ECLI:NL:RBAMS:2019:4705

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 juni 2019
Publicatiedatum
2 juli 2019
Zaaknummer
13/751232-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot strafrechtelijke veroordeling in Polen

Op 6 juni 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de District Court in Zamość, Polen. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 3 april 2019 en betreft een vrijheidsstraf van 1 jaar en 2 maanden, waarvan nog 9 maanden en 29 dagen resteerden. De opgeëiste persoon, geboren in 1984 in Polen, was aanwezig bij de zitting en werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.R.F. Berte, en een tolk. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de grondslag van het EAB beoordeeld. De raadsvrouw voerde aan dat de opgeëiste persoon niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor het niet tijdig voldoen aan een boete die aan de voorwaardelijke vrijheidsstraf was gekoppeld, en verzocht om weigering van de overlevering of aanhouding van de zaak in afwachting van een procedure in Polen. De rechtbank oordeelde echter dat het verweer niet slaagde, aangezien de opgeëiste persoon op de hoogte was van de opgelegde straffen en de overlevering niet onevenredig was. De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de wettelijke eisen en dat er geen weigeringsgronden waren, waardoor de overlevering werd toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751232-19
RK nummer: 19/2042
Datum uitspraak: 6 juni 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 3 april 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 13 november 2018 door de
District Court in Zamość(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1984,
verblijvend op het adres [adres], [plaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 23 mei 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.R.F. Berte, advocaat te Tilburg en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
enforceable judgment made on 21 July 2015 by Sąd Rejonowy (Regional Court) in Hrubieszów, which became legally binding and enforceable on 19 August 2015, reference II K 134/15.
Uit het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot dit vonnis heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar en 2 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 9 maanden en 29 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat niet aan de opgeëiste persoon kan worden toegerekend dat hij de boete, waar de voorwaardelijke vrijheidsstraf aan was gekoppeld, niet tijdig heeft voldaan. De opgeëiste persoon heeft de Poolse autoriteiten verzocht om kwijtschelding van deze boete, maar hier is nooit op beslist. Vervolgens zijn zowel een aanmaning als een aangetekend schrijven naar een ander adres gestuurd dan het adres dat de opgeëiste persoon heeft opgegeven. De Poolse advocaat van de opgeëiste persoon heeft daarom een verzoek ingediend om herstel van de termijn waarbinnen bezwaar kan worden gemaakt tegen de tenuitvoerlegging van de aan de opgeëiste persoon opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf. Bovendien heeft de opgeëiste persoon de boete alsnog voldaan. Gelet op deze omstandigheden heeft de raadsvrouw zich primair op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd, en subsidiair dat de behandeling van de zaak moet worden aangehouden in afwachting van de Poolse procedure met betrekking tot herstel van de termijn.
3.2.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat het verweer niet slaagt. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt. Blijkens de stukken is de opgeëiste persoon veroordeeld tot een boete en een voorwaardelijke vrijheidsstraf. Verder is hij – zoals vermeld – in persoon aanwezig geweest bij de terechtzitting die heeft geleid tot deze straffen. Aldus was hij op de hoogte van de opgelegde boete en het gegeven dat de voorwaardelijke vrijheidsstraf ten uitvoer gelegd zou (kunnen) worden indien de boete niet (tijdig) werd voldaan.
Daar komt bij dat in het overleveringsrecht sprake is van korte termijnen. In beginsel dient de rechtbank binnen zestig, dan wel negentig, dagen na de aanhouding van de opgeëiste persoon uitspraak te doen op het verzoek tot overlevering. De opgeëiste persoon is op 3 april 2019 aangehouden in het kader van het EAB. Gelet op de door de raadsvrouw overgelegde stukken en haar toelichting ter zitting heeft de Poolse advocaat op 8 mei 2019 het verzoek tot herstel van een termijn ingediend. Verder heeft de opgeëiste persoon op 9 mei 2019 de boete – alsnog – voldaan. Tot slot heeft de Poolse advocaat bij e-mail van 22 mei 2019 aangegeven dat de procedure in Polen één tot twee maanden in beslag zal nemen. De rechtbank is van oordeel dat van de opgeëiste persoon verwacht had mogen worden dat hij eerder in actie zou zijn gekomen. Bovendien kan – gelet op de door de Poolse advocaat verstrekte informatie – de rechtbank niet binnen de termijn van negentig dagen beslissen indien de rechtbank de procedure in Polen zou afwachten.
De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding de behandeling van de zaak aan te houden in afwachting van de procedure in Polen.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994 (1.710 microgram);
poging tot actieve ambtelijke omkoping.

5.Evenredigheid

5.1.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft betoogd dat overlevering van de opgeëiste persoon niet evenredig is, gelet op de lengte van de opgelegde gevangenisstraf, het lopende verzoek van de Poolse advocaat tot herstel van een termijn en het leven van de opgeëiste persoon in Nederland.
5.2.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat het verweer niet slaagt. De rechtbank verwijst naar haar reeds bij uitspraak van 4 maart 2009 gegeven oordeel (ECLI:NL:RBAMS:2009:BH6183), dat gelet op de stelselevenredigheid van het Kaderbesluit een beroep op de onevenredigheid van een EAB slechts onder bijzondere omstandigheden kan slagen. In het onderhavige geval is de rechtbank niet gebleken van zodanige bijzondere omstandigheden dat de overlevering dient te worden geweigerd, of dat de behandeling moet worden aangehouden teneinde te laten onderzoeken of er – voor de opgeëiste persoon minder ingrijpende – alternatieven mogelijk zijn.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen
weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikel 177 Wetboek van Strafrecht, de artikelen 8 en 176 Wegenverkeerswet 1994 en de artikelen 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
District Court in Zamośćten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. I. Verstraeten-Jochemsen, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en A.W.C.M. van Emmerik, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. Wijkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 6 juni 2019.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.