ECLI:NL:RBAMS:2019:6072

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 augustus 2019
Publicatiedatum
16 augustus 2019
Zaaknummer
13/654081-18 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake gewoontewitwassen, bezit van verdovende middelen en bezit van munitie

Op 15 augustus 2019 heeft de rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen, bezit van verdovende middelen en bezit van munitie. De verdachte, geboren in 1998, werd beschuldigd van het medeplegen van gewoontewitwassen van diverse goederen en geldbedragen, het aanwezig hebben van harddrugs en het voorhanden hebben van munitie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte zich gedurende een langere periode hebben beziggehouden met het witwassen van criminele opbrengsten, waarbij aanzienlijke bedragen en waardevolle goederen zijn aangetroffen. Tijdens de doorzoekingen in hun woningen zijn onder andere merkkleding, contante geldbedragen en verdovende middelen aangetroffen. De verdachte heeft zich op zijn zwijgrecht beroepen en geen aannemelijke verklaring gegeven voor de herkomst van de aangetroffen goederen en geldbedragen. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen en dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de verdovende middelen in zijn woning. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast zijn de inbeslaggenomen goederen en geldbedragen verbeurd verklaard. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en het strafblad van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/654081-18 (Promis)
Datum uitspraak: 15 augustus 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 augustus 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R. Refos en van wat verdachte en zijn raadsman mr. A. Kilinç naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd en na wijziging op de zitting – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
Feit 1:
medeplegen van gewoontewitwassen van onder andere meerdere geldbedragen, een scooter (met kenteken [kentekennummer] ), diverse merkkleding, merkzonnebrillen en merkschoenen in de periode van 19 april 2018 tot en met 3 juli 2019 in Amsterdam;
Feit 2:
medeplegen van het aanwezig hebben van 2,46 gram cocaïne, 0,20 gram heroïne, 0,77 gram MDMA, 10 XTC-pillen, 19,6 gram hasjiesj en 192 gram hasjiesj op 3 juli 2018 in Amsterdam;
Feit 3:
medeplegen van het voorhanden hebben van munitie gepleegd op 3 juli 2018 in Amsterdam.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Oordeel van de rechtbank
4.1.1.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Beoordelingskader witwassen
Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad (zie bijvoorbeeld het arrest van 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2352) volgt dat witwassen kan worden bewezenverklaard wanneer het niet anders kan zijn dan dat het geld of het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Dit heeft tot gevolg dat niet hoeft komen vast te staan uit welk specifiek misdrijf het geld of het voorwerp waar de witwasverdenking op ziet afkomstig is.
Om te beoordelen of van zo’n situatie sprake is, moet het zogenaamde zes stappenplan worden doorlopen. Dit beoordelingskader ziet er als volgt uit.
Indien er op basis van feiten en omstandigheden in het dossier – kortom, de bewijsmiddelen – zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft over de herkomst van het geld of het voorwerp waarvan wordt vermoed dat het uit witwassen afkomstig is. Deze verklaring moet concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn. Bovendien is bepaald dat – naast de mogelijke legale bron van het geld of het voorwerp – de geldstromen inzichtelijk moeten worden gemaakt. Als de verdachte zo’n verklaring geeft, is het de taak van het Openbaar Ministerie onderzoek te (laten) doen naar deze alternatieve herkomst van het geld of voorwerp. De rechtbank zal alleen tot een bewezenverklaring van witwassen kunnen komen, als uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geld of voorwerp een legale herkomst heeft. Tenslotte kan in dat geval een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring gelden.
