ECLI:NL:RBAMS:2019:5408

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 juni 2019
Publicatiedatum
24 juli 2019
Zaaknummer
C/13/663965 HA/RK 19/112
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen een kantonrechter in een burenconflict

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 juni 2019 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoeker, die betrokken was bij een procedure met de Vereniging van Eigenaars, stelde dat de kantonrechter, mr. M.R. Jöbsis, bevooroordeeld was op basis van haar persoonlijke ervaringen en dat zij niet zorgde voor een evenwichtige behandeling van de partijen. De wrakingsprocedure volgde op een zitting op 20 maart 2019, waar verzoeker en zijn buurvrouw een minnelijke regeling bereikten, maar verzoekers echtgenote niet instemde. Verzoeker vreesde dat de rechter niet onpartijdig zou zijn, vooral na opmerkingen van de rechter over de woonomstandigheden in Amsterdam.

De Wrakingskamer heeft de argumenten van verzoeker beoordeeld en geconcludeerd dat zijn subjectieve vrees niet voldoende geobjectiveerd was. De rechter had weliswaar persoonlijke ervaringen gedeeld, maar dit was niet voldoende om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid. De rechter had bovendien een descente voorgesteld, wat aantoont dat zij niet bevooroordeeld was. De rechtbank heeft het verzoek tot wraking afgewezen en de procedure in de oorspronkelijke stand hervat.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Beslissing op het op 22 maart 2019 gedane en onder zaaknummer
C/13/663965 HA/RK 19/112 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker],wonende te [woonplaats],
verzoeker,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. M.R. Jöbsis, kantonrechter te Amsterdam, hierna: de rechter.
Verloop van de procedure
De Wrakingskamer heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
  • de brief van 22 maart 2019 van verzoeker;
  • de brief van mr. [ ], stafjurist van deze rechtbank, van 25 maart 2019, die namens de rechter is geschreven;
  • de schriftelijke reactie van de rechter van 16 april 2019 op het verzoek tot wraking.
De rechter berust niet in de wraking.
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 23 mei 2019. Verschenen zijn verzoeker, de rechter en mr. [ ], stafjurist, alsmede mevrouw [ ]. De beschikking is bepaald op 6 juni 2019.

1.Feiten

Verzoeker is partij in een bij de rechter aanhangige procedure met nummer 7356986 EA VERZ 18-909. Zijn wederpartij is de Vereniging van Eigenaars gebouw [ ].
Op 20 maart 2019 heeft in bovengenoemde zaak de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Hierbij was mevrouw [ ] aanwezig, de buurvrouw van verzoeker met wie hij een conflict heeft over (het gebruik van het dak van) een uitbouw. Op de zitting hebben verzoeker en [ ] een minnelijke regeling bereikt onder de voorwaarde dat de echtgenote van verzoeker hiermee tevens zou instemmen.
Bij brief van 22 maart 2019 heeft verzoeker de rechter bericht dat zijn echtgenote niet instemt met de minnelijke regeling. Tevens is de rechter in overweging gegeven zich vrijwillig van de zaak terug te trekken. Voor het geval zij dit niet zou doen, is een wrakingsverzoek ingediend.
Vervolgens heeft mr. [ ] verzoeker bij brief van 25 maart 2019 bericht dat de rechter geen verschoningsverzoek zal indienen en dat de zaak zal worden doorgeleid naar de Wrakingskamer.

