In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 augustus 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de stichting Woningstichting Eigen Haard en gedaagden, waaronder [Gedaagde Sub 1], [Gedaagde Sub 2] en [Gedaagde Sub 3]. De eiser, Eigen Haard, vorderde ontruiming van de woning aan [adres] te [plaats 1] op de grond dat [Gedaagde Sub 1] zijn hoofdverblijf niet in de woning had en deze aan zijn dochters onderverhuurde. De rechtbank oordeelde dat Eigen Haard voldoende aannemelijk had gemaakt dat [Gedaagde Sub 1] niet zijn hoofdverblijf in de woning had, en dat hij in strijd met de huurovereenkomst handelde door de woning aan zijn dochters in gebruik te geven. De rechtbank wees de vordering tot ontruiming toe, met een termijn tot 31 augustus 2019 voor de gedaagden om de woning te verlaten. Tevens werd [Gedaagde Sub 1] veroordeeld tot betaling van de huurprijs van € 889,86 per maand vanaf 1 juli 2019 tot aan de ontruiming. De gedaagden werden in de proceskosten veroordeeld. De uitspraak benadrukt het belang van het hoofdverblijf in huurovereenkomsten en de gevolgen van onderhuur zonder toestemming van de verhuurder.