ECLI:NL:RBAMS:2019:5123

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 juli 2019
Publicatiedatum
16 juli 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 3041
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning niet-ontvankelijk wegens ontbreken zienswijze

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 juli 2019 uitspraak gedaan in een beroep tegen een omgevingsvergunning die was verleend door het college van burgemeester en wethouders van Aalsmeer. Het beroep was ingesteld door [partij], die geen zienswijze had ingediend tegen het ontwerpbesluit van het college. Het college had op 13 maart 2018 een omgevingsvergunning verleend aan vergunninghouder [belanghebbende]. De rechtbank oordeelde dat [partij] niet-ontvankelijk was in haar beroep, omdat zij geen schriftelijke zienswijze had ingediend en niet kon aantonen dat zij mondeling een zienswijze had ingediend tijdens een bedrijfsbezoek op 21 december 2017. De rechtbank concludeerde dat het gesprek op die datum niet kon worden aangemerkt als een indiening van een zienswijze, omdat [partij] niet expliciet had aangegeven dat zij een zienswijze wilde indienen. Bovendien was [partij] niet op de hoogte van het ontwerpbesluit, wat volgens de rechtbank niet voldoende was om haar het verwijt te ontnemen dat zij geen zienswijze had ingediend. De rechtbank verklaarde het beroep daarom niet-ontvankelijk en kwam niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de gronden tegen het bestreden besluit. Er werd geen proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/3041

uitspraak van de meervoudige kamer van 17 juli 2019 in de zaak tussen

[bedrijf 1] te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. B.S. Friedberg),
en

het college van burgemeester en wethouders van Aalsmeer, verweerder

(gemachtigde: [gemachtigde]
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[belanghebbende] ., te Aalsmeer, vergunninghouder.
Partijen worden hierna aangeduid als [partij] , het college en vergunninghouder.

Procesverloop

Met het besluit van 13 maart 2018 (het bestreden besluit) heeft het college een omgevingsvergunning verleend aan vergunninghouder.
[partij] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 6 juni 2019. [partij] is vertegenwoordigd door haar gemachtigde, mr. N. Bakker, en [de persoon 1] (financieel directeur van [partij] ). Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, E. de Rooy,
C. Riechelman (projectmanager) en L. Schouten. De vergunninghouder is vertegenwoordigd door [de persoon 2] (directeur van [belanghebbende]

