ECLI:NL:RBAMS:2019:4524

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 juli 2019
Publicatiedatum
28 juni 2019
Zaaknummer
13/751111-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden in Groot-Brittannië

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 juli 2019 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door Groot-Brittannië. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft de opgeëiste persoon die in Nederland gedetineerd is. De rechtbank heeft de detentieomstandigheden in verschillende Britse detentie-instellingen onderzocht, met name in HMP Birmingham, HMP Bedford en HMP Liverpool, en vastgesteld dat er een reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling van de opgeëiste persoon indien hij daar zou worden geplaatst.

Tijdens de zittingen op 5 april, 26 april en 18 juni 2019 heeft de rechtbank de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de detentieomstandigheden in Groot-Brittannië beoordeeld. De rechtbank heeft in een tussenuitspraak van 10 mei 2019 de beslissing over de tenuitvoerlegging van het EAB uitgesteld, omdat er onvoldoende garanties waren dat de opgeëiste persoon niet in een van de problematische detentie-instellingen zou worden geplaatst.

Op basis van aanvullende informatie die op 12 juni 2019 is verstrekt, heeft de rechtbank geconcludeerd dat het reële gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling in de detentie-instelling HMP Liverpool kan worden uitgesloten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in HMP Birmingham of HMP Bedford zal worden geplaatst en dat de celruimte in HMP Liverpool voldoet aan de vereisten. Hierdoor heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, nu aan de eisen van de Overleveringswet is voldaan en er geen weigeringsgronden zijn.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751111-19
RK nummer: 19/1759
Datum uitspraak: 2 juli 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 21 februari 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 6 december 2018 door
the Deputy District Judge Michael Hopkinson sitting at Manchester and Salford Magistrates’ Court(Groot-Brittannië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Groot-Brittannië) op [geboortedatum] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
uit anderen hoofde gedetineerd in de [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 5 april 2019
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 5 april 2019. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R. Vorrink en de raadsman van de opgeëiste persoon, mr. T. Sönmez, advocaat te Rotterdam. De opgeëiste persoon heeft schriftelijk afstand gedaan van zijn recht om op de vordering te worden gehoord. De raadsman heeft verklaard door de opgeëiste persoon uitdrukkelijk gemachtigd te zijn namens hem het woord te voeren.
De rechtbank heeft het onderzoek op die zitting geschorst tot de zitting van 26 april 2019 voor nader onderzoek in verband met de detentieomstandigheden in enkele detentie instellingen in Groot-Brittannië.
Zitting 26 april 2019
De behandeling van de vordering is, met toestemming van partijen, voortgezet op de openbare zitting van 26 april 2019. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon heeft opnieuw schriftelijk afstand gedaan van zijn recht om op de vordering te worden gehoord. De raadsman heeft verklaard door de opgeëiste persoon uitdrukkelijk gemachtigd te zijn namens hem het woord te voeren.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en de uitspraakdatum op 10 mei 2019 bepaald.
Tussenuitspraak 10 mei 2019
De rechtbank heeft bij tussenuitspraak van 10 mei 2019 het onderzoek ter zitting heropend en de beslissing over de tenuitvoerlegging van het EAB uitgesteld in verband met de detentieomstandigheden.
De rechtbank heeft de beslistermijn voor onbepaalde tijd verlengd.
Zitting 18 juni 2019
De behandeling van de vordering is, met toestemming van partijen, voortgezet op de openbare zitting van 18 juni 2019. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon heeft wederom schriftelijk afstand gedaan van zijn recht om op de vordering te worden gehoord. De raadsman heeft verklaard door de opgeëiste persoon uitdrukkelijk gemachtigd te zijn namens hem het woord te voeren.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Britse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
warrant of arrest issued at Manchester and Salford Magistrates Courtop 6 december 2018.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar het recht van Groot-Brittannië strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

