ECLI:NL:RBAMS:2019:5417

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 juli 2019
Publicatiedatum
24 juli 2019
Zaaknummer
C/13/667002 / HA RK 19/184
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen een rechter in een kort geding procedure

Op 5 juli 2019 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan op een verzoek tot wraking van mr. A.J. Wesdorp, rechter in een kort geding procedure. Het verzoeker, die betrokken was bij een geschil over achterstallig loon, stelde dat de rechter vooringenomen was en zich had uitgelaten over zaken die niet in de procedure aan de orde waren. De wrakingskamer oordeelde dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen meebrengt dat een rechterlijke beslissing op zich geen grond kan vormen voor wraking, tenzij er duidelijke aanwijzingen zijn voor vooringenomenheid. De wrakingskamer benadrukte dat de rechter in een kort geding procedure een voorlopig oordeel geeft op basis van beperkte informatie en dat hij enige vrijheid heeft om toekomstige geschillen in overweging te nemen. Het enkele feit dat de rechter de argumenten van verzoeker niet voldoende had meegenomen, was niet voldoende om te concluderen dat hij partijdig was. De wrakingskamer wees het verzoek tot wraking af, waarbij werd opgemerkt dat tegen deze beslissing geen rechtsmiddel openstaat.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK Amsterdam

Wrakingskamer
zaaknummer: C/13/667630/ HA RK 19/195
Beslissing van 5 juli 2019
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker]
gevestigd te [vestigingsplaats]
vertegenwoordigd door [ ],
hierna te noemen: verzoeker
strekkende tot de wraking van
mr. A.J. Wesdorp
rechter in deze rechtbank hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het schriftelijke wrakingsverzoek 23 mei 2019
  • de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling op 5 juli 2019
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 5 juli 2019. Verzoeker en de rechter zijn verschenen, alsmede [ ] (hierna: [ ] ) en zijn gemachtigde.
De wrakingskamer heeft ter zitting mondeling uitspraak gedaan. Deze beslissing is de schriftelijke uitwerking daarvan.

2.De feiten

2.1
Verzoeker is door [ ] betrokken in een kort geding bij de kantonrechter, welke zaak bij deze rechtbank bekend is onder nummer 7684319/ KK 19-402. [ ] heeft bij dagvaarding gevorderd verzoeker te veroordelen tot betaling van ongeveer € 16.000,00 wegens achterstallig loon, een kleine € 2.000,00 aan onkostenvergoedingen, een en ander vermeerderd met rente en kosten.
3
3.1
Op 17 mei 2019 heeft er een mondelinge behandeling in de zaak plaatsgevonden. [ ] heeft zich laten bijstaan door een (professionele) gemachtigde. Verzoeker is verschenen bij [ ].

4.Het wrakingsverzoek

3.1
Aan het verzoek heeft verzoeker het volgende ten grondslag gelegd. Hoewel verzoeker ter zitting de hoogte van vordering betwistte, is door de rechter direct te kennen gegeven dat dit reeds een gepasseerd station was en dat verzoeker de vordering eerder had moeten te betwisten. Op enig moment heeft de rechter voorgesteld de zitting te schorsen teneinde partijen in de gelegenheid te stellen tot een minnelijke regeling te komen. De rechter heeft partijen daarbij meegegeven dat indien partijen niet tot een schikking zouden komen, hij de vordering zou toewijzen, maar dat een schikking diende om toekomstige procedures en de daarmee samenhangende kosten te voorkomen. Naast het feit dat de rechter ter zitting heeft gemeld dat het door verzoeker voorgestelde bedrag van € 10.000,00 te laag was, heeft hij uitgesproken dat er sprake was van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd en dat ook loon moest worden betaald over toekomstige maanden, terwijl deze laatste punten geen onderdeel van het geschil uitmaakten. De rechter heeft vervolgens een schikkingsbedrag van € 19.000,00 voorgesteld. Verzoeker heeft daarmee niet ingestemd en vervolgens is een datum voor vonnis bepaald.
3.2
Volgens verzoeker blijkt uit het voorgaande dat de rechter:
- vooringenomen is,
- zich heeft uitgelaten over zaken die niet in deze procedure aan de orde waren,
- de argumenten van verzoeker niet heeft meegenomen in zijn oordeel,
- [ ] heeft bevoordeeld, terwijl deze werd bijgestaan door een gemachtigde,
- wilde dat verzoeker meer zou betalen dan [ ] had gevorderd,
- een schikking tussen partijen heeft geblokkeerd.
3.3
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft ter zitting op het verzoek gereageerd. Hij heeft – kort samenvat – aangevoerd dat hoewel hij heeft getracht de beperkingen van een kort geding procedure aan verzoeker uit te leggen, hij dit mogelijk onvoldoende duidelijk heeft gedaan. Voorts heeft hij in het kader van een mogelijke schikking te kennen gegeven hoe hij tegen het geschil op basis van de hem bekende gegevens aankeek en heeft hij aangegeven dat het voorkomen van toekomstige procedures ook bij de schikking betrokken zou kunnen worden. Of hij concrete bedragen heeft genoemd kan hij zich niet herinneren.

4.De beoordeling

4.1
Volgens artikel 26 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan een rechter gewraakt worden als zich feiten of omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
4.3
De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak van 25 september 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1413) geoordeeld dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen meebrengt dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking en dat ook de motivering van een (tussen)beslissing geen grond kan vormen voor wraking, tenzij uit de bewoordingen van de motivering blijkt van vooringenomenheid. De wrakingskamer komt dan ook geen oordeel toe over de juistheid van de van de door de rechter genomen beslissingen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel is belast met de behandeling van de zaak.
4.4
Voorts wordt opgemerkt dat de aard van een kort geding procedure met zich brengt dat een voorlopig oordeel wordt gegeven over de voorliggende vordering, zonder dat de standpunten van partijen nader kunnen worden onderzocht. De rol van de rechter is in die procedure dan ook om op basis van veelal beperkte informatie een inschatting te maken over de haalbaarheid van de vordering in een eventuele bodemprocedure. De rechter geniet daarbij voorts enige vrijheid om bij het beproeven van een schikking tussen partijen en bij zijn voorlopige oordeel ook mogelijke toekomstige geschillen te betrekken.
4.5
Nu door de rechter geen proces-verbaal of zittingsaantekeningen van de zitting van 17 mei 2019 zijn overgelegd, wordt er veronderstellenderwijs vanuit gegaan dat de zitting is verlopen zoals door verzoeker in het wrakingsverzoek is geschetst.
4.6
Het enkele feit dat de rechter de argumenten van verzoeker niet, of onvoldoende heeft meegenomen bij het verwoorden van zijn voorlopige oordeel over de vordering maakt nog niet dat hij vooringenomen is en de wederpartij heeft bevoordeeld. Ook het feit dat de rechter heeft gemeend het aan hem voorgelegde geschil tezamen met andere, toekomstige geschillen tussen partijen in één regeling te kunnen vatten, waardoor hij mogelijk een hoger schikkingsbedrag heeft voorgesteld dan wat de wederpartij in het onderhavige kort geding heeft gevorderd, maakt niet dat hij partijdig is. Ook indien de rechter, zoals hij heeft verklaard, aan verzoeker mogelijk (nog) duidelijker moeten uitleggen dat een kort geding procedure beperkingen kent, levert dit geen grond voor wraking op.
4.7
Het voorgaande houdt in dat de verzoek wordt afgewezen.

5.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. N.C.H. Blankevoort, voorzitter, B. Vogel en W.M.C. van den Berg, leden, in tegenwoordigheid van de griffier en in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2019.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.