Vermoeden van witwassen
Op 19 april 2018 zien verbalisanten medeverdachte [naam medeverdachte] – de broer van verdachte – op een scooter – een Piaggio Vespa Sprint, kenteken [kentekennummer] – rijden. Uit onderzoek blijkt dat deze scooter op naam van de moeder van verdachten staat en dat deze door medeverdachte [naam medeverdachte] en zijn moeder is aangeschaft, waarbij medeverdachte [naam medeverdachte] het totaalbedrag van € 4.334,08 contant heeft afgerekend. Vervolgens wordt medeverdachte [naam medeverdachte] ook op andere momenten op de scooter waargenomen en blijkt dat hij op 10 mei 2018 op de scooter een miniproces-verbaal heeft gekregen voor het negeren van rood licht. Ook verdachte wordt meermalen op de scooter aangetroffen, al dan niet samen met medeverdachte [naam medeverdachte] . Bovendien worden verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] regelmatig gezien met dure kleding aan, onder meer van het merk Louis Vuitton, Moncler en Gucci. Daarnaast koopt medeverdachte [naam medeverdachte] op 22 juni 2018 een Rolex-horloge voor een bedrag van € 4.650,- en verblijft hij regelmatig in hotels, restaurants en spa’s, waarbij hij steeds contant afrekent.
Gelet op het voorgaande rijst de verdenking dat verdachten zich bezighouden met witwassen. Daarom vinden op 3 juli 2018 doorzoekingen plaats in de woning aan de [adres] -3 in Amsterdam – waar verdachte, zijn moeder en (met enige regelmaat) medeverdachte [naam medeverdachte] verblijven – en in de woning aan de [adres 2] in Amsterdam – waar de vader van verdachten verblijft. In de woning aan de [adres] -3 wordt onder meer een grote hoeveelheid merkkleding, -schoenen, -tassen en -zonnebrillen aangetroffen. Een groot gedeelte van deze goederen wordt aangetroffen in “kamer 3”, wat de slaapkamer van verdachte blijkt te zijn, maar waar medeverdachte [naam medeverdachte] ook regelmatig verblijft. Bovendien stuiten verbalisanten op meerdere (grote) contante geldbedragen, waaronder een geldbedrag van € 29.100,- en van € 2.850,-. In de woning aan de [adres 2] wordt onder meer een Burberry tasje, een Moncler jas en een geldbedrag van € 900,- aangetroffen.
Voorts blijkt uit onderzoek naar de telefoons en computers van verdachten dat beiden foto’s en filmpjes hebben waarop grote geldbedragen zichtbaar zijn. Zo wordt onder meer een filmpje aangetroffen waarop medeverdachte in een discotheek met minimaal twee biljetten van € 200,- in zijn ene hand en 5 biljetten van € 50,- in zijn andere hand aan het dansen is.
De rechtbank overweegt dat de waarde van de aangetroffen goederen en de aangetroffen geldbedragen niet in verhouding staan tot het vermogen van verdachte. Hij heeft geen geregistreerde bron van inkomsten en ontvangt alleen zorgtoeslag. Ook blijkt dat het saldo van zijn betaalrekeningen minimaal is.
Evenmin staat de waarde van de aangetroffen goederen en de aangetroffen geldbedragen in verhouding tot het vermogen van medeverdachte [naam medeverdachte] , hun moeder of hun vader. Medeverdachte [naam medeverdachte] heeft geen inkomsten uit werk. Verder blijkt uit een zogenoemde “Suwinet” bevraging van 3 mei 2018 dat medeverdachte [naam medeverdachte] in de periode 8 september tot 30 maart 2017 een levensonderhoud uitkering genoot. Nadien heeft medeverdachte [naam medeverdachte] geen uitkering genoten, noch heeft hij een andere geregistreerde bron van inkomsten. De moeder van verdachten ontvangt sinds 1 september 2017 een uitkering en de vader van verdachten ontving vanaf 6 januari 2016 tot het moment van overlijden (november 2018) een IOAW- en ZW-uitkering.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. Daarom mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van de contante geldbedragen en de aangetroffen goederen, althans de herkomst van het geld waarmee de goederen zijn aangeschaft.
