4.1.1.Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Beoordelingskader witwassen
Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad (zie bijvoorbeeld het arrest van 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2352) volgt dat witwassen kan worden bewezenverklaard wanneer het niet anders kan zijn dan dat het geld of het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Dit heeft tot gevolg dat niet hoeft komen vast te staan uit welk specifiek misdrijf het geld of het voorwerp waar de witwasverdenking op ziet afkomstig is. Om te beoordelen of van zo’n situatie sprake is, moet het zogenaamde zes stappenplan worden doorlopen. Dit beoordelingskader ziet er als volgt uit.
Indien er op basis van feiten en omstandigheden in het dossier – kortom, de bewijsmiddelen – zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft over de herkomst van het geld of het voorwerp waarvan wordt vermoed dat het uit witwassen afkomstig is. Deze verklaring moet concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn. Bovendien is bepaald dat – naast de mogelijke legale bron van het geld of het voorwerp – de geldstromen inzichtelijk moeten worden gemaakt. Als de verdachte zo’n verklaring geeft, is het de taak van het Openbaar Ministerie onderzoek te (laten) doen naar deze alternatieve herkomst van het geld of voorwerp. De rechtbank zal alleen tot een bewezenverklaring van witwassen kunnen komen, als uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geld of voorwerp een legale herkomst heeft. Tenslotte kan in dat geval een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring gelden.
Op 19 april 2018 zien verbalisanten medeverdachte [naam medeverdachte] – de broer van verdachte – op een scooter – een Piaggio Vespa Sprint, kenteken [kentekennummer] – rijden. Uit onderzoek blijkt dat deze scooter op naam van de moeder van verdachten staat en dat deze door medeverdachte [naam medeverdachte] en zijn moeder is aangeschaft, waarbij medeverdachte [naam medeverdachte] het totaalbedrag van € 4.334,08 contant heeft afgerekend. Vervolgens wordt medeverdachte [naam medeverdachte] ook op andere momenten op de scooter waargenomen en blijkt dat hij op 10 mei 2018 op de scooter een miniproces-verbaal heeft gekregen voor het negeren van rood licht. Ook verdachte wordt meermalen op de scooter aangetroffen, al dan niet samen met medeverdachte [naam medeverdachte] . Bovendien worden verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] regelmatig gezien met dure kleding aan, onder meer van het merk Louis Vuitton, Moncler en Gucci. Daarnaast koopt medeverdachte [naam medeverdachte] op 22 juni 2018 een Rolex-horloge voor een bedrag van € 4.650,- en verblijft hij regelmatig in hotels, restaurants en spa’s, waarbij hij steeds contant afrekent.
Gelet op het voorgaande rijst de verdenking dat verdachten zich bezighouden met witwassen. Daarom vinden op 3 juli 2018 doorzoekingen plaats in de woning aan de [adres] -3 in Amsterdam – waar verdachte, zijn moeder en (met enige regelmaat) medeverdachte [naam medeverdachte] verblijven – en in de woning aan de [adres 2] in Amsterdam – waar de vader van verdachten verblijft. In de woning aan de [adres] -3 wordt onder meer een grote hoeveelheid merkkleding, -schoenen, -tassen en -zonnebrillen aangetroffen. Een groot gedeelte van deze goederen wordt aangetroffen in “kamer 3”, wat de slaapkamer van verdachte blijkt te zijn, maar waar medeverdachte [naam medeverdachte] ook regelmatig verblijft. Bovendien stuiten verbalisanten op meerdere (grote) contante geldbedragen, waaronder een geldbedrag van € 29.100,- en van € 2.850,-. In de woning aan de [adres 2] wordt onder meer een Burberry tasje, een Moncler jas en een geldbedrag van € 900,- aangetroffen.
Voorts blijkt uit onderzoek naar de telefoons en computers van verdachten dat beiden foto’s en filmpjes hebben waarop grote geldbedragen zichtbaar zijn. Zo wordt onder meer een filmpje aangetroffen waarop medeverdachte in een discotheek met minimaal twee biljetten van € 200,- in zijn ene hand en 5 biljetten van € 50,- in zijn andere hand aan het dansen is.
De rechtbank overweegt dat de waarde van de aangetroffen goederen en de aangetroffen geldbedragen niet in verhouding staan tot het vermogen van verdachte. Hij heeft geen geregistreerde bron van inkomsten en ontvangt alleen zorgtoeslag. Ook blijkt dat het saldo van zijn betaalrekeningen minimaal is.
