ECLI:NL:RBAMS:2019:5205

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 mei 2019
Publicatiedatum
18 juli 2019
Zaaknummer
13/669100-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met een mes in Amsterdam

In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 22 mei 2019 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 14 november 2018 in Amsterdam een poging tot doodslag heeft gepleegd. De verdachte heeft met een mes in de richting van het hoofd, de hals en de schouders van het slachtoffer gestoken, wat resulteerde in steekwonden aan de schouderregio. De rechtbank heeft het standpunt van de officier van justitie gevolgd, die stelde dat de verdachte bewust het risico heeft genomen dat het slachtoffer zou kunnen overlijden. De verdediging voerde aan dat de verdachte geen opzet had op dodelijk letsel, mogelijk door een psychische stoornis. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks haar geestelijke problemen, voldoende inzicht had in haar daden en dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer. De rechtbank achtte de poging tot doodslag bewezen en verklaarde het feit strafbaar. De verdachte werd verminderd toerekeningsvatbaar geacht, wat invloed had op de strafmaat. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals opname in een zorginstelling en reclasseringstoezicht. Daarnaast werd de benadeelde partij schadevergoeding toegewezen voor zowel materiële als immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/669100-18
Datum uitspraak: 22 mei 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 1968,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] ,
gedetineerd in de [plaats detentie] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 mei 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R.A. Kloos en van wat verdachte en haar raadsman mr. G.L.D. Thomas naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat zij zich op 14 november 2018 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan poging tot doodslag dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, door met een mes in de hals/schouder/arm en/of been van [persoon] te steken.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie kan poging tot doodslag bewezen worden. Door met een mes richting het hoofd, de hals en de schouders van aangever te steken heeft verdachte bewust het risico genomen dat aangever zou kunnen komen te overlijden.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van poging tot doodslag, omdat zij geen opzet had, ook niet in voorwaardelijke zin, op het toebrengen van dodelijk letsel bij aangever. Niet valt uit te sluiten dat verdachte psychotisch was. Wat betreft het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beoordeling van een geval als het onderhavige waarin met een beroep op een ernstige geestelijke stoornis bij de verdachte het opzet wordt bestreden, moet worden vooropgesteld dat zo’n stoornis slechts dan aan de bewezenverklaring van het opzet in de weg staat indien bij verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van haar gedragingen en de mogelijke gevolgen zou hebben ontbroken (ECLI:NL:HR:2010:BK8507). Daarvan zal slechts bij hoge uitzondering sprake zijn (ECLI:NL:HR:2008:BD2775).
In dit verband is onder meer het volgende van belang. Voor het steekincident heeft zich tussen verdachte en aangever iets afgespeeld in de rookruimte. Verdachte is toen vanuit de rookruimte naar haar kamer gelopen en toen weer terug naar de rookruimte, waar zij is begonnen op verdachte in te steken. Verdachte is direct na het incident naar haar kamer gegaan. Na haar aanhouding was haar eerste verklaring: ‘Ik zit hier voor niks. Waarom hebben jullie mij aangehouden? Die man heeft mij twee keer aangevallen. Ik zit hier nu en hij zit lekker thuis. Ik wil mijn advocaat spreken en ik wil naar huis’. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het niet aannemelijk is dat bij verdachte ieder inzicht in de draagwijdte van haar gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken. Het opzet is hiermee gegeven. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer.
Verdachte heeft meerdere malen met een mes in de richting van het hoofd, de hals en de schouders van aangever gestoken. In de schouderregio zijn als een gevolg daarvan steekwonden opgetreden, aan zowel de linker als de rechterzijde van het lichaam. De rechtbank is van oordeel dat verdachte door op deze wijze te handelen voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van aangever. Het hoofd, de hals en de schouders zijn kwetsbare onderdelen van het menselijk lichaam, waarin zich onder meer belangrijke (slag)aderen bevinden. Als algemeen bekend mag worden verondersteld dat in deze regio, zeker met een wapen zoals een mes, dodelijk letsel kan worden toegebracht. Door met een mes meermalen in (de richting van) deze lichaamsdelen van aangever te steken heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat één of meer van deze aderen zouden worden geraakt en dat aangever als een gevolg van de dan ontstane verwondingen zou overlijden. De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, poging tot doodslag bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 14 november 2018 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [persoon] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen met een mes in de schouder en arm en been van die [persoon] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

