ECLI:NL:RBAMS:2019:4927

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 juli 2019
Publicatiedatum
10 juli 2019
Zaaknummer
13/752158-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel van Polen met betrekking tot de opgeëiste persoon

Op 9 juli 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de opgeëiste persoon, die wordt verdacht van openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 25 juni 2019, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsvrouw en een tolk.

De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de structurele gebreken in de Poolse rechterlijke macht en de mogelijke gevolgen daarvan voor het recht op een eerlijk proces van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen zwaarwegende en op feiten berustende gronden zijn om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering in Polen geen eerlijk proces zal krijgen. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, omdat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en er geen weigeringsgronden zijn.

De uitspraak benadrukt de noodzaak om de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in Polen te waarborgen, maar concludeert dat in dit specifieke geval de overlevering kan plaatsvinden zonder dat de rechten van de opgeëiste persoon in gevaar komen. De rechtbank heeft de zaak afgesloten met de beslissing om de overlevering toe te staan, waarbij de relevante wetsartikelen zijn genoemd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752158-18
RK nummer: 19/2793
Datum uitspraak: 9 juli 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 8 mei 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Dit EAB is uitgevaardigd op
8 oktober 2018 door
the Regional Courtin Szczecin (Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1986,
wonende op het adres: [adres], [woonplaats],
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 25 juni 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. T.E. Korff, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel, te weten een
decision of the Szczecin-Centrum District Court in Szczecinvan 10 juli 2018 (V Kp 616/18).
(File reference of decisions and judgements: PO I Ds 108.2017 of the Circuit Prosecutor’s Office in Szczecin.)
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar het recht van Polen strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.2.
Strafbaarheid; feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