Evenmin staat de waarde van de aangetroffen goederen en de aangetroffen geldbedragen in verhouding tot het vermogen van medeverdachte [naam medeverdachte] , hun moeder of hun vader. Medeverdachte [naam medeverdachte] heeft geen inkomsten uit werk. Verder blijkt uit een zogenoemde “Suwinet” bevraging van 3 mei 2018 dat medeverdachte [naam medeverdachte] in de periode 8 september tot 30 maart 2017 een levensonderhoud uitkering genoot. Nadien heeft medeverdachte [naam medeverdachte] geen uitkering genoten, noch heeft hij een andere geregistreerde bron van inkomsten. De moeder van verdachten ontvangt sinds 1 september 2017 een uitkering en de vader van verdachten ontving vanaf 6 januari 2016 tot het moment van overlijden (november 2018) een IOAW- en ZW-uitkering.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. Daarom mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van de contante geldbedragen en de aangetroffen goederen, althans de herkomst van het geld waarmee de goederen zijn aangeschaft.
Verklaring verdachte herkomst goederen en geldbedragen
Verdachte heeft zich in zijn verhoren steeds op zijn zwijgrecht beroepen. Vervolgens heeft hij op 29 maart 2019 bij de rechter-commissaris verklaard dat de kleren en spullen die in de woning op de [adres] in Amsterdam lagen voor het grootste gedeelte van medeverdachte [naam medeverdachte] zijn.
Deze verklaring is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt en onvoldoende concreet. Weliswaar wordt deze verklaring ondersteund door de verklaring van medeverdachte [naam medeverdachte] op 29 maart 2019 bij de rechter-commissaris, maar tijdens de doorzoeking van de woning aan de [adres] heeft verdachte verklaard dat hij in “kamer 3” slaapt, zijn kleding en schoenen daar liggen en dat zowel verdachte als medeverdachte [naam medeverdachte] de schoenen die in die kamer op het schoenenrek staan – te weten veertien paar merkschoenen van onder andere het merk Louis Vuitton, Nike en Louboutin – dragen – wat voorts betekent dat verdachte beschikkingsmacht over deze goederen heeft gehad. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van verdachte bij de rechter-commissaris terzijde geschoven moet worden.
Voorts merkt de rechtbank op dat verdachte voor de overige aangetroffen goederen en de contante geldbedragen in het geheel geen verklaring heeft afgelegd.
Omdat verdachte geen (aannemelijke en concrete) verklaring heeft gegeven voor de herkomst van de contante geldbedragen en de aangetroffen goederen, althans de herkomst van het geld waarmee de goederen zijn aangeschaft, acht de rechtbank bewezen dat de aangetroffen goederen, waaronder de merkkleding en merkschoenen, en de contante geldbedragen – middellijk of onmiddellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf en dat verdachte hiervan wetenschap heeft gehad. Dat wil zeggen dat de rechtbank – met de officier van justitie en anders dan de raadsman – bewezen acht dat verdachte de geldbedragen en de voorwerpen heeft witgewassen.
4.1.2.Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank is – met de officier van justitie en anders dan de raadsman – van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde – medeplegen van het aanwezig hebben van verschillende soorten harddrugs en 192 gram hasjiesj – bewezen kan worden verklaard. Hiertoe overweegt zij als volgt.
Bij voornoemde doorzoekingen zijn ook verschillende verdovende middelen aangetroffen. In “kamer 3” van de woning aan de [adres] – de slaapkamer van verdachte – zijn zakjes met cocaïne, heroïne en meerdere XTC-pillen gevonden. Onder het bed van de moeder van verdachten is een plak hasjiesj aangetroffen. Daarnaast is in de woning aan de [adres 2] ,6 gram hasjiesj en 0,77 gram MDMA gevonden.
Procedure inbeslagname en veilligstellen verdovende middelen
De raadsman heeft – kort gezegd – betoogd dat onvoldoende is komen vast te staan dat de middelen die in de woning aan de [adres] zijn aangetroffen verdovende middelen betreffen. Blijkens de rapporten van de Dienst Regionale Recherche van 11 en 12 juli 2018 zijn de middelen niet steeds op de correcte wijze aan het Laboratorium Forensische Opsporing aangeboden, waardoor mogelijk de integriteit van de items en/of de herleidbaarheid van de items is geschaad.
