ECLI:NL:RBAMS:2019:5954
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstandsuitkering op grond van redelijk vermoeden van fraude en schending van de inlichtingenplicht
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 12 augustus 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen de opschorting en intrekking van zijn bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (PW). De opschorting vond plaats op 25 april 2019, gevolgd door de intrekking per 6 november 2018. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verzoeker onvoldoende heeft meegewerkt aan het onderzoek naar zijn recht op bijstand, onder andere door bankafschriften te overleggen waarin uitgavenposten onleesbaar zijn gemaakt. Dit heeft geleid tot een redelijk vermoeden van fraude, waardoor de gemeente gerechtigd was om de bijstandsuitkering op te schorten en in te trekken.
Tijdens de zitting op 8 augustus 2019 heeft de gemachtigde van de verzoeker betoogd dat er sprake was van een onvolledig dossier en dat de besluiten van de gemeente ongelukkig geformuleerd waren. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat er geen gronden zijn aangevoerd tegen de opschorting en terugbetaling van de bijstandsuitkering. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de verzoeker niet voldoende inzage heeft gegeven in zijn bestedingspatroon, wat een schending van de inlichtingenplicht oplevert. Hierdoor kon de gemeente de bijstandsuitkering intrekken. De voorzieningenrechter heeft het beroep van de verzoeker ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.
De uitspraak benadrukt het belang van volledige medewerking aan onderzoeken door bijstandsontvangers en de gevolgen van het niet voldoen aan de inlichtingenplicht. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht.