In deze zaak heeft de meervoudige Wrakingskamer van de Rechtbank Amsterdam op 5 juli 2019 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door twee verzoekers, die verdachten zijn in aanhangige strafzaken. De kern van het verzoek was dat de rechter-commissaris de verdediging niet had uitgenodigd voor de voortzetting van een getuigenverhoor op 14 juni 2019, wat volgens de verzoekers in strijd was met hun recht om bij alle verhoren aanwezig te zijn. De verzoekers stelden dat deze handelwijze de objectieve schijn van partijdigheid tegen de rechter-commissaris opriep.
De Wrakingskamer overwoog dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen meebrengt dat een rechterlijke beslissing op zich geen grond kan vormen voor wraking, tenzij er sprake is van vooringenomenheid. De rechter-commissaris had in dit geval de raadslieden niet uitgenodigd omdat zij zich eerder als toehoorder hadden opgesteld en niet actief deelnamen aan het verhoor. De rechter-commissaris had de processen-verbaal van de verhoren aan de verdediging verstrekt, en de verzoekers hadden de mogelijkheid om alsnog een verzoek in te dienen om de getuige te horen.
De Wrakingskamer concludeerde dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd maakten. Het verzoek tot wraking werd dan ook afgewezen, en de beslissing werd openbaar uitgesproken. Tegen deze beslissing stond geen rechtsmiddel open.