5596571;
  • 1.00 STK Shirt, Dsquared, goednummer 5596572;
  • 1.00 STK Shirt, Carlo Calucci, goednummer 5596574;
  • 1.00 STK Shirt, Ralph Lauren, goednummer 5596575;
  • 1.00 STK Shirt, Prada, goednummer 5596576;
  • 1.00 STK Shirt, Kenzo, goednummer 5596578;
  • 1.00 STK Shirt, Versace, goednummer 5596581;
  • 1.00 STK Shirt, Stone Island, goednummer 5596583;
  • 1.00 STK Shirt, Dsquared, goednummer 5596584;
  • 1.00 STK Shirt, Dsquared, goednummer 5596587;
  • 1.00 STK Shirt, Dolce Gabbana, goednummer 5596588;
  • 1.00 STK Shirt, Givenchy, goednummer 5596590;
  • 1.00 STK Shirt, Ballantine, goednummer 5596591;
  • 1.00 STK Shirt, goednummer 5596592;
  • 1.00 STK Shirt, Armani, goednummer 5596593;
  • 1.00 STK Shirt, Just Cavalli, goednummer 5596594;
  • 1.00 STK Shirt, Tommy Hilfiger, goednummer 5596595;
  • 1.00 STK Shirt, Philipp Plein, goednummer 5596596;
  • 1.00 STK Shirt, Philipp Plein, goednummer 5596598;
  • 1.00 STK Zonnebril, Dolce Gabbana, goednummer 5596652;
  • 1.00 STK Zonnebril, Dolce Gabbana, goednummer 5596653;
  • 1.00 STK Zonnebril, Christian Dior, goednummer 5596654;
  • 1.00 STK Zonnebril, Dolce Gabbana, goednummer 5596656;
  • 1.00 STK Zonnebril, Emporio Armani, goednummer 5596657;
  • 5.00 STK Schoenen, Louboutin, goednummer 5596661;
  • 2.00 STK Schoenen, Louis Vuitton, goednummer 5596682;
  • 4.00 STK Schoenen, Nike, goednummer 5596685;
  • 1.00 STK Schoenen, Valentino, goednummer 5596687;
  • 1.00 STK Schoenen, Phillipp Plein, goednummer 5596688;
  • 1.00 STK Tas, Louis Vuitton, goednummer 5596675;
  • 1.00 STK Tas, Louis Vuitton, goednummer 5596676;
  • 1.00 STK Tas, Cartier, goednummer 5596677;
  • 1.00 STK Tas, Gucci, goednummer 5596678;
  • 1.00 STK Portemonnee, Gucci, goednummer 5596691;
  • 1.00 STK Tas, Airforce, goednummer 5596681;
  • 1.00 STK Jas, Airforce, goednummer 5596683;
  • 1.00 STK Jas, Canada Goose, goednummer 5596684;
  • 1.00 STK Horloge, Rolex 72200, goednummer 5596694;
  • 1.00 STK Horloge, Guess 29000, goednummer 5596706;
  • 1.00 STK Jas, Moncler, goednummer 5596700;
  • 3.00 STK Broek, Dsquared, goednummer 5596701;
  • 2.00 STK Shirt, Dsquared, goednummer 5596705;
  • 1.00 STK Shirt, Lacoste, goednummer 5596708;
  • 1.00 STK Trui, Louis Vuitton, goednummer 5596712;
  • 2.00 STK Tas, Louis Vuitton, goednummer 5596715;
  • 1.00 STK Riem, Louis Vuitton, goednummer 5596716;
  • 1.00 STK Shirt, Louis Vuitton, goednummer 5596717;
  • 1.00 STK Muts, Moncler, goednummer 5596720;
  • 4.00 STK Broek, Nike, goednummer 5596724;
  • 3.00 STK Jas, goednummer 5596733;
  • 1.00 STK Shirt, Nike, goednummer 5596734;
  • 1.00 STK Broek, Stone Island, goednummer 5596736;
  • 1.00 STK Jas, Stone Island, goednummer 5596737;
  • 1.00 STK Jas, The North Face, goednummer 5596740;
  • 1.00 STK Jas, Woolrich, goednummer 5596744;
  • 1.00 STK Zonnebril, Louis Vuitton, goednummer 5596750;
  • 1.00 STK Tas, Prada, goednummer 5596777;
  • 1.00 STK Tas, Louis Vuitton, goednummer 5596919;
  • 1.00 STK Tas, Gucci, goednummer 5596976;
  • 1.00 STK Ring, goednummer 5597157;
  • 1.00 STK Broek, Dsquared, goednummer 5597213;
  • 1.00 STK Schoenen, Louis Vuitton, goednummer 5597218;
  • 1.00 STK Riem, Louis Vuitton, goednummer 5597219;
  • 1.00 STK Toilettas, Louis Vuitton, goednummer 5597346;
  • 1.00 STK Bril, Emporio Armani, goednummer 5599768;
  • 2.00 STK Schoenen, Gucci, goednummer 5603902;
  • 1.00 STK Shirt, Philipp Plein, goednummer 5603903;
  • 1.00 STK Weegschaal, Xiron, goednummer 5596396.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. A.F. van Hoorn en M. Lambregts, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. Wijkman, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 augustus 2019.
[===]
[===]
[===]
[===]
[===]
[===]
[===]
[===]

25.[===]