2. Het verzoek en de gronden daarvan

Uit de brief van verzoeker van 22 maart 2019 en uit hetgeen door hem ter zitting van de Wrakingskamer van 23 mei 2019 naar voren is gebracht, volgt dat het verzoek tot wraking – samengevat weergegeven – is gebaseerd op de volgende gronden. Ter zitting van 20 maart 2019 heeft verzoeker kenbaar gemaakt prijs te stellen op het gelasten van een descente. Dit is noodzakelijk om de rechter een goed beeld van de situatie te laten verkrijgen, alvorens zij haar oordeel vormt. Het verzoek om een descente is des te nijpender geworden als gevolg van bepaalde uitlatingen van de rechter ter zitting. Hieruit bleek een vooroordeel ten opzichte van bewoners die klagen over een inbreuk op hun woongenot door omwonenden omdat men in Amsterdam nu eenmaal dicht op elkaar woont en men enige overlast op de koop toe moet nemen. Ook heeft de rechter daarbij gedetailleerd verteld over haar eigen persoonlijke ervaringen. Verzoeker werd kritisch bevraagd door de rechter wat hem het gevoel gaf dat zij hem onredelijk (‘een zeur’) vond. De buurvrouw van verzoeker ([ ]) werd in het geheel niet kritisch bevraagd, waardoor het evenwicht ter zitting zoek was. Vervolgens werd er een schikking door de rechter doorgedrukt. De uitingen van de rechter in samenhang bezien hebben bij verzoeker de indruk gewekt dat zij op basis van persoonlijke ervaringen bevooroordeeld is. Dit vormt een grond voor wraking.

3.De reactie van de rechter

De rechter heeft in haar schriftelijke reactie – samengevat weergegeven – aangevoerd dat het juist is dat zij partijen erop heeft gewezen dat men in Amsterdam dicht op elkaar woont en dat hierdoor enige mate van hinder tussen buren niet is te voorkomen. Ook heeft zij het kader geschetst waarbinnen zij tot een oordeel moet komen over de vraag of een besluit van een VvE vernietigd moet worden. Onjuist is dat zij gedetailleerd heeft verteld over haar persoonlijke ervaringen. Wel heeft zij verteld dat zij in de buurt van verzoeker heeft gewoond, in een appartementencomplex van dezelfde architect, en dus bekend is met het type woningen. De vrees dat de rechter in deze zaak enkel op grond van haar eigen woonervaringen zal oordelen is ongegrond en wordt niet ondersteund door wat zij ter zitting naar voren heeft gebracht. Dit blijkt ook wel uit het feit dat zij na de schorsing een descente heeft voorgesteld. Partijen kozen er in dat stadium echter voor om te onderhandelen over een schikking, die uiteindelijk ook is getroffen (onder voorwaarde van goedkeuring door de echtgenote van verzoeker).
4. De gronden van de beslissing
4.1
Op grond van het bepaalde in artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dient in een wrakingsprocedure te worden onderzocht of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarbij staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker bestaande vrees dat de rechter niet onpartijdig is dan wel een vooringenomenheid koestert, objectief gerechtvaardigd is.
4.2
Het verzoek berust er in de kern op dat de rechter mede op grond van haar persoonlijke ervaringen bevooroordeeld is en dat zij ter zitting niet heeft gezorgd voor een evenwicht tussen partijen.
4.3
De Wrakingskamer overweegt hierover het volgende. De subjectieve vrees van verzoeker dat de rechter bevooroordeeld is (hem ‘een zeur’ vindt) wordt onvoldoende geobjectiveerd door de aangedragen feiten. Naar objectieve maatstaven gemeten kan dan ook niet worden gesproken over vooringenomenheid van de rechter. Dat zij heeft verteld over haar persoonlijke woonervaring en/of partijen erop heeft gewezen dat men in een dichtbevolkt gebied als Amsterdam enige hinder op de koop toe moet nemen, is hiervoor onvoldoende. Dat zij een schikking door zou hebben gedrukt, is niet aannemelijk geworden. Dat van vooringenomenheid geen sprake is, volgt bovendien uit het feit dat de rechter heeft voorgesteld een descente te gelasten. De beslissing is dan ook als volgt.
BESLISSING
De rechtbank:
  • wijst het verzoek tot wraking af;
  • bepaalt dat de procedure met nummer 7356986 EA VERZ 18-909 wordt hervat in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de indiening van het wrakingsverzoek.
Aldus gegeven door mrs. K.A. Brunner, voorzitter, en M.V. Ulrici en P.B. Martens, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 juni 2019.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39 lid 5 Rv geen voorziening open.