ECLI:NL:RBAMS:2019:5413

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 juni 2019
Publicatiedatum
24 juli 2019
Zaaknummer
C/13/665620 / HA RK 19/150
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van een rechter in een civiele procedure met betrekking tot vermeende vooringenomenheid en nevenfuncties

Op 18 juni 2019 heeft de Wrakingskamer van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan op een verzoek tot wraking van mr. T.S. Pieters, de rechter belast met de behandeling van de zaak van verzoekster. Het verzoek tot wraking werd ingediend op 23 april 2019 en betrof onder andere het niet reageren op verzoeken om uitstel en de nevenfunctie van de rechter bij een farmaceutisch bedrijf. De Wrakingskamer heeft vastgesteld dat het verzoek kennelijk niet ontvankelijk is, omdat het verwijt dat niet is gereageerd op verzoeken om uitstel feitelijke grondslag mist; het verzochte uitstel was immers verleend. De Wrakingskamer oordeelde dat de vrees voor vooringenomenheid van de rechter niet objectief gerechtvaardigd is en dat de stellingen van verzoekster omtrent de nevenfunctie niet onderbouwd zijn. Het verzoek om behandeling door een externe Wrakingskamer werd afgewezen, en de Wrakingskamer verklaarde zich onbevoegd ten aanzien van het verzoek om verwijzing van de hoofdprocedure naar een andere rechtbank. De rechtbank concludeerde dat het wrakingsverzoek lichtvaardig was ingediend en dat er sprake was van misbruik van recht. De rechtbank besloot dat een volgend verzoek tot wraking niet in behandeling zal worden genomen en dat de procedure onder zaaknummer CV EXPL 18-21648 zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Wrakingskamer
Beslissing op het bij brief van 23 april 2019 schriftelijke gedane en onder rekestnummer C/13/665620 / HA RK 19/150 ingeschreven verzoek van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. T.S. Pieters, de met de behandeling van de zaak van verzoekster belaste rechter (hierna: de rechter).

1.Verloop van de procedure

De Wrakingskamer heeft kennisgenomen van het door verzoekster op 23 april 2019 ingediende verzoek tot wraking en een reactie van de rechter op het verzoek van 15 mei 2019.