Verklaring verdachte herkomst goederen en geldbedragen
Verdachte heeft zich in zijn verhoren steeds op zijn zwijgrecht beroepen. Vervolgens heeft hij op 29 maart 2019 bij de rechter-commissaris verklaard dat de kleren en spullen die in de woning op de [adres] in Amsterdam lagen voor het grootste gedeelte van medeverdachte [naam medeverdachte] zijn.
Deze verklaring is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt en onvoldoende concreet. Weliswaar wordt deze verklaring ondersteund door de verklaring van medeverdachte [naam medeverdachte] op 29 maart 2019 bij de rechter-commissaris, maar tijdens de doorzoeking van de woning aan de [adres] heeft verdachte verklaard dat hij in “kamer 3” slaapt, zijn kleding en schoenen daar liggen en dat zowel verdachte als medeverdachte [naam medeverdachte] de schoenen die in die kamer op het schoenenrek staan – te weten veertien paar merkschoenen van onder andere het merk Louis Vuitton, Nike en Louboutin – dragen – wat voorts betekent dat verdachte beschikkingsmacht over deze goederen heeft gehad. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van verdachte bij de rechter-commissaris terzijde geschoven moet worden.
Voorts merkt de rechtbank op dat verdachte voor de overige aangetroffen goederen en de contante geldbedragen in het geheel geen verklaring heeft afgelegd.
Conclusie
Omdat verdachte geen (aannemelijke en concrete) verklaring heeft gegeven voor de herkomst van de contante geldbedragen en de aangetroffen goederen, althans de herkomst van het geld waarmee de goederen zijn aangeschaft, acht de rechtbank bewezen dat de aangetroffen goederen, waaronder de merkkleding en merkschoenen, en de contante geldbedragen – middellijk of onmiddellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf en dat verdachte hiervan wetenschap heeft gehad. Dat wil zeggen dat de rechtbank – met de officier van justitie en anders dan de raadsman – bewezen acht dat verdachte de geldbedragen en de voorwerpen heeft witgewassen.
4.1.2.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank is – met de officier van justitie en anders dan de raadsman – van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde – medeplegen van het aanwezig hebben van verschillende soorten harddrugs en 192 gram hasjiesj – bewezen kan worden verklaard. Hiertoe overweegt zij als volgt.
Bij voornoemde doorzoekingen zijn ook verschillende verdovende middelen aangetroffen. In “kamer 3” van de woning aan de [adres] – de slaapkamer van verdachte – zijn zakjes met cocaïne, heroïne en meerdere XTC-pillen gevonden. Onder het bed van de moeder van verdachten is een plak hasjiesj aangetroffen. Daarnaast is in de woning aan de [adres 2] ,6 gram hasjiesj en 0,77 gram MDMA gevonden.
Procedure inbeslagname en veilligstellen verdovende middelen
De raadsman heeft – kort gezegd – betoogd dat onvoldoende is komen vast te staan dat de middelen die in de woning aan de [adres] zijn aangetroffen verdovende middelen betreffen. Blijkens de rapporten van de Dienst Regionale Recherche van 11 en 12 juli 2018 zijn de middelen niet steeds op de correcte wijze aan het Laboratorium Forensische Opsporing aangeboden, waardoor mogelijk de integriteit van de items en/of de herleidbaarheid van de items is geschaad.
Anders dan bij de raadsman bestaat bij de rechtbank geen twijfel over de conclusies die in de rapporten van de Dienst Regionale Recherche van 11 en 12 juli 2018 zijn getrokken met betrekking tot de identiteit van de aangetroffen middelen. Op 8 januari 2019 is – op verzoek van de rechtbank – een aanvullend proces-verbaal opgemaakt om meer duidelijkheid te verschaffen over de handelingen die zijn verricht vanaf de inbeslagname van de hier bedoelde middelen tot aan de aflevering daarvan aan het Laboratorium Forensische Opsporing. Blijkens dat proces-verbaal zijn de middelen tijdens de doorzoeking op 3 juli 2018 in beslag genomen, verpakt in waardezakken en vervolgens opgeborgen in de drugskluis van politiebureau Watergraafsmeer. Deze kluis kan alleen worden geopend door hiertoe aangewezen verbalisanten. Vervolgens hebben verbalisanten [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 2] de middelen op 4 juli 2018 uit de drugskluis gehaald en overhandigd aan verbalisanten [naam verbalisant 3] en [naam verbalisant 4] , die de middelen diezelfde dag naar de Forensische Opsporing hebben overgebracht.
