Uitspraak
[BRP-adres] .
2.De vorderingDe vordering van de officier van justitie van 25 maart 2019 strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en het aan [veroordeelde] opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 110.770,40.Ter terechtzitting van 17 juli 2019 heeft de officier van justitie haar vordering gewijzigd in die zin dat zij het geschatte voordeel stelt op € 82.603,35.Gezien de stukken waarop de vordering berust en waarnaar deze vordering verwijst, verstaat de rechtbank de vordering aldus dat deze betreft een gedeelte van de feiten waarvoor [veroordeelde] in de onderliggende strafzaak is veroordeeld.
3.Grondslag van de vordering
ten aanzien van het in zaak A bewezen verklaarde:van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
4.Wederrechtelijk verkregen voordeel
De officier van justitie heeft haar reactie op de conclusie van antwoord verwoord in een e-mailbericht van 16 juli 2019.
Bewezen is verklaard dat [veroordeelde] zich op 4 september 2014 schuldig heeft gemaakt aan oplichting van [slachtoffer] door – kort gezegd – [slachtoffer] te bewegen tot afgifte van
€ 26.000, - voor een niet geleverde personenauto. Op basis hiervan schat de rechtbank het door [veroordeelde] verkregen voordeel door middel van de oplichting op € 26.000, -.
€ 26.000, -)
€ 82.603,35.
5.Verplichting tot betaling
€ 82.603,35.
6.Toepasselijke wettelijke voorschriften
7.Beslissing
€ 82.603,35.
€ 82.603,35(tweeëntachtigduizend zeshonderddrie euro en vijfendertig eurocent) aan de Staat.