In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 21 juni 2019 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van mr. R.A. Dudok van Heel, voorzieningenrechter te Amsterdam. Het wrakingsverzoek was ingediend door een verzoeker die gedaagde partij was in een aanhangige zaak. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek tot wraking niet tijdig was ingediend, aangezien de verzoeker vijf dagen na de zitting van 7 mei 2019 heeft gewacht met het indienen van zijn verzoek. De rechtbank oordeelde dat deze termijnoverschrijding niet verschoonbaar was en dat het verzoek lichtvaardig was gedaan zonder relevante grondslag, wat leidde tot de conclusie dat er sprake was van misbruik van recht.
De rechtbank heeft de verzoeker niet ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot wraking en bepaald dat verdere verzoeken tot wraking van de rechter die belast is met de behandeling van de zaak van verzoeker niet in behandeling zullen worden genomen. De beslissing is genomen in aanwezigheid van de griffier en is definitief, aangezien er op grond van artikel 39, vijfde lid Rv geen voorziening openstaat tegen deze beslissing. De zaak benadrukt het belang van tijdige indiening van wrakingsverzoeken en de noodzaak voor verzoekers om relevante gronden aan te voeren voor hun verzoeken.