ECLI:NL:RBAMS:2019:5405

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 april 2019
Publicatiedatum
24 juli 2019
Zaaknummer
C /13/665145 / HA RK 19/141
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in strafzaak met betrekking tot plofkraken

Op 18 april 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door twee verzoekers, die verdacht worden van betrokkenheid bij plofkraken in Duitsland. De verzoekers waren het niet eens met een eerdere beslissing van de rechters en voerden aan dat deze beslissing blijk gaf van vooringenomenheid. De rechtbank oordeelde dat de motivering van de eerdere beslissing niet als grond voor wraking kon dienen, tenzij er objectieve aanwijzingen voor vooringenomenheid waren. De rechtbank concludeerde dat de verzoekers voldoende gelegenheid hadden om hun standpunt later in de procedure naar voren te brengen, en dat er geen aanwijzingen waren dat de rechters partijdig waren. Het verzoek tot wraking werd afgewezen, en de rechtbank benadrukte dat de rechters uit hoofde van hun aanstelling vermoed worden onpartijdig te zijn, tenzij uitzonderlijke omstandigheden zich voordoen. De beslissing werd genomen na een openbare zitting waar de verzoekers, hun raadslieden en de officier van justitie aanwezig waren. De rechtbank stelde vast dat de verzoekers geen concrete feiten of omstandigheden hadden aangedragen die de noodzaak voor een gezichtsvergelijkend onderzoek zouden rechtvaardigen. De beslissing van de rechtbank om de drie verbalisanten niet als getuigen te horen, werd niet als blijk van vooringenomenheid gezien. De Wrakingskamer wees het verzoek tot wraking af, en tegen deze beslissing stond geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Wrakingskamer
Beslissing van 18 april 2019 op het ter zitting van 18 april 2019 gedane en onder zaaknummer C /13/665145 / HA RK 19/141 ingeschreven verzoek van:

1.[verzoeker 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
verzoeker,
raadsvrouw mr. N.W.A. Dekens, advocaat te Amsterdam,

2.[verzoeker 2] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
verzoeker,
raadsman mr. M.L. van Gaalen, advocaat te Amsterdam,
welk verzoek strekt tot wraking van de leden van de meervoudige strafkamer mrs. C.M. Berkhout, voorzitter, M.F. Ferdinandusse en M.M. Helmers, leden, hierna: de rechters.
Verloop van de procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende stukken:
  • het proces-verbaal terechtzitting van 18 april 2019 met daarin de gronden tot wraking en met daaraan gehecht de pleitaantekeningen – deel 2 van mr. Dekens, de pleitaantekeningen-wraking van mr. Dekens en de pleitaantekeningen van mr. Van Gaalen;
  • de beschikking op het bezwaarschrift ex artikel 182 lid 6 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van verzoeker [ ] d.d. 14 november 2017.
De rechters hebben niet in de wraking berust. Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 18 april 2019 alwaar de rechtbank heeft gehoord verzoeker sub 2, mr. Van Gaalen, mr. Dekens, de rechters en de officier van justitie (mr. J. Ang). Na de behandeling van het wrakingsverzoek is terstond uitspraak gedaan. Deze beslissing vormt de schriftelijke uitwerking daarvan.

1.De feiten

Van het volgende wordt uitgegaan.
De rechters zijn belast met de behandeling van de strafzaken van verzoekers en van een medeverdachte die (gelijktijdig maar niet gevoegd) zijn behandeld op de zitting van 18 april 2019 met de parketnummers 13/680077-17 (verzoeker sub 2) en 13/680194-16 (verzoeker sub 1).
Verzoekers worden onder meer verdacht van betrokkenheid bij een tweetal plofkraken in Duitsland. Drie verbalisanten hebben in verband met deze verdenking verklaard verzoekers en hun medeverdachte op een (uitvergroot deel van een) in Duitsland gemaakte flitsfoto (hierna: de flitsfoto), waarop 3 personen in een auto te zien zijn, te herkennen.
Verzoekers ontkennen dat zij de personen op de flitsfoto zijn.
Verzoeker sub 2 heeft op 11 augustus 2017 een bezwaarschrift ingediend tegen de beslissing van de rechter-commissaris tot afwijzing van het verzoek om een getuige-deskundige te benoemen op het gebied van gezichtsvergelijkend onderzoek, die nader onderzoek zou moeten doen naar de mate van (on)waarschijnlijkheid dat kan worden vastgesteld dat verzoeker sub 2 is te zien op de flitsfoto. De rechtbank heeft (in een andere samenstelling, waarin geen van de rechters zitting had) bij beslissing van 17 november 2017 het bezwaar ongegrond verklaard en daartoe onder meer overwogen:
De raadsman heeft ter terechtzitting namens verdachte aangegeven dat hij niet één van de personen op de foto is. De raadsman voert echter geen concrete feiten of omstandigheden aan waaruit dit zou moeten blijken en op grond waarvan daarom een gezichtsvergelijkend onderzoek zou moeten plaatsvinden. Daar komt bij dat de foto op pagina 150 van het dossier naar het oordeel van de rechtbank relatief duidelijk is.
Verzoekers hebben op 5 en 6 april 2019 de officier van justitie verzocht de drie verbalisanten als getuige op te roepen op de zitting van 18 april 2019. De officier van justitie heeft die verzoeken afgewezen omdat zij geen verdedigingsbelang aanwezig acht, met als reden dat er geen onregelmatigheden in het opsporingsonderzoek zijn. Wel heeft de officier van justitie één van de verbalisanten (de teamleider) een aanvullend proces-verbaal doen opstellen op 16 april 2019 waarin antwoord wordt gegeven op een aantal door de verdediging geformuleerde vragen.
Op de zitting van 18 april 2019 hebben verzoekers verzocht het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren. Dat verweer is door de rechters verworpen. Na een wijziging van de tenlastelegging die door de rechters is toegelaten hebben verzoekers de rechters verzocht de zaken naar de rechter-commissaris te verwijzen voor het doen horen van de drie verbalisanten als getuige. De rechters hebben dat verzoek na beraad afgewezen “
omdat alle vragen op dit moment voldoende beantwoord zijn door de inhoud van de oorspronkelijke processen-verbaal van herkenning en het aanvullende proces-verbaal van 16 april 2019. De verdediging kan de betrouwbaarheid van de herkenningen betwisten bij pleidooi. De rechtbank ziet geen verdedigingsbelang bij het horen van deze getuigen.”
Daarop heeft mr. Dekens het wrakingsverzoek gedaan onder verwijzing naar haar pleitnota’s die aan het proces-verbaal zijn gehecht. Mr. Van Gaalen heeft zich bij het wrakingsverzoek aangesloten en bij de daarvoor aangevoerde gronden. Ook zijn pleitnota is aan het proces-verbaal gehecht.