2.De ontvankelijkheid van het verzoek

2.1.
Bij de rechtbank is onder zaaknummer 7248475 CV EXPL 18-21648 een procedure aanhangig waarbij verzoekster de gedaagde partij is. De zaak stond op de rol van 23 april 2019 voor het indienen van een reactie op de conclusie van repliek van de eisende partij. Bij brieven van 8 en 12 april heeft verzoekster uitstel voor het nemen van de conclusie van dupliek verzocht. Bij brief van 17 april 2019 is verzoekster het verzochte uitstel verleend.
2.2.
In artikel 36 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering is bepaald dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt, op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarbij heeft als uitgangspunt te gelden dat de rechter krachtens zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij enige vooringenomenheid koestert, althans dat de - objectief gerechtvaardigde - vrees bestaat dat de rechter niet onpartijdig is.
2.3.
Uit de wet en het vermoeden van onpartijdigheid volgt dat een verzoeker concrete feiten en omstandigheden dient aan te voeren waaruit volgt dat de rechter jegens een partij vooringenomen is, of dat de vrees van een partij dat er sprake is van een dergelijke vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is. Alle feiten en omstandigheden moeten tegelijk - in het verzoek - worden voorgedragen.
2.4.
Aan het verzoek wordt door verzoekster samengevat ten grondslag gelegd dat zij verschillende malen een verzoek om uitstel heeft ingediend voor het nemen van de conclusie van antwoord, waarop niet is gereageerd. Verder heeft verzoekster aangevoerd dat de rechter de conclusie van antwoord niet goed heeft gelezen anders had de vordering direct moeten worden afgewezen dan wel had de rechter een comparitie moeten bepalen in plaats van schriftelijk voort te procederen. Daarnaast heeft de rechter als nevenfunctie staan voorzitter van een beroepscommissie bij een farmaceutisch bedrijf, welk bedrijf met de eisende partij in de onderhavige procedure heeft geprocedeerd tot de Hoge Raad. Verzoekster stelt dat de door haar veronderstelde doelbewuste onoplettendheid, gebrek aan toezicht, gebrek aan comparitie, willekeurige beslissingen en het toestaan van re- en dupliek, kan worden toegeschreven aan de nevenfunctie van de rechter. De uitkomst van de zaak wordt in zoverre beïnvloed ten gunste van de eisende partij.
2.5.
Naar de Wrakingskamer begrijpt wordt verder verzocht om een hoorzitting door een externe Wrakingskamer met als einddoel wraking van de rechterlijke macht in casu en wordt verzocht om verplaatsing van de rechtszaak locatie.
2.6.
Voor zover verzoekster vraagt om een behandeling van het verzoek door een externe Wrakingskamer, wordt dat afgewezen. Uit het systeem van de wet volgt dat een wrakingsverzoek wordt behandeld door een meervoudige kamer bestaande uit rechters behorende tot dezelfde rechtbank, als die van de gewraakte rechter, met dien verstande dat de gewraakte rechter daarin geen zitting heeft. Voor zover verzoekster met haar verzoek tot verplaatsing van de rechtszaak locatie bedoelt dat de hoofdzaak wordt verwezen naar een andere rechtbank wordt opgemerkt dat dit geen beslissing is die door de Wrakingskamer kan worden genomen. De Wrakingskamer zal zich in zoverre onbevoegd verklaren.
2.7.
Het verwijt dat niet is gereageerd op verzoeken om uitstel voor antwoord mist feitelijke grondslag omdat het door klaagster verzochte uitstel bij brief van 17 april 2019 is verleend. Wat er na antwoord volgens verzoekster had moeten gebeuren is niet ter beoordeling aan haar maar aan de rechter en biedt geen grond voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Ten aanzien van de nevenfunctie geldt dat die bestaat uit het voorzitterschap van een begeleidingscommissie die is ingesteld op grond van een Sociaal Plan van een farmaceutisch bedrijf. De Commissie behandelt individuele beroepen van werknemers die gericht zijn tegen de wijze waarop het Sociaal Plan wordt toepast. Hetgeen door verzoekster omtrent de nevenfunctie wordt gesteld is niet onderbouwd en kan de door haar getrokken conclusie dan ook op geen enkele wijze dragen. Ook dit biedt geen grond voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2.8.
Omdat het verzoek verder geen feiten en omstandigheden bevat waaruit de (schijn van) vooringenomenheid van de rechter jegens verzoekster zou kunnen blijken, is het wrakingsverzoek kennelijk niet-ontvankelijk. De mondelinge behandeling kan daarom achterwege blijven.
2.9.
Omdat door verzoekster het middel tot wraking lichtvaardig, want zonder kenbare relevante grondslag is ingezet en het bovendien de kennelijke bedoeling van verzoekster is om de gehele rechterlijke macht te wraken, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van misbruik van recht. De rechtbank zal daarom bepalen dat een volgend verzoek tot wraking van de rechter belast met de behandeling van de zaak van verzoekster niet in behandeling wordt genomen.
2.10.
Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De rechtbank:
 wijst het verzoek om behandeling door een externe Wrakingskamer af;
 verklaart verzoekster niet ontvankelijk in haar verzoek tot wraking;
 verklaart zich onbevoegd te beslissen op het verzoek om de hoofdprocedure te verwijzen naar een ander gerecht;
 bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking gericht tegen de rechter belast met de behandeling van de zaak van verzoekster niet meer in behandeling zal worden genomen;
 bepaalt dat de procedure geregistreerd onder zaaknummer CV EXPL 18-21648 wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment dat het wrakingverzoek werd ingediend.
Aldus gegeven door mrs. N.C.H. Blankevoort, voorzitter, A.W.J. Ros en P.B. Martens, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 juni 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.