ECLI:NL:RBAMS:2019:4924

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 juni 2019
Publicatiedatum
10 juli 2019
Zaaknummer
13/751358-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot vrijheidsstraffen in Polen

Op 25 juni 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 26 april 2019. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1993 en gedetineerd in Nederland, werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder diefstal en oplichting, waarvoor vrijheidsstraffen waren opgelegd door Poolse rechtbanken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig was bij de behandeling van het vonnis dat leidde tot de eerste vrijheidsstraf, maar dat zij wel op de hoogte was van haar recht op verzet of hoger beroep, wat zij niet heeft aangewend. Hierdoor was de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet niet van toepassing.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en vastgesteld dat de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, voldoen aan de eisen van dubbele strafbaarheid. De verdediging voerde aan dat de opgeëiste persoon een dubbelganger had, maar de rechtbank oordeelde dat er geen twijfel bestond over de identiteit van de opgeëiste persoon. De rechtbank erkende de zorgelijke ontwikkelingen in de Poolse rechtsstaat, maar concludeerde dat er geen verband was tussen deze ontwikkelingen en de vonnissen die ten grondslag lagen aan het EAB. Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering toegestaan, omdat aan alle wettelijke vereisten was voldaan en er geen weigeringsgronden waren.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751358-19
RK nummer: 19/2577
Datum uitspraak: 25 juni 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 26 april 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 10 januari 2019 door
the District Court in Koszalin II Criminal Department(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1993,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [plaats detentie] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 25 juni 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door haar raadsman, mr. R.P.G. van der Weide, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat zij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van:
I. een
enforceable judgment of the Local Court in Bialogardvan 6 mei 2011
(
II K 145/11);
II. een
enforceable judgment of the Local Court in Koszalinvan 8 juni 2011 (
X K 175/11);
III. een
enforceable judgment of the Local Court in Bialogardvan 27 september 2012
(
II K 362/12);
IV. een
enforceable judgment of the Local Court in Koszalinvan 23 december 2013
(
X K 576/13);
V. een
enforceable judgment of the Local Court in Koszalinvan 14 september 2015
(
X K 320/15).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen voor de duur van:
I.
II K 145/11: één jaar (resterend: 11 maanden en 28 dagen);
II.
X K 175/11: zes maanden (resterend: vijf maanden en 28 dagen);
III.
II K 362/12: twee jaar (resterend: één jaar, 11 maanden en 28 dagen);
IV.
X K 576/13: één jaar en zes maanden (resterend: één jaar, vijf maanden en 28 dagen);
V.
X K 320/15: zes maanden (resterend: vijf maanden en 28 dagen).
Deze vrijheidsstraffen dienen door de opgeëiste persoon te worden ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraffen zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij de hiervoor genoemde vonnissen.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1.
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Uit het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon ten aanzien van de vonnissen II tot en met V in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot deze vonnissen heeft geleid.
Ten aanzien van vonnis I (II K 145/11) stelt de rechtbank vast dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot dit vonnis heeft geleid. Wel heeft zij de oproep voor die zitting op 19 april 2011 persoonlijk in ontvangst genomen en heeft zij het vonnis op 12 mei 2011 persoonlijk in ontvangst genomen. Uit onderdeel D) van het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon daarbij uitdrukkelijk is geïnformeerd over haar recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij zij het recht heeft aanwezig te zijn en tijdens welke de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis, maar dat zij niet binnen de voorgeschreven termijn verzet of hoger beroep heeft aangetekend. De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW is daarom niet van toepassing.

4.Strafbaarheid; feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:

II K 145/11:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen;

X K 175/11:
diefstal door twee of meer verenigde personen;

II K 362/12:
diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegden
diefstal;

X K 576/13:
medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd;

X K 320/15:
diefstal door twee of meer verenigde personen.

5.Onschuldverweer

De raadsman heeft naar voren gebracht dat de opgeëiste persoon stelt dat zij in Polen een dubbelganger had, zodat de verkeerde persoon veroordeeld is.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat er geen twijfel bestaat dat de opgeëiste persoon de persoon is wier overlevering door de Poolse autoriteiten wordt verzocht, ook al omdat de opgeëiste persoon niet betwist dat zij de persoon is die bij de hiervoor genoemde vonnissen in Polen is veroordeeld tot de genoemde vrijheidsstraffen.
De opgeëiste persoon heeft tijdens het verhoor ter zitting ook niet aanstonds kunnen aantonen dat zij onschuldig is aan de feiten. De enkele onschuldbewering kan niet leiden tot weigering van de overlevering.

6.Poolse rechtsstaat

De raadsman heeft gewezen op de situatie in Polen.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een zorgelijke ontwikkeling in Polen. De ernst hiervan wordt onder andere geïllustreerd door de zogeheten artikel 7-procedure die door de Europese Commissie is gestart. Naar aanleiding van deze recente, zorgelijke ontwikkeling heeft de rechtbank in een eerdere uitspraak vastgesteld dat sprake is van structurele of fundamentele gebreken wat betreft de rechterlijke macht van Polen die de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties van Polen in gevaar brengen en dat daardoor een reëel gevaar dreigt dat het grondrecht op een eerlijk proces in de kern wordt aangetast (ECLI:NL:RBAMS:2018:7032). Anders dan het geval is in het arrest van het Hof van Justitie van 25 juli 2018 (ECLI:EU:C:2018:586) en in de genoemde uitspraak van de rechtbank, strekt het EAB in dit geval tot tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen, die zijn opgelegd bij vonnissen uit 2011, 2012, 2013 en 2015. Niet is gebleken van een verband tussen deze vonnissen en de vastgestelde gebreken. De rechtbank verwerpt het verweer.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 45, 310, 311 en 326 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 7 en 12 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court in Koszalin II Criminal Department(Polen) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraffen, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens de feiten waarvoor haar overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. E. de Rooij en M. van Mourik, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.M. van Trijp, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 25 juni 2019.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.