De rechtbank begrijpt deze keten zo dat [naam verbalisant 3] en [naam verbalisant 4] , in overeenstemming met [naam verbalisant 2] , “alleen” de middelen naar de Forensische Opsporing hebben vervoerd. Het is dan ook geenszins opvallend dat niet hun namen, maar die van (onder meer) [naam verbalisant 2] , op de onderzoeksaanvragen vermeld staan. Bij de rechtbank bestaat daarom geen twijfel over deze keten.
Wetenschap en beschikkingsmacht
In de jurisprudentie wordt als uitgangspunt genomen dat een bewoner van een woning geacht wordt bekend te zijn met alles wat zich in die woning bevindt en afspeelt en dat hij ook de beschikking heeft over wat zich in de woning bevindt. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken als verdachte een aannemelijke verklaring voor het tegendeel heeft afgelegd. Verdachte is hierin niet geslaagd. Immers, verdachte heeft zich steeds op zijn zwijgrecht beroepen, totdat hij op 29 maart 2019 bij de rechter-commissaris (slechts) heeft verklaard dat hij niemand heeft gezien “
die verdovende middelen in ons huis neerlegde”. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte moet hebben geweten van de verdovende middelen in de woning en dat hij daarover kon beschikken, temeer nu de verdovende middelen gedeeltelijk in het zicht en voor het grootste gedeelte in zijn slaapkamer zijn aangetroffen.
Daarom acht de rechtbank bewezen dat verdachte de cocaïne, heroïne, 10 XTC-pillen en 192 gram hasjiesj aanwezig heeft gehad.
Wel dient partiële vrijspraak te volgen voor het aanwezig hebben van de verdovende middelen die zijn aangetroffen in de woning aan de Djambistraat – te weten de 19,6 gram hasjiesj en 0,77 gram MDMA – nu de vader van verdachten heeft verklaard dat die verdovende middelen aan hem toebehoorden.
4.1.3.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
De rechtbank is – met de officier van justitie en anders dan de raadsman – van oordeel dat het onder 3 ten laste gelegde – medeplegen van het voorhanden hebben van munitie – bewezen kan worden verklaard. Hiertoe overweegt zij als volgt.
Tijdens de doorzoeking van de woning aan de [adres] -3 wordt in een schoenenrek in het trapportaal een paar UGGS met daarin een zakje met 17 patronen aangetroffen.
Wetenschap en beschikkingsmacht
Verdachte heeft zich steeds op zijn zwijgrecht beroepen. Daarom zal de rechtbank de feiten en omstandigheden op hun uiterlijke verschijningsvorm beoordelen. Vaststaat dat de munitie is aangetroffen in een schoenenrek dat zich weliswaar in het trapportaal, maar bij de ingang van de woning van verdachte bevindt. Daarom gaat de rechtbank ervan uit dat het schoenenrek aan de bewoners van de woning aan de [adres] -3 – en daarmee onder meer aan verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] – toebehoort. De rechtbank acht het zeer onwaarschijnlijk dat een onbekend iemand munitie in dit schoenenrek zou hebben geplaatst. Hier komt bij dat verdachte en medeverdachte zich – blijkens het dossier – bezighouden met (de handel in) vuurwapens. Het dossier bevat onder meer een tapgesprek tussen verdachte en medeverdachte op 22 juni 2018, waarin zij elkaar vragen of de “
stelling buiten” is opgeruimd en of de “
ganoe loesoe” is.