Overwegingen

1. Het college heeft op 24 december 2016 een aanvraag ontvangen voor een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van het oprichten van een [bedrijf 2] het plaatsen van een erfafscheiding, het overkappen ten behoeve van parkeerplaatsen, stalling fietsen, rokersplaats en containers, en het aanleggen van een in- en uitrit. Het project wordt hierna aangeduid als het [bedrijf 3] .
2. Het college heeft het ontwerpbesluit tot het verlenen van de aangevraagde omgevingsvergunning gepubliceerd in het Gemeenteblad van de gemeente Aalsmeer van [datum] 2017. Het ontwerpbesluit heeft van 24 november 2017 tot en met 4 januari 2018 ter inzage gelegen. Daarbij is vermeld dat gedurende deze termijn zienswijzen kunnen worden ingediend. Ook staat er dat voor het indienen van een mondelinge zienswijze telefonisch een afspraak kan worden gemaakt.
3.
Het college heeft met het bestreden besluit aan vergunninghouder de gevraagde omgevingsvergunning verleend. [partij] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid
4. Het college stelt zich op het standpunt dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat [partij] geen zienswijze naar voren heeft gebracht.
5. Het college heeft met gebruikmaking van de uitgebreide voorbereidingsprocedure de omgevingsvergunning verleend. Op grond van artikel 3.10, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. Afdeling 3.4 van de Awb bestaat uit de artikelen 3:10 tot en met 3:18 van de Awb. Hieronder noemt de rechtbank de relevante artikelen.
6. Op grond van de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Awb wordt het ontwerpbesluit ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn schriftelijk of mondeling zienswijzen naar voren worden gebracht bij het college.
7. Op grond van artikel 3:17 van de Awb wordt van hetgeen overeenkomstig artikel 3:15 Awb mondeling naar voren wordt gebracht een verslag gemaakt.
8. Artikel 6:13 van de Awb bepaalt, voor zover van belang, dat een belanghebbende geen beroep bij de bestuursrechter kan instellen indien hij geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.
9. Niet in geschil is dat [partij] geen schriftelijke zienswijze heeft ingediend. De vraag is of [partij] gedurende de termijn dat het ontwerpbesluit ter inzage lag, een mondelinge zienswijze heeft ingediend.
10. Volgens [partij] heeft zij op 21 december 2017 mondeling een zienswijze ingediend tijdens een bedrijfsbezoek van de gemeente. Dit bedrijfsbezoek vond plaats op initiatief van het college en was een vervolg op een eerder bezoek aan [partij] op 6 juni 2017. Op 21 december 2017 waren aanwezig namens [partij] : [de persoon 3] [bedrijf 4] enig aandeelhouder van [partij] ) en [de persoon 1] (financieel directeur, hierna: [de persoon 4] ). Namens de gemeente Aalsmeer waren aanwezig:
A. Verburg (wethouder), T. Bakker (adviseur communicatie), M. van der Laarse (bestuurslid Ondernemend Aalsmeer) en W. Masselink (adviseur economische zaken).
11. Op de zitting heeft [de persoon 4] verklaard dat tijdens het bedrijfsbezoek niet expliciet namens [partij] de wens is geuit een mondelinge zienswijze te willen indienen. [de persoon 4] was op dat moment niet op de hoogte van het feit dat er een ontwerpbesluit was genomen. Tijdens het bedrijfsbezoek zijn wel de bestaande klachten van omwonenden over geurhinder ter sprake gekomen. In dat verband heeft [de persoon 4] bezwaren geuit tegen de mogelijkheid om nog dichter bij [partij] bewoning toe te staan. Volgens [de persoon 4] is het initiatief van het [bedrijf 3] daarbij aan de orde geweest. Namens de gemeente zou zijn gezegd dat het feit dat het om tijdelijke bewoning gaat van belang zou zijn bij de mogelijkheid om klachten over geuroverlast in te dienen. De gemeente zou daar nog op terugkomen.
12. Volgens het college heeft [partij] tijdens dit gesprek geen bezwaren geuit tegen het ontwerpbesluit en niet kenbaar gemaakt dat zij een zienswijze tegen dit besluit wilde indienen. Het college stelt dat het bedrijfsbezoek een informatief karakter had en dat enkel is gesproken over de locatie van het op te richten [bedrijf 3] . Verder is gesproken over bestaande klachten van omwonenden over de geurhinder die veroorzaakt zou worden door [partij] , maar dit staat volgens verweerder los van deze procedure.
13. De rechtbank oordeelt dat het gesprek van 21 december 2017 niet kan worden aangemerkt als de indiening van een zienswijze. De rechtbank overweegt dat volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) als uitgangspunt geldt dat degene die een mondelinge zienswijze naar voren wil brengen kenbaar moet maken dat hij dit wil doen. [1] [partij] heeft dat niet gedaan. Bij [partij] was niet bekend dat er al een ontwerpbesluit ter inzage lag. Uit hetgeen [partij] en het college hebben verklaard over het bedrijfsbezoek op 21 december 2017 leidt de rechtbank af dat de komst van het [bedrijf 3] slechts zijdelings ter sprake is geweest. Uit de verklaringen volgt niet dat [partij] concrete bezwaren heeft geuit tegen het ontwerpbesluit. Dat er is gesproken over klachten van geurhinder en de locatie van het [bedrijf 3] vindt de rechtbank onvoldoende om aan te nemen dat sprake is geweest van het indienen van een mondelinge zienswijze. Gelet op het voorgaande heeft [partij] dus geen zienswijze over het ontwerpbesluit ingediend.
14. [partij] voert subsidiair aan dat het haar redelijkerwijs niet kan worden verweten dat zij heeft nagelaten een zienswijze in te dienen. Het college heeft onzorgvuldig gehandeld, omdat het college haar tijdens het bedrijfsbezoek had moeten informeren dat er een ontwerpbesluit ter inzage lag en dat de mogelijkheid bestond om een zienswijze in te dienen.
15. In wat [partij] naar voren heeft gebracht, ziet de rechtbank geen grond voor dit oordeel. Op de zitting is gebleken dat het doel van het bedrijfsbezoek was om [de persoon en bedrijf] te introduceren bij [partij] . Aangezien [partij] tijdens het bedrijfsbezoek geen concrete bezwaren heeft geuit tegen het voornemen tot verlening van de omgevingsvergunning, was het college naar het oordeel van de rechtbank in dit geval niet verplicht om [partij] (actief) op de hoogte te stellen van het ontwerpbesluit of de terinzagelegging daarvan. Het had op de weg van [partij] gelegen zich op de hoogte te stellen van het ontwerpbesluit. Het kan [partij] daarom redelijkerwijs worden verweten dat zij geen zienswijze heeft ingediend.
Conclusie
16. Gelet op het voorgaande is het beroep niet-ontvankelijk. De rechtbank komt daarom niet toe aan een beoordeling van de inhoudelijke gronden tegen het bestreden besluit.
17. Bij deze uitkomst ziet de rechtbank geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. van der Linden-Kaajan, voorzitter, en
mr. H.B. van Gijn en mr. F.L. Bolkestein, leden,in aanwezigheid van mr. R. Boerlage, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2019.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 29 april 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BD0738.