2.Het verzoek en de gronden daarvan

De beslissing van de rechters is onbegrijpelijk in het licht van alle aangevoerde omstandigheden. De drie “herkenningen” zijn van doorslaggevende betekenis bij de beantwoording van de vragen uit de artikelen 348 en 350 Sv bij een deel van de tenlastegelegde feiten, nu er voor het overige geen rechtstreekse bewijsmiddelen zijn die verzoekers als daders op de plaats delict plaatsen. Door de verzoeken om de verbalisanten als getuigen te doen horen, die tijdig zijn ingediend en uitgebreid zijn gemotiveerd, af te wijzen is sprake van een zwaarwegende aanwijzing voor vooringenomenheid bij de rechters jegens verzoekers. Er is redelijkerwijs geen andere verklaring voor te bedenken dan dat voor de rechters al vast staat dat verzoekers de personen op de flitsfoto zijn. Verzoekers krijgen geen eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM, nu zij niet in de gelegenheid zijn de betrouwbaarheid van de herkenningen te onderzoeken. Het uitoefenen van belangrijke verdedigingsrechten moet niet wijken voor de kennelijk bij de rechters bestaande wens om de planning te halen. Daarbij speelt mee dat de motivering van de rechtbank van de beslissing van 17 november 2017 niet te volgen is. In het licht van die beslissing is de beslissing van de rechters om de drie verbalisanten niet als getuigen te doen horen niet anders te duiden dan dat de rechters al hebben besloten dat de flitsfoto voldoende duidelijk is. De beslissing van de rechters kan in het licht van de omstandigheden naar objectieve maatstaven gemeten niet anders worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid. De rechters hebben zich al een oordeel gevormd over vragen die later in de procedure aan de orde komen.

3.De reactie van de rechters

De rechters hebben bij monde van de voorzitter aangevoerd dat zij geen blijk hebben gegeven van vooringenomenheid dan wel de schijn daarvan hebben gewekt. Het wrakingsverzoek is gedaan aan het begin van de zitting. Zij zijn nog niet toegekomen aan een inhoudelijke behandeling van de zaken van verzoekers.

4.De reactie van de officier van justitie

Volgens de officier van justitie hebben de rechters geen blijk van vooringenomenheid gegeven dan wel de schijn daartoe gewekt. Uit de processen-verbaal kon het de rechters voldoende duidelijk zijn hoe de herkenningen tot stand zijn gekomen. De rechters achtten zich voldoende ingelicht. Het is ook nog helemaal niet zeker dat de flitsfoto als bewijsmiddel gebruikt wordt en er is nog de gelegenheid bij pleidooi verweer te voeren. Het is uiteindelijk aan de rechters te beslissen over de betrouwbaarheid van de herkenningen.

5.De beoordeling van het verzoek

5.1
Op grond van artikel 512 Sv kan een rechter worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
5.2
Daarbij staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij partijdig is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.3
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen verzet zich ertegen dat de motivering van een (tussen)beslissing grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de Wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van de omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven (ECLI:NL:HR:2018:1413).
5.4.
De kern van het wrakingsverzoek is erin gelegen dat verzoekers het niet eens zijn met een hen onwelgevallige beslissing van de rechters. Niet kan echter worden gezegd dat de beslissing om de drie verbalisanten niet als getuigen te doen horen blijk geeft van vooringenomenheid van de rechters in de hiervoor bedoelde zin. De motivering die de rechtbank (in een andere samenstelling) aan haar beslissing van 17 november 2017 ten grondslag heeft gelegd maakt dit niet anders. De Wrakingskamer volgt niet dat, tegen de achtergrond van deze eerdere beslissing, de huidige beslissing van de rechters betekent dat zij al een standpunt hebben bepaald over de betrouwbaarheid van de herkenningen. Verzoekers zijn in de gelegenheid hun standpunt later gedurende de behandeling van hun strafzaken bij pleidooi of eventueel in hoger beroep aan de orde te stellen. Objectiveerbare aanwijzingen dat de beslissing van de rechters is ingegeven door vooringenomenheid van de rechters jegens verzoekers acht de Wrakingskamer niet aanwezig.
6. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De Wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af.
Aldus gegeven door mrs. A.W.J. Ros, voorzitter en I.M. Bilderbeek en S.P. Pompe, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 april 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.