6.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar dan wel verminderd toerekeningsvatbaar moet worden verklaard. Uit de feiten en omstandigheden en uit het rapport van de psychiater blijkt dat de psychische stoornis van verdachte het ten laste gelegde geheel dan wel overwegend heeft beheerst. Volgens de raadsman is verdachte daarom niet strafbaar en dient zij te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
6.2
Het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie dient verdachte, in overeenstemming met het over haar uitgebrachte rapport, verminderd toerekeningsvatbaar te worden verklaard.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennisgenomen van het Pro Justitia-rapport van psychiater J. Neeleman van 23 februari 2019. Uit dit rapport blijkt dat verdachte lijdt aan een psychose, ernstige stoornissen in cocaïne-, nicotine- en cannabisgebruik en een matig ernstige stoornis in alcoholgebruik. Deze stoornissen waren ook aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde. De psychiater adviseert het ten laste gelegde verminderd toe te rekenen. De rechtbank volgt deze conclusie. Verdachte is derhalve strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan negen maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Daarbij dienen de bijzondere voorwaarden te worden opgelegd zoals door de reclassering geadviseerd, met de dadelijke uitvoerbaarheid.
7.2
Het standpunt van de verdediging
Indien tot een bewezenverklaring wordt gekomen heeft de raadsman verzocht aansluiting te zoeken bij het advies van de psychiater en verdachte onder behandeling te laten stellen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Zij heeft meerdere malen met een mes in de richting van het hoofd en de hals van aangever gestoken en heeft hem uiteindelijk geraakt in zijn schouders, arm en been. Dit is een zeer ernstig feit en door op deze wijze te handelen heeft verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever. Een feit als dit zorgt bovendien voor maatschappelijke onrust. Het incident speelde zich af in de rookruimte van een daklozenopvang waar meerdere bewoners waren. De personen die daar op dat moment aanwezig waren zijn ongewild geconfronteerd met het gewelddadige handelen van verdachte. Dit moet voor alle aanwezigen een beangstigende ervaring zijn geweest.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat zij zich niet eerder schuldig heeft gemaakt aan een soortgelijk feit.
De rechtbank heeft acht geslagen op het eerdergenoemde Pro Justitia-rapport van psychiater
J. Neeleman. Uit dit rapport blijkt dat verdachte lijdt aan een psychose, ernstige stoornissen in cocaïne-, nicotine- en cannabisgebruik en een matig ernstige stoornis in alcoholgebruik. Door deze dubbele diagnose heeft zij antisociaal gedrag aangeleerd. Dit was ook zo ten tijde van het steken met het mes en het beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte. Verdachte was de ochtend van het ten laste gelegde sterk onder invloed van cocaïne en dus impulsief en oordeels- en kritiekgestoord. De chronische verslaving was een hoogst relevante en sturende factor bij de aanval. De rechtbank merkt verdachte daarom, zoals overwogen, aan als verminderd toerekeningsvatbaar.
De psychiater acht de kans op herhaling hoog nu het ging om een samenkomst van psychische kwetsbaarheid, het feit dat ze geen medicatie meer gebruikte, uit zorg was geraakt bij de GGZ en zeer recent in een onveilige opvang was geplaatst. De psychiater adviseert om verdachte na detentie op te nemen in een gesloten dubbele diagnosekliniek voor meerdere maanden. Deze behandeling kan worden opgelegd als bijzondere voorwaarde bij een deels voorwaardelijke straf. De psychiater heeft ook een TBS met voorwaarden overwogen, maar adviseert op dit moment een toezicht van de reclassering.
De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het reclasseringsadvies van 26 februari 2019. Daarin adviseert de reclassering om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, opname in een zorginstelling, ambulante behandeling, begeleid wonen en een contactverbod met aangever. Verdachte heeft tijdens de zitting te kennen gegeven dat zij inziet dat zij hulp nodig heeft en dat zij deze hulp graag wil.
Alles afwegende en gelet op de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte moet worden opgelegd een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. Hierbij zullen de bijzondere voorwaarden worden opgelegd zoals door de reclassering geadviseerd.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, te weten poging tot doodslag. Gelet op de inhoud van het rapport van 23 februari 2019 en het reclasseringsadvies, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal zij bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn. Die voorwaarden, waaronder de opname in een zorginstelling, acht de rechtbank noodzakelijk gelet op de complexiteit van de problematiek bij verdachte en het recidivegevaar.

8.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [persoon] vordert € 125,- aan materiële schade en € 2.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is ten aanzien van de materiële schade niet betwist. De gevorderde materiële schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (14 november 2018).
De benadeelde partij heeft als gevolg van het bewezen verklaarde feit lichamelijk letsel opgelopen. Dit geeft hem reeds daarom op de voet van art. 6:106 lid 1onder b BW recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. Het betoog van de raadsman, dat de benadeelde partij naar aanleiding van een ander incident is doorverwezen naar de GGZ, behoeft derhalve geen bespreking. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, zal de gevorderde vergoeding voor immateriële schade worden toegewezen, te weten € 2.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (14 november 2018).
In het belang van [persoon] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
12 (twaalf) maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
3 (drie) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene en bijzondere voorwaarden houdt:
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- Veroordeelde laat zich opnemen in een forensische verslavingskliniek of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door het NIFP-IFZ. De opname start aansluitend op de huidige detentie en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering, in overleg met de behandelaars, noodzakelijk acht. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling.
- Veroordeelde meldt zich binnen vijf dagen na haar invrijheidstelling of ontslag uit een klinische voorziening bij de reclassering van Inforsa te Amsterdam. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren.
- Veroordeelde laat zich behandelen door de Forensisch Ambulante Zorg (FAZ) van Inforsa of soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start aansluitend op de klinische behandeling en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
- Veroordeelde verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start aansluitend op de klinische behandeling en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor haar heeft opgesteld.
- Veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze – direct of indirect – contact met aangever in onderhavige zaak, de heer [persoon] , geboren [geboortedag 2] 1969 te [geboorteplaats 2] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
Geeft aan de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
De benadeelde partij
Wijst de vordering van [persoon] toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan [persoon] van een bedrag van € 2.125,- (tweeduizendhonderdvijfentwintig euro), bestaande uit
€ 125,- (honderdvijfentwintig euro) materiële schade en € 2.000,- (tweeduizend euro) immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (14 november 2018).
Legt aan verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van [persoon] van een bedrag € 2.125,- (tweeduizendhonderdvijfentwintig euro), bestaande uit
€ 125,- (honderdvijfentwintig euro) materiële schade en € 2.000,- (tweeduizend euro) immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (14 november 2018), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 31 (eenendertig) dagen. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.W. Pieters, voorzitter,
mrs. A.F. van Hoorn en R.A.J. Hübel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Harrewijn, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 mei 2019.
[...]

[...]

[...]