Beoordeling door de rechtbank
Intrekking/herziening (AMS 18/3199)
4. De rechtbank beoordeelt eerst of verweerder terecht is overgegaan tot herziening van eisers bijstandsuitkering vanwege schending van de inlichtingenplicht. In bestreden besluit herziening II is geen einddatum bepaald voor de herziening. De rechtbank begrijpt de beslissing aldus dat verweerder de uitkering heeft herzien over de periode van 2 oktober 2015 tot en met 31 oktober 2017.
5. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser bijschrijvingen en stortingen op zijn bankrekeningen heeft ontvangen en dat hij daarvan geen melding heeft gedaan bij verweerder. Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of deze bijschrijvingen en stortingen zijn aan te merken als inkomsten in de zin van artikel 32, eerste lid, van de Participatiewet (Pw).
6. Eiser betwist dat hij over inkomsten beschikt die hij had moeten melden. Volgens eiser kwalificeren de bijschrijvingen als leningen. Deze leningen zijn verstrekt met een specifiek doel en moeten worden terugbetaald. De stortingen betreffen volgens eiser een “vestzak-broekzaksituatie”, omdat hij zijn uitkering, de toeslagen die hij ontving en geld van zijn spaarrekening direct opnam om de meest noodzakelijke kosten te voldoen en het restant weer terugstortte. De stortingen vinden dus hun oorsprong in inkomensbestanddelen die bij verweerder al bekend waren.
7. Het relevante juridische kader luidt als volgt. Artikel 31, eerste lid, van de Pw bepaalt dat middelen alle vermogens- en inkomensbestanddelen zijn waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Volgens vaste rechtspraak vallen kasstortingen en bijschrijvingen op een bankrekening van een bijstandontvanger onder het middelenbegrip. Of middelen ook kunnen worden aangemerkt als inkomen wordt nader geregeld in artikel 32 van de Pw. Als de geldstromen een terugkerend of periodiek karakter hebben, door betrokkene kunnen worden aangewend voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten en zien op een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan, is volgens artikel 32, eerste lid, van de Pw sprake van inkomen. Een geldlening, ongeacht of deze moet worden terugbetaald, valt ook onder het middelenbegrip. Een geldlening is namelijk niet uitgezonderd in artikel 31, tweede lid, van de Pw. Verder is het vaste rechtspraak dat periodieke betalingen van derden, waaronder familieleden, aan bijstandontvangers - ongeacht in welke vorm deze worden verstrekt en waarover vrijelijk kan worden beschikt - als inkomen van de bijstandontvanger worden aangemerkt.
8. De rechtbank is van oordeel dat de bijschrijvingen en stortingen zijn aan te merken als inkomen in de zin van artikel 32, eerste lid, van de Pw. Het maakt daarbij geen verschil of de bijschrijvingen zijn aan te merken als leningen. Het gaat immers om bedragen die periodiek op eisers rekeningen zijn bijgeschreven en die hij heeft aangewend voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten. Dit geldt ook voor zover de bijschrijvingen zijn gebruikt voor de betaling van de kosten van het huwelijk, de verbouwing en/of de geboorte van het kind. Dergelijke kosten zijn weliswaar incidenteel, maar kwalificeren wel als algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Deze kosten had eiser dus ook uit zijn uitkering moeten voldoen. De stelling dat ten aanzien van de stortingen sprake is van een vestzak-broekzaksituatie kan eiser niet baten, omdat hij deze stelling niet met objectieve en verifieerbare gegevens heeft onderbouwd.
9. Door van de bijschrijvingen en stortingen geen melding te maken, heeft eiser de op hem rustende inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Pw geschonden.
10. Eiser betoogt dat een schending van de inlichtingenplicht hem niet kan worden tegengeworpen omdat verweerder het vertrouwen heeft gewekt dat leningen van zijn ouders geen inkomen zijn die hij hoeft te melden. Eiser heeft namelijk al op 2 september 2015 tegenover verweerder verklaard dat zijn ouders hem financieel hebben geholpen. Verweerder heeft toen niet ingegrepen.
11. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog. Eiser ontving op 2 september 2015 geen uitkering, een eerdere uitkering was op 30 maart 2015 stopgezet. Eiser schond op 2 september 2015 dus geen verplichting op grond van de Participatiewet. Eisers verklaring ziet daarnaast op een situatie in het verleden. Uit zijn verklaring volgt niet dat eiser deze betalingen ook in de toekomst, als hij weer een uitkering heeft, zal ontvangen. Zoals onder 2 overwogen, is de ontvangst van deze gelden voor verweerder ook niet de aanleiding geweest om het rechtmatigheidsonderzoek te starten. Aan de omstandigheid dat verweerder niet heeft ingegrepen, heeft eiser dus niet het vertrouwen kunnen ontlenen dat de bijschrijvingen uitgezonderd waren van de inlichtingenplicht.
12. Eiser betoogt verder dat sprake is van willekeur, omdat verweerder de bijschrijvingen door zijn ouders niet heeft aangemerkt als leningen. Dit beroep kan eiser niet baten. Voor de vraag of sprake is van inkomsten is immers niet relevant of de bijschrijvingen als leningen zijn aan te merken (zie hiervoor onder 7 en 8).
13. Als gevolg van het niet voldoen aan de inlichtingenplicht, is aan eiser teveel uitkering betaald. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat aan de voorwaarden voor herziening van de bijstand op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw is voldaan. Eisers beroep is daarom ongegrond. Dat betekent dat hij geen gelijk krijgt. Voor een proceskostenvergoeding of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.
Terugvordering (AMS 18/3202)
14. De rechtbank beoordeelt vervolgens of verweerder terecht is overgegaan tot terugvordering van een bedrag van € 18.645,47.
15. Eiser heeft in beroep alleen aangevoerd dat de terugvordering van de uitkering onterecht is omdat geen sprake is van inkomsten. Het bedrag wat verweerder terugvordert, is volgens eiser dus rechtmatig ontvangen.
16. De rechtbank heeft hiervoor geoordeeld dat wel sprake is van inkomsten en dat de uitkering terecht is herzien. Verweerder was daarom gehouden op grond van artikel 58, eerste lid, Pw over te gaan tot terugvordering. Eisers beroep is daarom ongegrond. Dat betekent dat hij geen gelijk krijgt. Voor een proceskostenvergoeding of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.