Anders dan bij de raadsman bestaat bij de rechtbank geen twijfel over de conclusies die in de rapporten van de Dienst Regionale Recherche van 11 en 12 juli 2018 zijn getrokken met betrekking tot de identiteit van de aangetroffen middelen. Op 8 januari 2019 is – op verzoek van de rechtbank – een aanvullend proces-verbaal opgemaakt om meer duidelijkheid te verschaffen over de handelingen die zijn verricht vanaf de inbeslagname van de hier bedoelde middelen tot aan de aflevering daarvan aan het Laboratorium Forensische Opsporing. Blijkens dat proces-verbaal zijn de middelen tijdens de doorzoeking op 3 juli 2018 in beslag genomen, verpakt in waardezakken en vervolgens opgeborgen in de drugskluis van politiebureau Watergraafsmeer. Deze kluis kan alleen worden geopend door hiertoe aangewezen verbalisanten. Vervolgens hebben verbalisanten [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 2] de middelen op 4 juli 2018 uit de drugskluis gehaald en overhandigd aan verbalisanten [naam verbalisant 3] en [naam verbalisant 4] , die de middelen diezelfde dag naar de Forensische Opsporing hebben overgebracht.
De rechtbank begrijpt deze keten zo dat [naam verbalisant 3] en [naam verbalisant 4] , in overeenstemming met [naam verbalisant 2] , “alleen” de middelen naar de Forensische Opsporing hebben vervoerd. Het is dan ook geenszins opvallend dat niet hun namen, maar die van (onder meer) [naam verbalisant 2] , op de onderzoeksaanvragen vermeld staan. Bij de rechtbank bestaat daarom geen twijfel over deze keten.
Wetenschap en beschikkingsmacht
In de jurisprudentie wordt als uitgangspunt genomen dat een bewoner van een woning geacht wordt bekend te zijn met alles wat zich in die woning bevindt en afspeelt en dat hij ook de beschikking heeft over wat zich in de woning bevindt. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken als verdachte een aannemelijke verklaring voor het tegendeel heeft afgelegd. Verdachte is hierin niet geslaagd. Immers, verdachte heeft zich steeds op zijn zwijgrecht beroepen, totdat hij op 29 maart 2019 bij de rechter-commissaris (slechts) heeft verklaard dat hij niemand heeft gezien “
die verdovende middelen in ons huis neerlegde”. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte moet hebben geweten van de verdovende middelen in de woning en dat hij daarover kon beschikken, temeer nu de verdovende middelen gedeeltelijk in het zicht en voor het grootste gedeelte in zijn slaapkamer zijn aangetroffen.
Daarom acht de rechtbank bewezen dat verdachte de cocaïne, heroïne, 10 XTC-pillen en 192 gram hasjiesj aanwezig heeft gehad.
Wel dient partiële vrijspraak te volgen voor het aanwezig hebben van de verdovende middelen die zijn aangetroffen in de woning aan de Djambistraat – te weten de 19,6 gram hasjiesj en 0,77 gram MDMA – nu de vader van verdachten heeft verklaard dat die verdovende middelen aan hem toebehoorden.
4.1.3.Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
De rechtbank is – met de officier van justitie en anders dan de raadsman – van oordeel dat het onder 3 ten laste gelegde – medeplegen van het voorhanden hebben van munitie – bewezen kan worden verklaard. Hiertoe overweegt zij als volgt.
Tijdens de doorzoeking van de woning aan de [adres] -3 wordt in een schoenenrek in het trapportaal een paar UGGS met daarin een zakje met 17 patronen aangetroffen.
Wetenschap en beschikkingsmacht
Verdachte heeft zich steeds op zijn zwijgrecht beroepen. Daarom zal de rechtbank de feiten en omstandigheden op hun uiterlijke verschijningsvorm beoordelen. Vaststaat dat de munitie is aangetroffen in een schoenenrek dat zich weliswaar in het trapportaal, maar bij de ingang van de woning van verdachte bevindt. Daarom gaat de rechtbank ervan uit dat het schoenenrek aan de bewoners van de woning aan de [adres] -3 – en daarmee onder meer aan verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] – toebehoort. De rechtbank acht het zeer onwaarschijnlijk dat een onbekend iemand munitie in dit schoenenrek zou hebben geplaatst. Hier komt bij dat verdachte en medeverdachte zich – blijkens het dossier – bezighouden met (de handel in) vuurwapens. Het dossier bevat onder meer een tapgesprek tussen verdachte en medeverdachte op 22 juni 2018, waarin zij elkaar vragen of de “
stelling buiten” is opgeruimd en of de “
ganoe loesoe” is.
Gelet op het voorgaande kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat
verdachte – tezamen met medeverdachte – moet hebben geweten van de munitie en dat zij daarover konden beschikken.