4.Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie

4.1
Inleiding
De rechtbank heeft in een tussenuitspraak van 16 augustus 2018 (ECLI:RBAMS:2018:5925)
een uitleg gegeven van het toetsingskader, gegeven bij het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (
hierna: HvJ) van 25 juli 2018 inzake LM, C-216/18 PPU (
hierna: het
arrest).
In vervolg daarop heeft de rechtbank bij tussenuitspraak van 4 oktober 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:7032) vastgesteld:
  • dat sprake is van structurele of fundamentele gebreken wat betreft de rechterlijke macht van Polen, die de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties van Polen in gevaar brengen;
  • dat daardoor een reëel gevaar dreigt dat het grondrecht op een eerlijk proces in de kern wordt aangetast;
  • dat om die reden concreet en nauwkeurig moet worden beoordeeld of er in de omstandigheden van het specifieke geval zwaarwegende en op feiten berustende gronden zijn om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering het gevaar zal lopen om geen eerlijk proces te krijgen;
  • dat de uitvaardigende justitiële autoriteit daarom wordt uitgenodigd tot een dialoog zoals in het arrest beschreven in paragraaf 76 tot en met 78, teneinde een actueel en concreet beeld te krijgen van de stand van zaken inzake de bescherming van de waarborg van rechterlijke onafhankelijkheid op het niveau van de rechterlijke instanties in Polen die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen.
In het licht van die vaststellingen heeft de rechtbank in die zaak een aantal vragen geformuleerd en heeft zij de uitvaardigende justitiële autoriteit verzocht om deze te beantwoorden in het kader van de te voeren dialoog en het verstrekken van de benodigde informatie.
Deze vragen zijn ook in de onderhavige zaak ter beantwoording aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voorgelegd. Bij brief van 16 mei 2019 heeft de
Sąd Okręgowy w Szczecinie (Regional Court in Szczecin)het Internationaal Rechtshulp Centrum (IRC) te Amsterdam een brief van 8 maart 2019 gestuurd die in een andere overleveringszaak is overgelegd. Uit de begeleidende brief van 16 mei 2019 blijkt dat deze antwoorden ook gelden in de onderhavige zaak, nu de omstandigheden sinds het versturen van de informatie in de andere Poolse overleveringszaak niet gewijzigd zijn.
Bij e-mailbericht van 21 mei 2019 heeft het IRC aanvullende vragen gesteld, die op 23 mei 2019 door de
Sąd Okręgowy w Szczecinie (Regional Court in Szczecin)zijn beantwoord.
Voor zover van belang en samengevat blijkt uit de beantwoording van de vragen het volgende:
  • in de gerechten in Szczecin (
  • in beide gerechten wordt in strafzaken geen uitspraak gedaan door
  • vanaf het moment van de invoering van wetswijzigingen in 2017 zijn er geen disciplinaire procedures geweest tegen presidenten, vice-presidenten en hoofden van de gerechtelijke afdelingen in de regio Szczecin. Er zijn drie disciplinaire procedures geweest tegen rechters. Twee daarvan hadden betrekking op commune delicten (rijden onder invloed en oplichting). De derde had betrekking op een ambtelijke overtreding, namelijk het verwijderen van een document uit het archief. Deze rechter is bestraft met een tijdelijke reductie van zijn salaris en is nog steeds werkzaam;
- de wijziging van de wet op de structuur van de
common lawrechtbanken veranderde niets aan de beginselen van bezoldiging van voorzitters van rechtbanken en rechters. Zij blijven ongewijzigd sinds 2009;
- in de regio Szczecin hebben geen schriftelijke vermaningen door de minister van justitie aan een president van een rechtbank plaatsgevonden.
Daarnaast is het de rechtbank uit informatie vanuit andere rechterlijke colleges in Polen bekend dat er op 15 februari 2019 drie ‘buitengewoon beroep’-procedures aanhangig zijn gemaakt door de Minister van Justitie en de Ombudsman. Hierin is door het Hooggerechtshof echter nog geen beslissing genomen.
4.2
Standpunt van de raadsvrouw
De opgeëiste persoon heeft op de zitting van 25 juni 2019 aangevoerd dat zijn - inmiddels overleden - vader tien jaar lang een belangrijke functie heeft vervuld voor de voormalige Poolse regering, te weten als directeur van de spoorwegen. Nadat de huidige regering aan de macht was gekomen, kwam de politie bij de vader van de opgeëiste persoon aan de deur. Hij werd aanvankelijk aangemerkt als getuige, maar later werd hij verdacht van financiële malversaties. De opgeëiste persoon denkt dat deze gebeurtenissen van invloed zijn geweest op het verzoek tot overlevering dat nu voorligt. Het Openbaar Ministerie in Polen heeft aan de Poolse advocaat van de opgeëiste persoon duidelijk gemaakt dat het de bedoeling is dat de opgeëiste persoon vast komt te zitten.
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat de rechtbank nadere informatie dient op de vragen bij de Poolse rechtbank over het bestaan van een concreet gevaar. Hierbij kan worden gedacht aan de vraag of het feit waarvan de opgeëiste persoon wordt verdacht, aanleiding kan geven tot ongeoorloofde beïnvloeding. Het gaat dan niet over het onderscheid tussen commune delicten en andersoortige delicten, maar over de inhoud en achtergrond van de feiten. De geconstateerde structurele gebreken zijn een direct voortvloeisel van het aan de macht komen van de PiS-partij in Polen. Deze partij is voorstander van harde straffen voor misdaden tegen de lichamelijke integriteit - zoals het feit waarvoor in deze zaak de overlevering wordt verzocht.
4.3