Gelet op het voorgaande kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat
verdachte – tezamen met medeverdachte – moet hebben geweten van de munitie en dat zij daarover konden beschikken.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
1.
in de periode van 19 april 2018 tot en met 3 juli 2018 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, voorwerpen, te weten
- een scooter met kenteken [kentekennummer] (aangeschaft bij [naam bedrijf 1] voor een bedrag EUR 4334,08) en
- contante geldbedragen
a. van minimaal EUR 36.060,00, althans een deel daarvan, aangetroffen bij/tijdens de insluitingsfouillering van hem, verdachte, en de doorzoeking van het pand [adres] -3, de feitelijke woon- of verblijfplaats van hem, verdachte, en
b. van EUR 6350,56, althans een deel daarvan, dat hij, verdachte en/of zijn mededaders, blijkens de pagina's C268 tot en met C278 van het dossier heeft besteed aan onder meer kleding en
c. van EUR 332,45, althans een deel daarvan, dat hij blijkens pagina C394 van het dossier middels [naam bedrijf 2] heeft besteed aan het betalen van openstaande rekeningen en
-
- een grote hoeveelheid dure merkkleding en merkzonnebrillen en merkschoenen (waarde nog onbekend), (op 3 juli 2018) door de politie aangetroffen bij de doorzoeking van het pand [adres] -3, de feitelijke woon- of verblijfplaats van hem, verdachte (taxatiewaarde EUR 7559,00, althans een deel daarvan (p.C586)) en
- tijdens de doorzoeking van het pand [adres] -3 aangetroffen goederen (waaronder telefoons, een toilettas, horloges, laptops, (overige) zonnebrillen, pasjes, tassen, breekijzers, betonscharen, manchetknopen, navigatiesystemen, sieraden en een iPad) en
- overige goederen,
b. voorhanden heeft gehad en van voornoemde voorwerpen gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf,
en hij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt;
2.
op 3 juli 2018 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
- 2,46 gram cocaïne (p. D27) en
- 0,20 gram heroïne (p. D28) en
- 10 XTC-pillen (p. D28) en
- 192 gram hasjiesj (p. D34);
3.
op 3 juli 2018 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 17 patronen van het kaliber 9 mm, voorhanden heeft gehad.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1, onder 2 en onder 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.
8.2.
Standpunt van de raadsman
Indien de rechtbank toch tot een bewezenverklaring komt, heeft de raadsman de rechtbank verzocht een straf gelijk aan het voorarrest op te leggen.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft in de eerste plaats ongeveer € 50.000,- aan geldbedragen en andere voorwerpen witgewassen. Daardoor heeft verdachte meegewerkt aan het onttrekken van criminele opbrengsten aan het zicht van de overheid. Dat is kwalijk, omdat daardoor ook andere strafbare feiten worden verhuld en het voordeel dat is genoten door het plegen van strafbare feiten niet kan worden ontnomen. Witwassen vormt tevens een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan.
De verdenking van witwassen vormde het vertrek- en zwaartepunt van het opsporingsonderzoek en heeft verdachtes criminele, luxueuze levensstijl blootgelegd. De rechtbank neemt daarvoor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee tot vijf maanden tot uitgangspunt, zoals die is terug te vinden in de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) met betrekking tot fraude voor een benadelingsbedrag van € 10.000,- tot € 70.000,-. Vervolgens wordt rekening gehouden met de navolgende strafverzwarende omstandigheden, de bijkomende strafbare feiten en de strafverzwarende omstandigheden bij die feiten.
