ECLI:NL:RBAMS:2019:5063

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 juli 2019
Publicatiedatum
15 juli 2019
Zaaknummer
AMS 18/5653, AMS 18/5654, AMS 18/5655 en AMS 18/5656
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslagen waterschapsbelasting en de rechtsgeldigheid van digitale bekendmaking

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 16 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de heffingsambtenaar van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht over de opgelegde aanslagen waterschapsbelasting voor de jaren 2016, 2017 en 2018. De eiser betwistte de aanslagen en stelde dat de heffingsambtenaar onvoldoende maatregelen had genomen om wateroverlast te voorkomen, waardoor hij geen waterschapsbelasting verschuldigd zou zijn. De rechtbank oordeelde echter dat de watersysteemheffing een bestemmingsheffing is en niet afhankelijk is van specifieke diensten die door het waterschap worden verleend. De rechtbank verklaarde dat de aanslagen terecht waren opgelegd, aangezien de eiser als ingezetene belastingplichtig was op basis van de geldende verordening.

De rechtbank behandelde ook de rechtsgeldigheid van de digitale bekendmaking van de aanslagen. Eiser stelde dat hij de aanslagen te laat had ontdekt omdat deze via zijn Berichtenbox op MijnOverheid waren verzonden. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar de aanslagen op de juiste wijze had bekendgemaakt, aangezien eiser zich had aangemeld voor digitale communicatie. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en de beroepen tegen de bestreden uitspraken van de heffingsambtenaar werden eveneens ongegrond verklaard. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierechten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 18/5653
AMS 18/5654
AMS 18/5655
AMS 18/5656

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juli 2019 in de zaken tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

de heffingsambtenaar van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht, verweerder

(gemachtigde: [naam] ).