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de tweede vraag gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de derde vraag stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat er geen informatie voorhanden is op basis waarvan kan worden geconcludeerd dat in dit concrete geval de opgeëiste persoon geen eerlijk proces krijgt na overlevering aan Polen. De opgeëiste persoon heeft bovendien niet onderbouwd dat en op welke wijze de door hem gestelde gebeurtenissen tussen zijn vader en de huidige Poolse regering zouden doorwerken op de beoordeling van zijn zaak door een rechterlijke instantie. De overlevering van de opgeëiste persoon kan dan ook worden toegestaan.
4.4
Oordeel van de rechtbank
Zoals onder 4.1 weergegeven heeft de rechtbank in haar uitspraak van 4 oktober 2018 de eerste vraag van het toetsingskader dat uit het arrest van het HvJ voortvloeit, bevestigend beantwoord.
4.4.1
Beantwoording van de tweede vraag
De rechtbank beantwoordt de tweede vraag, namelijk of de vastgestelde structurele gebreken
negatieve gevolgen
kunnenhebben op het niveau van de rechterlijke instanties van Polen die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen, eveneens bevestigend.
Daarbij neemt de rechtbank naast de antwoorden van de uitvaardigende justitiële autoriteit ook de inhoud van de reeds bij haar tussenuitspraak van 4 oktober 2018 genoemde rapportages en voorstellen in aanmerking. Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van de volgende rapportages betreffende de ontwikkelingen op het gebied van de rechtsstaat in Polen:
  • Association of Judges “Themis”:
  • KOS (The Justice Defence Committee):
De inhoud van deze publicaties bevestigt en versterkt de zorgen die er heersen over de gevolgen van de wetswijzigingen voor de Poolse rechtsstaat en daaruit voortvloeiend het recht op een eerlijk proces van de opgeëiste persoon in het arrondissement
Szczecinie.
Overeenkomstig het toetsingskader, gegeven bij het eerder genoemde arrest van het HvJ, dient de rechtbank bij deze stand van zaken nog de derde vraag te beantwoorden, namelijk of er
- in het licht van de specifieke zorgen die de opgeëiste persoon tot uitdrukking heeft gebracht en de eventueel door hem verstrekte inlichtingen - zwaarwegende en op feiten berustende gronden zijn om aan te nemen dat hij een reëel gevaar loopt dat zijn grondrecht op een onafhankelijk gerecht zal worden geschonden en derhalve dat zijn grondrecht op een eerlijk proces in de kern zal worden aangetast, gelet op zijn persoonlijke situatie, de aard van het strafbare feit waarvoor hij wordt vervolgd en de feitelijke context die aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag ligt. Daarbij moet naar het oordeel van de rechtbank worden meegewogen wat bekend is geworden bij de beantwoording van de eerste en de tweede vraag.
4.4.2
Beantwoording van de derde vraag
Bij de beantwoording van de derde vraag spitst de beoordeling door de rechtbank zich toe
op hetgeen de opgeëiste persoon naar voren heeft gebracht.
De rechtbank is van oordeel dat, nog daargelaten dat de opgeëiste persoon zijn standpunt niet heeft onderbouwd, niet kan worden vastgesteld dat hetgeen hij naar voren heeft gebracht omtrent de positie van zijn familie negatieve gevolgen zou hebben op het niveau van de
Sąd Rejonowy w Szczecinieen de
Sąd Okręgowy w Szczeciniedie bevoegd zijn voor de strafprocedure waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen. De rechtbank merkt daarbij op dat de zorgen die de opgeëiste persoon naar voren heeft gebracht, vooral betrekking hebben op het Openbaar Ministerie in Polen en niet op de rechterlijke macht.
Niet is gebleken dat en op welke wijze zijn persoon aanleiding zou geven tot ongeoorloofde beïnvloeding van de rechter(s) die hem moet(en) berechten. Hetgeen de opgeëiste persoon ter zitting van 25 juni 2019 heeft aangevoerd, is daartoe onvoldoende.
Evenmin noopt de aard van het strafbare feit waarvoor de opgeëiste persoon zal worden vervolgd tot die conclusie. De verdenking ziet op een commuun delict. Niet is gebleken dat de opgeëiste persoon dan wel het type feit waarvan hij wordt verdacht op zodanige wijze in de bijzondere aandacht van de Poolse uitvoerende macht staat dat dit aanleiding zou kunnen geven tot ongeoorloofde beïnvloeding van de rechter(s) die hem moet(en) berechten.
De rechtbank beschikt ook overigens niet over informatie waaruit zou blijken dat de strafzaak tegen de opgeëiste persoon bij de
Sąd Rejonowy w Szczecinieen de
Sąd Okręgowy w Szczecinienegatief
zalworden beïnvloed door de eerder genoemde gebreken die in het kader van de eerste en de tweede vraag zijn vastgesteld.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen dat er sprake is van zwaarwegende en op feiten berustende gronden om aan te nemen dat de opgeëiste persoon een reëel gevaar loopt dat zijn grondrecht op een onafhankelijk gerecht zal worden geschonden en als gevolg daarvan dat zijn grondrecht op een eerlijk proces in de kern zal worden aangetast, nu noch zijn persoonlijke situatie, noch de aard van het strafbare feit waarvoor hij wordt vervolgd, noch de feitelijke context die aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag ligt tot een dergelijke conclusie aanleiding geeft. De rechtbank ziet geen aanleiding om de zaak aan te houden teneinde de Poolse justitiële autoriteiten nadere vragen te stellen - zoals door de raadsvrouw is verzocht.

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

6.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 141 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Szczecin(Polen) ten behoeve van het in Polen tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. E. de Rooij en M. van Mourik, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.M. van Trijp, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 9 juli 2019.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze tussenuitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.