Strafverzwarend ten aanzien van het witwassen zijn de omvang en continuïteit ervan, op grond waarvan de rechtbank gewoontewitwassen bewezen heeft verklaard. Dat gewoontewitwassen is in dit geval bovendien in vereniging gepleegd, zodat ook daarin een strafverzwarende omstandigheid is gelegen. Daar komt bij dat verdachte zich naast gewoontewitwassen – in de tweede plaats – heeft schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van soft- en harddrugs. Ook dat feit is in vereniging gepleegd. Dat geldt eveneens voor het derde feit, te weten het aanwezig hebben van munitie. Dat zijn ernstige feiten die de volksgezondheid in gevaar brengen. Het dossier bevat verder sterke aanwijzingen dat verdachte, in vereniging, handelt in verdovende middelen en vuurwapens; ook dat is strafverzwarend.
In het nadeel van verdachte weegt de rechtbank verder mee het strafblad van 5 juli 2019. Dat is acht pagina’s lang en bevat onder meer recente veroordelingen voor vuurwapenbezit en diefstal met braak, waarvoor verdachte (jeugd)detentie opgelegd heeft gekregen.
Het reclasseringsadvies van 2 juli 2019 is evenmin in het voordeel van verdachte. Volgens de reclassering, die sinds afgelopen juni geen contact meer met verdachte krijgt, heeft verdachte (uiteindelijk) onvoldoende meegewerkt aan eerder opgelegde (schorsende) voorwaarden. Een van die voorwaarden was het aanwezig zijn ter terechtzitting in deze zaak, maar verdachte is zonder bericht en overigens ook tot verbazing van zijn raadsman – die de dag voorafgaand aan de zitting nog met verdachte heeft gesproken – niet verschenen. Uit het reclasseringsrapport noch uit het in het dossier vervatte witwasonderzoek volgt dat verdachte een legale inkomstenbron heeft. De persoonlijke omstandigheden zijn daarom zorgelijk en doen vermoeden dat verdachte door middel van het plegen van strafbare feiten in zijn levensonderhoud voorziet, terwijl die strafbare feiten in ernst toenemen.
Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van strafverminderende omstandigheden.
Alles bij elkaar genomen acht de rechtbank het passend en met name ook geboden om een krachtig signaal af te geven aan verdachte in de vorm van een forse straf, hoger dan geëist door de officier van justitie. Het uitgangspunt van een maandenlange onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor witwassen, de bijkomende strafbare feiten, alle strafverzwarende omstandigheden, het strafblad van verdachte en tot slot de zorgelijke persoonlijke omstandigheden, leiden de rechtbank tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden waarvan drie voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar en met aftrek van het voorarrest.
Beslag
Onder verdachte is inbeslaggenomen:
  • een geldbedrag van € 45,-, goednummer 5597079;
  • een geldbedrag van € 5,-, goednummer 5596763;
  • een geldbedrag van € 320,-, goednummer 5596764;
  • een OV-chipkaart, goednummer 5596719.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle geldbedragen en voorwerpen dienen te worden verbeurd verklaard.
De raadsman heeft verzocht alle inbeslaggenomen voorwerpen en geldbedragen aan verdachte te retourneren.
Verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor genoemde inbeslaggenomen en niet teruggegeven geldbedragen, die aan verdachte toebehoren, dienen te worden verbeurd verklaard en daarvoor vatbaar zijn, aangezien met betrekking tot die geldbedragen het onder 1 bewezen geachte is begaan.
Teruggave aan rechthebbende
De inbeslaggenomen OV-chipkaart dient aan de rechthebbende te worden teruggegeven.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 47, 57, 63 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Beslissing

De rechtbank komt op het grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van gewoontewitwassen;
en
gewoontewitwassen;
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 3:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte,
[naam verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot:
 een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
3 (drie) maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
3 (drie) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Verklaart verbeurd:
  • een geldbedrag van € 45,-, goednummer 5597079;
  • een geldbedrag van € 5,-, goednummer 5596763;
  • een geldbedrag van € 320,-, goednummer 5596764.
Gelast de teruggaveaan de rechthebbende van de OV-chipkaart, goednummer 5596719.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. A.F. van Hoorn en M. Lambregts, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. Wijkman, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 augustus 2019.