ECLI:NL:RBAMS:2019:5411

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 juni 2019
Publicatiedatum
24 juli 2019
Zaaknummer
C/13/666334 / HA RK 2019.166
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van rechter niet ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding en misbruik van recht

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 21 juni 2019 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van mr. R.A. Dudok van Heel, voorzieningenrechter te Amsterdam. Het wrakingsverzoek was ingediend door een verzoeker die gedaagde partij was in een aanhangige zaak. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek tot wraking niet tijdig was ingediend, aangezien de verzoeker vijf dagen na de zitting van 7 mei 2019 heeft gewacht met het indienen van zijn verzoek. De rechtbank oordeelde dat deze termijnoverschrijding niet verschoonbaar was en dat het verzoek lichtvaardig was gedaan zonder relevante grondslag, wat leidde tot de conclusie dat er sprake was van misbruik van recht.

De rechtbank heeft de verzoeker niet ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot wraking en bepaald dat verdere verzoeken tot wraking van de rechter die belast is met de behandeling van de zaak van verzoeker niet in behandeling zullen worden genomen. De beslissing is genomen in aanwezigheid van de griffier en is definitief, aangezien er op grond van artikel 39, vijfde lid Rv geen voorziening openstaat tegen deze beslissing. De zaak benadrukt het belang van tijdige indiening van wrakingsverzoeken en de noodzaak voor verzoekers om relevante gronden aan te voeren voor hun verzoeken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Wrakingskamer
Beslissing op het op 12 mei 2019 ingekomen en onder rekestnummer C/13/666334 / HA RK 2019.166 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. R.A. Dudok van Heel, voorzieningenrechter te Amsterdam, hierna: de rechter.

1.Verloop van de procedure

1.1
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
  • het wrakingsverzoek met bijlagen ingekomen op 12 mei 2019;
  • de e-mails met bijlagen van verzoeker ingekomen op 24 mei 2019, 25 mei 2019, 27 mei 2019, 30 mei 2019, 7 juni 2019 en 10 juni 2019;
  • het proces-verbaal van de zitting van 7 mei 2019.
1.2
De rechter heeft meegedeeld niet in de wraking te berusten.
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 21 juni 2019, waar de rechtbank de rechter heeft gehoord. De rechter was vergezeld van haar griffier. Verzoeker is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
1.3
Na afloop van de mondelinge behandeling is direct uitspraak gedaan. Deze beslissing vormt de uitwerking daarvan.

2.De feiten

2.1
Verzoeker is gedaagde partij in een bij de rechtbank aanhangige zaak (zaaknummer/rolnummer C/13/664442 / KG ZA 19-356) die bij de rechter in behandeling is. Op 7 mei 2019 heeft in die zaak een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt.

3.De ontvankelijkheid van het verzoek

3.1
Verzoeker heeft - zo begrijpt de rechtbank - aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat de rechter de schijn van partijdigheid heeft gewekt en dat hij geen eerlijk proces heeft gekregen. Tijdens de zitting is besproken of een schikking tussen partijen tot de mogelijkheden behoorde. Verzoeker heeft gesteld dat partijen op 2 mei 2018 reeds een schikking hebben bereikt en dat hij bereid was alsnog een schikking te willen beproeven. De rechter heeft nagelaten te bevestigen dat tussen partijen reeds geschikt was voor een bepaald bedrag. Verzoeker is hierdoor in zijn procespositie benadeeld omdat de wederpartij nu niet de noodzaak voelde opnieuw te onderhandelen. Verzoeker heeft van de rechter voorts niet de gelegenheid gekregen zijn pleitnota voor te lezen. Verzoeker mocht zijn standpunt ook niet mondeling toelichten. Tot slot heeft de rechter verzoeker niet toegestaan om geluidsopnamen van de zitting te maken.
3.2
De rechter heeft verwezen naar de inhoud van het proces-verbaal als verslag van de gang van zaken tijdens de mondelinge behandeling. Tegen het einde van de zitting heeft verzoeker verklaard dat hij tevreden was met het verloop van de zitting. Deze mededeling is als zodanig opgenomen in het proces-verbaal. Dat was ook de algehele indruk van de rechter over de gang van zaken tijdens de gehele mondelinge behandeling die ongeveer 2,5 uur heeft geduurd. Desgevraagd heeft haar griffier die indruk bevestigd. De rechter was dan ook verrast en betreurt het daarom dat het verzoek desondanks is gedaan.
3.3
Artikel 37 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaalt dat een wrakingsverzoek wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden die tot de wraking aanleiding geven aan de verzoeker bekend zijn geworden. De door verzoeker gestelde feiten en omstandigheden hebben zich alle voorgedaan tijdens de zitting van 7 mei 2019. Het had dan ook op de weg van verzoeker gelegen om zijn wrakingsverzoek meteen ter zitting in te dienen. Verzoeker heeft echter vijf dagen gewacht met zijn wrakingsverzoek. Niet gebleken is dat deze termijnoverschrijding op enigerlei wijze verschoonbaar is geweest. Het verzoek is daarom naar het oordeel van de rechtbank niet tijdig gedaan.
3.4
Omdat door verzoeker het middel tot wraking lichtvaardig wordt gedaan, want zonder kenbare relevante grondslag, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van misbruik van recht. Verdere verzoeken tot wraking van de rechter belast met de behandeling van de zaak van verzoeker (met zaak-en rolnummer C/13/664442 / KG ZA 19-356) worden daarom niet in behandeling genomen.
3.5
Op grond van het vorenstaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De Wrakingskamer:
- verklaart verzoeker niet ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking;
- bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking gericht tegen de rechter belast met de behandeling van de zaak van verzoeker niet in behandeling zal worden genomen.
Aldus gegeven door mrs. N.C.H. Blankevoort, voorzitter, G.H. Marcus en P.B. Martens, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 juni 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat op grond van artikel 39, vijfde lid Rv geen voorziening open.