Overwegingen
Wat ging er aan de procedure vooraf?
1. Eiser, geboren op [geboortedatum] 1994, woont in Spanje. Op 2 mei 2018 heeft hij verzocht om te worden toegelaten tot de vrijwillige verzekering voor de AOW. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eiser de aanvraag niet binnen één jaar na het einde van zijn verplichte verzekering in Nederland heeft ingediend. Volgens verweerder eindigde de verplichte verzekering van eiser op 11 maart 2016.
2. Naar aanleiding van het bezwaar van eiser heeft verweerder om aanvullende gegevens verzocht. Op het vragenformulier, ondertekend op 21 oktober 2018, heeft eiser onder meer aangegeven dat hij van juli 2012 tot augustus 2015 in Nederland heeft gewoond en van december 2012 tot juli 2013 in Nederland heeft gewerkt.
3. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard met een aanvullende motivering. Verweerder heeft zich in de eerste plaats op het standpunt gesteld dat eiser in de periode dat hij in Nederland verbleef voor zijn studie niet als ingezetene kan worden aangemerkt, omdat hij om studieredenen tijdelijk naar Nederland is gekomen, slechts een korte periode heeft gewerkt en voornamelijk is onderhouden door zijn familie in Spanje. Dit betekent volgens verweerder dat hij alleen verzekerd is geweest voor de AOW in de periode dat hij in Nederland werkzaam was. Van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen heeft verweerder bericht ontvangen dat eiser staat geregistreerd als werkend in Nederland in de periode van 13 februari 2013 tot en met 18 juli 2013. De verplichte verzekering van de AOW is daarmee geëindigd op 19 juli 2013. Ook wanneer wordt uitgegaan van de door eiser genoemde begindatum van zijn werkzaamheden in Nederland, december 2012, is eiser minder dan een jaar verzekerd geweest voor de AOW. Eiser voldoet daarmee niet aan de in artikel 35, eerste lid, van de AOW, neergelegde voorwaarde dat de gewezen verzekerde direct voorafgaande aan de periode van vrijwillige verzekering ten minste een jaar verplicht verzekerd is geweest.
In de tweede plaats heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat, zelfs al was eiser tot en met 11 maart 2016 verplicht verzekerd voor de AOW, hij zijn aanvraag niet binnen een jaar na het einde van de verplichte verzekering heeft ingediend. Ook in dat geval voldoet eiser niet aan de wettelijke voorwaarden voor toelating en is zijn aanvraag dus terecht afgewezen.
Wat is het standpunt van eiser?
4. Eiser is het er niet mee eens dat hij in het bestreden besluit - anders dan in het primaire besluit - niet langer als ingezetene wordt aangemerkt in de periode 2012-2015. Eiser heeft de Nederlandse nationaliteit. Tijdens zijn verblijf in Nederland ontving hij een Nederlandse studiefinanciering. Omdat de kosten voor studie en woonruimte te hoog waren, heeft zijn moeder hem financieel gesteund. Eiser heeft een Nederlandse moeder, bij wie hij in Spanje is opgegroeid, en een Spaanse vader. Hij heeft nooit bij zijn Spaanse vader gewoond. Zijn moeder heeft geen familie in Spanje. Eiser heeft op een Europese school gezeten waar hij voornamelijk les kreeg in de Nederlandse taal en daarnaast in de Engelse taal. Volgens eiser was dit ter voorbereiding op een duurzame en langdurige vestiging in Nederland. Eiser heeft een Nederlandse bankrekening, hij bezit een graf in Nederland en staat sinds 2012 ingeschreven als woningzoekende in de regio Haaglanden bij Woonnet Haaglanden. Na het afronden van zijn studie in Leiden heeft hij intensief gesolliciteerd in Nederland, maar dit werd bemoeilijkt omdat hij geen woonruimte kon vinden. Daarop heeft eiser besloten om tijdelijk nog een master in Madrid te volgen alvorens het opnieuw te proberen op de Nederlandse arbeidsmarkt. Eiser rondt op dit moment zijn masterstudie af. Bij zijn beroepschrift heeft eiser onder meer informatie van zijn inschrijving bij Woonnet Haaglanden gevoegd en een schermprint van ‘mijn SVB’ waarop staat dat hij van 17 augustus 2012 tot en met 27 augustus 2015 verzekerd was voor de AOW en hij 8% AOW heeft opgebouwd. Eiser heeft verder ook nog aangevoerd dat hij niet eerder dan begin 2018 op de hoogte was van de mogelijkheid een vrijwillige verzekering aan te vragen.
5. De rechtbank moet beoordelen of verweerder terecht heeft geweigerd eiser toe te laten tot de vrijwillige verzekering voor de AOW.
6. In artikel 6, eerste lid, van de AOW is bepaald dat degene die ingezetene is van Nederland of in Nederland werkt, verzekerd is voor de AOW. Ingezetene is degene die in Nederland woont (artikel 2 van de AOW). Waar iemand woont wordt naar de omstandigheden beoordeeld (artikel 3, eerste lid, van de AOW).
7. Gelet op wat eiser in beroep heeft aangevoerd is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft onderbouwd dat eiser in de jaren dat hij in Nederland woonde, 2012-2015, niet als ingezetene kan worden beschouwd. Naast de argumenten die eiser in zijn beroepschrift noemt, vindt de rechtbank vooral van belang dat het standpunt van verweerder niet strookt met de informatie die eiser heeft overgelegd van ‘mijn SVB’, afkomstig van verweerder zelf.
8. De rechtbank is echter wel van oordeel dat de weigering om eiser toe te laten tot de vrijwillige verzekering voor de AOW in stand kan blijven. In artikel 36 van de AOW is bepaald dat de aanvraag uiterlijk een jaar na de dag waarop de verplichte verzekering is geëindigd bij verweerder moet worden ingediend. Als daar niet aan wordt voldaan, wordt de aanvraag afgewezen.
9. Het is de rechtbank niet duidelijk hoe verweerder komt bij 11 maart 2016 als de datum waarop de verplichte verzekering van eiser is geëindigd, maar als ten gunste van eiser van deze datum wordt uitgegaan en niet van 28 augustus 2015, zoals uit de informatie van ‘mijn SVB’ volgt, dan heeft eiser niet voldaan aan de wettelijke voorwaarde om uiterlijk een jaar nadien een aanvraag in te dienen.
10. Eiser heeft aangegeven dat hij pas begin 2018, via iemand anders, op de hoogte is geraakt van de mogelijkheid om een vrijwillige verzekering aan te vragen en dat verweerder hem daar niet op heeft gewezen. De rechtbank vindt dat dit niet leidt tot de conclusie dat sprake is van zodanig bijzondere omstandigheden dat de overschrijding van de aanmeldingstermijn eiser niet mag worden tegengeworpen.Het ligt in de eerste plaats op de weg van eiser om zich op de hoogte te stellen van zijn rechten na zijn vertrek uit Nederland en zich op tijd voor de vrijwillige verzekering voor de AOW aan te melden. Onbekendheid met de wet levert volgens vaste rechtspraak geen verschoonbare termijnoverschrijding op.
11. Het voorgaande betekent dat verweerder terecht heeft geweigerd om eiser toe te laten tot de vrijwillige verzekering voor de AOW, omdat eiser niet heeft voldaan aan de wettelijke voorwaarden voor toelating.
12. Het beroep is dus ongegrond. Dat betekent dat verweerder het griffierecht van eiser niet hoeft te vergoeden. Voor een proceskostenveroordeling bestaat ook geen aanleiding.