Procesverloop

In een besluit van 31 maart 2018 (aanslag 2016) heeft de heffingsambtenaar aan eiser een aanslag waterschapsbelasting 2016 opgelegd van totaal € 188,12.
In een besluit van 30 april 2018 (aanslag 2017) heeft de heffingsambtenaar aan eiser een aanslag waterschapsbelasting 2017 opgelegd van totaal € 189,09.
In een besluit van 31 mei 2018 (aanslag 2018) heeft de heffingsambtenaar aan eiser een aanslag waterschapsbelasting 2018 opgelegd van totaal € 191,-.
Op 27 mei 2018 heeft eiser bezwaar ingesteld tegen de aanslagen 2016, 2017 en 2018.
In een uitspraak op bezwaar van 17 augustus 2018 (de bestreden uitspraak 2016) heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiser tegen aanslag I niet-ontvankelijk verklaard en de aanslag ambtshalve verlaagd met € 53,11.
In een uitspraak op bezwaar van 17 augustus 2018 (de bestreden uitspraak 2017) heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiser tegen aanslag II gegrond verklaard en de aanslag ambtshalve verlaagd met € 52,65.
In een uitspraak op bezwaar van 17 augustus 2018 (de bestreden uitspraak 2018) heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiser tegen aanslag III gegrond verklaard en de aanslag ambtshalve verlaagd met € 53,18.
In een besluit van 17 augustus 2018 (het bestreden besluit 2015) heeft de heffingsambtenaar de aanslag waterschapsbelasting 2015 van eiser ambtshalve verlaagd met € 53,76.
Eiser heeft tegen de bestreden uitspraken beroep ingesteld. Tegen het bestreden besluit 2015 heeft hij rechtstreeks beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft verweerschriften ingediend.
De zaken zijn behandeld op de zitting van 4 juni 2019. Eiser was aanwezig. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waterschapsbelasting 2015
1. De heffingsambtenaar heeft aan eiser een aanslag waterschapsbelasting 2015 opgelegd. Deze aanslag is in het bestreden besluit 2015 ambtshalve verlaagd, omdat de heffingsambtenaar aan eiser ten onrechte een aanslag zuiveringsheffing had opgelegd. Eiser heeft tegen dit besluit rechtsreeks beroep ingesteld.
2. Een ambtshalve genomen besluit is noch een belastingaanslag noch een voor bezwaar vatbare beschikking. Tegen een dergelijk besluit staat op grond van artikel 26, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) geen beroep (en evenmin een daaraan voorafgaand bezwaar) open.
3. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank niet toe aan een inhoudelijke behandeling van het beroep van eiser. De rechtbank zal het beroep van eiser in deze zaak daarom niet-ontvankelijk verklaren.
Waterschapsbelasting 2016
4.
De heffingsambtenaar heeft aan eiser op 31 maart 2018 een aanslag waterschapsbelasting 2016 opgelegd. Eiser heeft daartegen op 28 mei 2018 bezwaar gemaakt. Dat is te laat. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van eiser daarom niet-ontvankelijk verklaard en dus niet inhoudelijk behandeld.
5. Eiser is het daar niet mee eens. Hij vindt dat de aanslag waterschapsbelasting 2016 niet op de juiste wijze aan hem bekend is gemaakt, omdat hij de aanslag heeft ontvangen in zijn Berichtenbox op www.MijnOverheid.nl (MijnOverheid). Bovendien is de notificatie daarvoor binnengekomen via een ander e-mailadres dan door hem is opgegeven. Hij stelt dat hij de aanslag hierdoor te laat heeft ontdekt.
6. De rechtbank moet beoordelen of de heffingsambtenaar de aanslag waterschapsbelasting 2016 op juiste wijze bekend heeft gemaakt door digitale verzending hiervan naar de Berichtenbox van eiser in MijnOverheid.
7. In artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat besluiten die zijn gericht tot een of meer belanghebbenden, bekend worden gemaakt door toezending of uitreiking. Met die toezending wordt bedoeld het fysiek per post versturen. In aanvulling hierop is in artikel 2:14, eerste lid, van de Awb bepaald dat besluiten ook elektronisch mogen worden verstuurd. Voorwaarde is dat de geadresseerde kenbaar heeft gemaakt dat hij langs die weg voldoende bereikbaar is.
8. Ter zitting heeft de gemachtigde van de heffingsambtenaar verklaard dat in dit geval sprake is van een opt-in regeling: de burger dient bij aanmelding in MijnOverheid expliciet aan te vinken dat hij via de Berichtenbox wil corresponderen en langs die weg ook voldoende bereikbaar is. De aanslag is verzonden naar de Berichtenbox van eiser omdat hij zich daarvoor heeft aangemeld. De heffingsambtenaar heeft verder toegelicht dat de notificatie per e-mail een bijkomende service is, aangeboden vanuit MijnOverheid. Eiser dient zich hiervoor uit eigen beweging aan te melden en een e-mailadres op te geven.
9. Met de heffingsambtenaar is de rechtbank van oordeel dat de aanslag op juiste wijze bekend is gemaakt. Eiser heeft de standpunten van de heffingsambtenaar niet betwist. Op zitting heeft hij namelijk verklaard dat hij in de betreffende periode tot de ontdekking is gekomen dat er veel meer post via MijnOverheid binnenkwam dan de bedoeling was. Hij heeft geprobeerd dat stop te zetten en het kan zijn dat hij daarbij ook een keer het door de heffingsambtenaar gebruikte e-mailadres heeft gehanteerd. De rechtbank vindt daarom aannemelijk dat eiser zelf kenbaar heeft gemaakt dat hij berichten via MijnOverheid wil ontvangen. Toezending langs deze weg volstond daarom. De omstandigheid dat eiser de notificatie via een ander e-mailadres heeft ontvangen en daardoor per toeval ontdekt heeft dat de aanslag is aangeboden aan MijnOverheid, komt, ook gelet op zijn verklaring, voor zijn rekening en risico. [1]
