ECLI:NL:RBAMS:2019:5407
Rechtbank Amsterdam
- Wraking
- Rechtspraak.nl
Verzoek tot wraking van een rechter wegens vermeende vooringenomenheid in een civiele procedure
In deze zaak heeft de Wrakingskamer van de Rechtbank Amsterdam op 6 mei 2019 een verzoek tot wraking behandeld dat op 18 april 2019 was ingediend door de verzoeker, die betrokken is in een civiele procedure onder zaaknummer CV EXPL 18-10110. Het verzoek was gericht tegen mr. A.W.J. Ros, de kantonrechter die de zaak behandelt. De verzoeker stelde dat er sprake was van vooringenomenheid van de rechter, maar heeft geen concrete feiten of omstandigheden aangevoerd die deze vrees zouden onderbouwen. De Wrakingskamer oordeelde dat de verzoeker niet-ontvankelijk was in zijn wrakingsverzoek, omdat het verzoek niet voldeed aan de eisen van artikel 36 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering. Dit artikel vereist dat verzoekers specifieke feiten en omstandigheden aanvoeren die de vrees voor partijdigheid van de rechter objectief rechtvaardigen. De Wrakingskamer merkte op dat de verzoeker slechts in algemene termen had gesteld dat de rechter hoor en wederhoor had geschonden en dat er geen relevante details waren verstrekt over de gestelde partijdigheid. Bovendien werd opgemerkt dat dit het derde wrakingsverzoek in dezelfde zaak was, wat leidde tot de conclusie dat er sprake was van misbruik van recht. De Wrakingskamer besloot dat verdere verzoeken tot wraking van de rechter in deze zaak niet in behandeling zouden worden genomen en dat de procedure onder zaaknummer CV EXPL 18-10110 zou worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van het indienen van het wrakingsverzoek.