ECLI:NL:RBAMS:2019:5352

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 juli 2019
Publicatiedatum
23 juli 2019
Zaaknummer
AMS 19/92
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing nadeelcompensatie horecaondernemer door gemeente Amsterdam na werkzaamheden Rode Loper

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een horecaondernemer, Village Bagels, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De ondernemer had een aanvraag ingediend voor nadeelcompensatie vanwege schade die hij zou hebben geleden door werkzaamheden in het kader van het project Rode Loper. De gemeente had de aanvraag afgewezen, wat leidde tot beroep van de ondernemer.

De rechtbank oordeelde dat de gemeente terecht had besloten om de aanvraag af te wijzen. De ondernemer had zijn aanvraag ingediend op basis van de Algemene Verordening Nadeelcompensatie, maar de rechtbank stelde vast dat de ondernemer op de hoogte had kunnen zijn van de risico's van de werkzaamheden op het moment dat hij zijn onderneming vestigde. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van risicoaanvaarding, omdat de plannen voor de werkzaamheden al voor de vestiging van de ondernemer bekend waren gemaakt.

De rechtbank ging verder in op de argumenten van de ondernemer, waaronder een beroep op het gelijkheidsbeginsel en de hardheidsclausule in de verordening. De rechtbank oordeelde dat de gemeente niet in strijd had gehandeld met het gelijkheidsbeginsel, omdat de omstandigheden van de andere ondernemer die wel compensatie had ontvangen, wezenlijk verschilden van die van de eiser. Ook het beroep op de hardheidsclausule werd afgewezen, omdat de ondernemer niet had aangetoond dat zijn situatie zo schrijnend was dat een uitzondering op de verordening gerechtvaardigd was.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en stelde vast dat de ondernemer geen recht had op vergoeding van de schade. Wel werd vastgesteld dat de ondernemer ten onrechte een te hoog griffierecht was opgelegd, wat zou worden terugbetaald. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/92

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 juli 2019 in de zaak tussen

[eiser] , h.o.d.n. Village Bagels, te [plaats] , eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. H. Nota).
Partijen worden hierna genoemd: [eiser] en het college.

Procesverloop

Bij besluit van 4 mei 2018 (het primaire besluit) heeft het college de aanvraag van [eiser] om nadeelcompensatie afgewezen.
Bij besluit van 19 december 2018 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard.
[eiser] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juli 2019. [eiser] is verschenen. Tevens is verschenen zijn partner [naam partner] . Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verder is namens het college verschenen [naam 1] .

