ECLI:NL:RBAMS:2019:4925

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 juni 2019
Publicatiedatum
10 juli 2019
Zaaknummer
13/751356-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vordering tot behandeling van een Europees aanhoudingsbevel

Op 25 juni 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering ex artikel 23 Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. Deze vordering, gedateerd op 1 mei 2019, betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 5 april 2019 is uitgevaardigd door de Duitse autoriteiten. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1988, was gedetineerd in Nederland en werd bijgestaan door zijn raadsman en een tolk tijdens de zitting.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de grondslag van het EAB onderzocht. Het EAB was uitgevaardigd door het Amtsgericht Lüneburg en betrof een strafrechtelijk onderzoek naar de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de vordering tot behandeling van het EAB, omdat het EAB niet is uitgevaardigd door een rechterlijke autoriteit in de zin van de relevante Europese en nationale wetgeving. Dit oordeel is gebaseerd op een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie, waarin is vastgesteld dat de betrokken Duitse openbare aanklagers niet voldoen aan de vereisten om als 'uitvaardigende rechterlijke autoriteit' te worden beschouwd.

De rechtbank heeft vervolgens de overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon beëindigd en vastgesteld dat er geen gewoon rechtsmiddel openstaat tegen deze uitspraak, conform artikel 29, tweede lid, van de Overleveringswet. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee rechters in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751356-19
RK nummer: 19/2663
Datum uitspraak: 25 juni 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 1 mei 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 5 april 2019 door de
Staatsanwaltschaftte Lüneburg (Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1988,
gedetineerd in het [detentieplaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 25 juni 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. M. de Klerk, advocaat te Velserbroek en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel van 29 maart 2019 van het
AmtsgerichtDannenberg (Elbe),
Aktenzeichen:11 Ls 5106 Js 13140/18 (4/18).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van Duitsland strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Bevoegdheid tot uitvaardiging van het EAB

Het EAB is uitgevaardigd door de
Staatsanwaltschaftte Lüneburg.
Het Hof van Justitie van de Europese Unie (
hierna: HvJ EU) heeft bij arrest van 27 mei 2019 in de zaken C-508/18 (zaak OG) en C-82/19 PPU (zaak PI) de vragen beantwoord van de Ierse
Supreme Courten de Ierse
High Court, of het Openbaar Ministerie in Lübeck en het Openbaar Ministerie in Zwickau in Duitsland rechterlijke autoriteiten zijn als bedoeld in het Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten.
In het arrest is door het HvJ EU geoordeeld onder punt 88 tot en met 90:

88 It follows from the foregoing that, in so far as the public prosecutors’ offices at issue in the main proceedings are exposed to the risk of being influenced by the executive in their decision to issue a European arrest warrant, those public prosecutors’ offices do not appear to meet one of the requirements of being regarded as an ‘issuing judicial authority’, within the meaning of Article 6(1) of Framework Decision 2002/584, namely the requirement that it be guaranteed that they act independently in issuing such an arrest warrant.
89 In the present case, it is, in that regard, irrelevant, for the reasons stated in paragraph 73 of the present judgment, that, in connection with the issuing of the European arrest warrants at issue in the main proceedings, no instruction in a specific case was issued to the public prosecutor’s office in Lübeck or in Zwickau from the ministers for justice of the Länder concerned.
90 In the light of all the foregoing, the answer to the questions referred is that the concept of an ‘issuing judicial authority’, within the meaning of Article 6(1) of Framework Decision 2002/584, must be interpreted as not including public prosecutors’ offices of a Member State which are exposed to the risk of being subject, directly or indirectly, to directions or instructions in a specific case from the executive, such as a Minister for Justice, in connection with the adoption of a decision to issue a European arrest warrant.
Het HvJ EU heeft voor recht verklaard:

2. The concept of an ‘issuing judicial authority’, within the meaning of Article 6(1) of Council Framework Decision 2002/584/JHA of 13 June 2002 on the European arrest warrant and the surrender procedures between Member States, as amended by Council Framework Decision 2009/299/JHA of 26 February 2009, must be interpreted as not including public prosecutors’ offices of a Member State which are exposed to the risk of being subject, directly or indirectly, to directions or instructions in a specific case from the executive, such as a Minister for Justice, in connection with the adoption of a decision to issue a European arrest warrant.
Gelet op het voornoemde staat vast dat:
  • het onderhavige EAB niet is uitgevaardigd door een ‘rechterlijke autoriteit’ in de zin van artikel 6, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en dus niet door een ‘justitiële autoriteit’ in de zin van artikel 1, aanhef en onder i, OLW en artikel 5 OLW;
  • het onderhavige EAB niet een ‘rechterlijke beslissing’ in de zin van artikel 1, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ is en dus niet een beslissing van een justitiële autoriteit in de zin van artikel 1, aanhef en onder b, OLW.
Onder verwijzing naar haar uitspraak van 1 december 2016 (ECLI:NL:RBAMS:2016:9311) overweegt de rechtbank dat dit ertoe leidt dat de officier van justitie niet-ontvankelijk zal moeten worden verklaard in de vordering tot het in behandeling nemen van het EAB. Die vordering heeft immers geen betrekking op een door een rechterlijke/justitiële autoriteit uitgevaardigde rechterlijke/justitiële beslissing.

5.Beslissing

VERKLAARTde officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering tot het in behandeling nemen van het EAB.
STELT VASTdat de overleveringsdetentie is beëindigd.
Aldus gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. E. de Rooij en M. van Mourik, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.M. van Trijp, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 25 juni 2019.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.