10. Het voorgaande betekent dat eiser geen gelijk krijgt. De rechtbank zal het beroep in deze zaak daarom ongegrond verklaren.
Waterschapsbelasting 2017 en 2018
11. De rechtbank moet in deze zaken beoordelen of de aanslagen waterschapsbelasting 2017 en 2018 terecht aan eiser zijn opgelegd. De waterschapsbelasting bestaat in het geval van eiser uit een watersysteemheffing ingezetene en een watersysteemheffing gebouwd. Bij de bestreden uitspraken 2017 en 2018 is de zuiveringsheffing op nihil vastgesteld.
12. Eiser is van mening dat de aanslagen onterecht aan hem zijn opgelegd. Hij woont in een boezemgebied en ervaart hierdoor veel wateroverlast. Volgens eiser heeft de heffingsambtenaar onvoldoende maatregelen heeft genomen om de wateroverlast te voorkomen. Hij vindt daarom dat de heffingsambtenaar geen recht heeft op zijn bijdrage. De heffingsambtenaar levert hem immers geen dienst. Eiser komt ook in beroep tegen de zuiveringsheffingen.
13.1.
Ten aanzien van de waterschapsbelasting overweegt de rechtbank als volgt.
13.2.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Verordening Watersysteemheffing Amstel, Gooi en Vecht (hierna: de verordening) wordt, ter bestrijding van kosten die zijn verbonden aan de zorg voor het watersysteem, onder de naam watersysteemheffing een directe belasting geheven. In het tweede lid, onder a, van dit artikel is bepaald dat de heffing wordt geheven van hen die ingezetenen zijn als bedoeld in artikel 1, onder b, van de verordening. Uit artikel 2, tweede lid, aanhef en onder d, volgt dat de heffing ook wordt geheven van de eigenaar van een gebouwde onroerende zaak in het gebied van het waterschap.
13.3.
Onder ingezetene wordt, op grond van artikel 1, onder b, van de verordening, verstaan degene die blijkens de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens in het begin van het kalenderjaar woonplaats heeft in het gebied van het waterschap en die aldaar gebruik heeft van woonruimte.
13.4.
De rechtbank stelt vast dat eiser in de onderhavige belastingjaren in het gebied van het waterschap woonde en gebruiker was van de woning. Daarmee is hij ingezetene en als zodanig belastingplichtig op grond van de verordening. Omdat hij ook eigenaar is van de woning, heeft de heffingsambtenaar hem terecht hem een aanslag waterschapsbelasting opgelegd bestaande uit een watersysteemheffing ingezetene en een watersysteemheffing gebouwd.
13.5.
Het standpunt van eiser dat hij geen waterschapsbelasting verschuldigd is, omdat de heffingsambtenaar geen dan wel onvoldoende maatregelen heeft genomen om wateroverlast en overstromingen in het gebied binnen de [naam] te voorkomen slaagt niet. Hierbij is van belang dat de watersysteemheffing een bestemmingsheffing is en geen retributie. De heffing wordt dus niet betaald voor een specifiek door het waterschap verleende dienst. Wel moet de opbrengst aan de bestemming worden besteed. Dat gebeurt. Met de opbrengst van de waterschapsbelasting zorgt de heffingsambtenaar namelijk dat de veiligheid van de ingezetenen zoveel als redelijkerwijs mogelijk is kan worden gewaarborgd. Eiser heeft er nog op gewezen dat andere waterschappen geen watersysteemheffing opleggen aan inwoners van een boezemgebied. Daarom is het onterecht dat dit bij hem wel gebeurt. De rechtbank volgt dit standpunt niet. Op grond van artikel 122, eerste lid, van de Waterschapswet kan in een verordening worden opgenomen dat de heffing voor buitendijks gelegen onroerende zaken lager wordt vastgesteld. In de verordening is een dergelijke bepaling niet opgenomen en dat is ook niet verplicht. De verordening voldoet dan ook aan de wettelijke eisen en de aanslag is conform deze verordening aan eiser opgelegd. [2]
14. Wat betreft de beroepsgronden gericht tegen de zuiveringsheffing oordeelt de rechtbank dat eiser onvoldoende procesbelang heeft. Het resultaat dat eiser nastreeft met zijn beroepsgronden kan voor eiser immers geen feitelijke betekenis hebben nu de heffingsambtenaar de aanslagen zuiveringsheffing in de uitspraken op bezwaar 2017 en 2018 heeft vastgesteld op nihil.
15. Eiser krijgt gelet op de voorgaande overwegingen geen gelijk. De rechtbank zal de beroepen in deze zaken daarom ongegrond verklaren.
Conclusie in alle zaken
16. De rechtbank zal het beroep van eiser tegen het bestreden besluit 2015 niet‑ontvankelijk verklaren. De beroepen tegen de uitspraken op bezwaar 2016, 2017 en 2018 zal de rechtbank ongegrond verklaren.
17. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van de griffierechten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 2015 niet-ontvankelijk;
  • verklaart de beroepen tegen de bestreden uitspraken 2016, 2017 en 2018 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.B. van Gijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Gayir, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Voetnoten

1.Uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 16 augustus 2018, ECLI:NL:RBMNE:2017:4260.
2.Artikel 120 e.v. van de Waterschapswet.