Overwegingen

Wat is er gebeurd?
1. [eiser] is sinds 21 december 2007 eigenaar van horecaonderneming Village Bagels. Village Bagels is gevestigd aan de [adres] . De Vijzelstraat ligt in het verlengde van de Vijzelgracht. Aan de Vijzelgracht hebben - in verband met de bouw van de Noord-Zuidlijn en het metrostation Vijzelgracht -tot 2015 werkzaamheden plaatsgevonden. In het kader van het project Rode Loper is de Vijzelgracht in de periode van mei 2017 tot en met september 2017 heringericht en hebben er opnieuw werkzaamheden plaatsgevonden.
2. Op 20 juli 2017 heeft [eiser] een aanvraag om nadeelcompensatie ingediend op grond van de Algemene Verordening Nadeelcompensatie (de Verordening). [eiser] heeft aangegeven dat zijn omzet is gedaald als gevolg van de werkzaamheden die vanaf mei 2017 in het kader van het project Rode Loper zijn gestart. [eiser] heeft zijn schade geschat op
€ 2.500,- à € 3.000,- netto per maand.
3. De Stedelijke Adviescommissie Algemene Nadeelcompensatie (de adviescommissie) heeft naar aanleiding van de aanvraag van [eiser] in februari 2018 advies uitgebracht. Bij het primaire besluit heeft het college conform het advies van de adviescommissie de aanvraag van [eiser] afgewezen.
4. Bij het bestreden besluit heeft het college - onder verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftencommissie - het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Kort samengevat is overwogen dat sprake is van risicoaanvaarding, omdat op het moment dat [eiser] zich op 21 december 2007 met Village Bagels aan de [adres] vestigde, de concrete beleidsvoornemens en de besluitvorming over het project Rode Loper voor hem kenbaar waren of hadden kunnen zijn. Het beroep van [eiser] op het gelijkheidsbeginsel en het beroep op de in de Verordening neergelegde hardheidsclausule slagen daarom niet.
Juridisch kader
5. Artikel 149 van de Gemeentewet geeft de gemeenteraad de bevoegdheid om verordeningen te maken die hij in het belang van de gemeente nodig oordeelt. Na vaststelling door de gemeenteraad is per 1 april 2012 de Verordening in werking getreden.
6. Op grond van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Verordening wijst het bestuursorgaan een aanvraag om een vergoeding van de schade geheel of gedeeltelijke af indien de benadeelde van het risico van het ontstaan van schade op de hoogte was of had kunnen zijn.
7. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [1] is voor het aannemen van risicoaanvaarding beslissend of op het moment van investeren de mogelijkheid van de schadeveroorzakende overheidsmaatregel zodanig kenbaar was, dat hiermee bij de beslissing tot investering rekening kon worden gehouden (de voorzienbaarheid). Dit geldt ook voor tijdelijke hinder, zoals hier aan de orde.
8. Ingevolge artikel 18 van de Verordening kan het bestuursorgaan bepalingen vastgesteld bij of krachtens deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover toepassing gelet op het belang dat deze verordening beoogt te beschermen zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Het oordeel van de rechtbank
Voorzienbaarheid van de schade en risicoaanvaarding
9. Volgens [eiser] is Village Bagels al sinds 1997 gevestigd op het adres [adres] . In 2007 heeft er volgens [eiser] weliswaar een eigenarenwissel plaatsgevonden maar de exploitatie is op dezelfde wijze voortgezet. Het college heeft volgens [eiser] ten onrechte besloten dat er vanaf 2007 sprake is van een nieuwe onderneming waardoor er uiteindelijk is bepaald dat sprake was van risicoaanvaarding door [eiser] .
10. Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit het zich in het dossier bevindende uittreksel van de Kamer van Koophandel blijkt dat [eiser] sinds 21 december 207 eigenaar is van de vestiging van Village Bagels aan de [adres] . Dat moment - de investeringsbeslissing - is naar het oordeel van de rechtbank bepalend voor het antwoord op de vraag of aanleiding bestond om rekening te houden met de kans dat een ongunstig besluit zou worden genomen (de voorzienbaarheid).
11. Uit de door het college overgelegde bestuurlijke documenten over het project Rode Loper volgt dat voordat [eiser] zich als eigenaar van Village Bagels op 21 december 2017 aan de [adres] vestigde er reeds sprake was van beleidsvoornemens die voor hem kenbaar hadden kunnen zijn. Zo zijn de plannen voor de herinrichting en daarmee verband houdende uitvoeringswerkzaamheden aan de Vijzelgracht al ruim voor die datum vastgelegd in een Startnotitie van Stadsdeel Amsterdam-Centrum en openbaargemaakt door het Stadsdeel.
12. Het college heeft zich naar het oordeel van de rechtbank daarom terecht op het standpunt gesteld dat de veroorzaakte schade redelijkerwijs voorzienbaar was voor [eiser] op het moment dat hij eigenaar werd van Village Bagels. Het college heeft het verzoek van [eiser] dan ook terecht afgewezen.
Het beroep op gelijkheidsbeginsel
13. Anders dan [eiser] heeft betoogd, is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van strijd met gelijkheidsbeginsel omdat het college in een ander geval wel toepassing heeft gegeven aan de hardheidsclausule. Voor die betreffende ondernemer was het volgens [eiser] eveneens voorzienbaar dat er werkzaamheden zouden gaan plaatsvinden.
14. Het college heeft in zijn overwegingen om in dat geval de hardheidsclausle toe te passen onder meer betrokken dat het in dat geval ging om een sinds 1996 op diverse plekken aan de Vijzel
grachtgevestigde ondernemer. Die betreffende ondernemer had zich dus al gevestigd aan de [adres] voorafgaand aan de aanleg van de Noord-Zuidlijn en voorafgaand aan het project Rode Loper. Daarnaast is de gemeente Amsterdam hem ook behulpzaam geweest bij het verplaatsen van zijn onderneming in dezelfde straat met als doel zijn onderneming in die straat voort te zetten en dreigde er een faillissement. Gelet op al het voorgaande is er geen sprake van een gelijk geval en is daarom van handelen in strijd met het gelijkheidsbeginsel door het college geen sprake.
Het beroep op de hardheidsclausule
15. Voor zover [eiser] heeft betoogd dat het college de in artikel 18 van de Verordening neergelegde hardheidsclausule ook in zijn geval had moeten toepassen overweegt de rechtbank het volgende. Bij die beoordeling heeft het college gekeken naar de vraag of het nadeel voor [eiser] zo schrijnend is dat een uitzondering op de Verordening gemaakt dient te worden. Een dergelijke situatie is volgens het college door [eiser] niet aangetoond of op andere wijze gebleken. De beslissing om geen toepassing te geven aan de hardheidsclausule is naar het oordeel van de rechtbank niet onmiskenbaar onredelijk. Ook op dit punt slaagt het beroep van Reisda dus niet.
Overige gronden
16. Voor zover [eiser] in beroep heeft verzocht om compensatie voor het overtreden van de wettelijke beslistermijn door het college, heeft [eiser] op de zitting aangegeven dat hij deze beroepsgrond niet langer handhaaft.
Conclusie
17. Het beroep is ongegrond. [eiser] krijgt geen gelijk.
18. Omdat het beroep ongegrond is bestaat er geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft wel geconstateerd dat ten onrechte het hoge tarief aan griffierecht (€ 345,-) in rekening is gebracht, terwijl er aanleiding was om bij [eiser] het standaardtarief voor natuurlijke personen (€ 174,-) te heffen. De rechtbank zal het verschil, te weten € 171,-, aan [eiser] terugbetalen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Vriethoff, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.E. Berghout, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 11 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:768.