In de tussenuitspraak van 10 mei 2019 heeft de rechtbank de strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht al getoetst. Voor de goede orde herhaalt de rechtbank hieronder wat in de tussenuitspraak al is vermeld.
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van Groot-Brittannië een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Detentieomstandigheden

Bij tussenuitspraak in een andere zaak van 29 maart 2019 [1] heeft de rechtbank vastgesteld dat er vanwege de algemene detentieomstandigheden in de penitentiaire inrichtingen HMP Birmingham, HMP Bedford en HMP Liverpool - in het bijzonder de geconstateerde beperkte individuele ruimte en onvoldoende compenserende omstandigheden in genoemde inrichtingen - een reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling, zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest).
Gelet op voormelde vaststelling heeft de rechtbank op de zitting van 5 april 2019 de officier van justitie in de gelegenheid gesteld aan de uitvaardigende justitiële autoriteit te vragen of de opgeëiste persoon in de detentie-instellingen HMP Birmingham, HMP Bedford en HMP Liverpool zal worden geplaatst.
In antwoord op vragen van de officier van justitie heeft de
Director General Prisons,
HM Prison and Probation Servicevervolgens bij brief van 24 april 2019 informatie verstrekt over de detentieomstandigheden in voornoemde detentie-instellingen. Daarbij is opgemerkt dat geen garantie wordt verstrekt dat de opgeëiste persoon niet in één van deze detentie-instellingen zal worden geplaatst.
De rechtbank heeft in de tussenuitspraak van 10 mei 2019 in het licht van de verstrekte informatie geconcludeerd dat er zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon een reëel gevaar zal lopen op een onmenselijke of vernederende behandeling, zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest, vanwege de te verwachten omstandigheden van zijn detentie na overlevering aan Groot-Brittannië. Er kan immers niet worden uitgesloten dat de opgeëiste persoon na overlevering gedetineerd zou worden in één van de voornoemde detentie-instellingen. Verder oordeelde de rechtbank dat daadwerkelijke verbetering van de omstandigheden in deze detentie-instellingen onvoldoende is gebleken. Ook de omstandigheid dat de verwachting bestaat dat de situatie daar snel zal verbeteren, neemt volgens de rechtbank het reeds geconstateerde reële gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling in deze detentie-instellingen niet weg.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank met toepassing van het beslismodel uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie inzake Aranyosi en Căldăraru van 5 april 2016 de beslissing over de tenuitvoerlegging van het EAB uitgesteld, totdat zij aanvullende gegevens verkrijgt op grond waarvan zij het bestaan van een dergelijk gevaar kan uitsluiten.
Voor de zitting van 18 juni 2019 zijn aanvullende gegevens verstrekt door de
Director General Prisons,
HM Prison and Probation Servicebij brief van 12 juni 2019, met bijlagen A tot en met G.
De rechtbank is, met de officier van justitie en anders dan de raadsman, van oordeel dat op basis van deze laatste aanvullende gegevens het reële gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling van de opgeëiste persoon na zijn overlevering in detentie in Groot-Brittannië kan worden uitgesloten. Allereerst stelt de rechtbank vast dat de opgeëiste persoon niet zal worden geplaatst in de detentie-instellingen HMP Birmingham en HMP Bedford. Plaatsing in de detentie-instelling HMP Liverpool behoort nog wel tot de mogelijkheden. Over de celruimte per persoon in deze laatst genoemde detentie-instelling vermeldt de brief van 12 juni 2019 dat voor alle cellen geldt dat die tenminste 4 m2 bedraagt. Die mededeling is onderbouwd aan de hand van gedetailleerde informatie in bijlage E met betrekking tot de afmetingen van de verschillende cellen. Van een beperkte individuele ruimte, die de rechtbank eerder aanleiding gaf tot het aannemen van een reëel gevaar op onmenselijke of vernederende behandeling, is ten aanzien van de detentie-instelling in Liverpool om die reden geen sprake meer. Een en ander heeft tot gevolg dat daardoor ook geen voornoemd reëel gevaar bestaat ten aanzien van de detentie-instelling in Liverpool.
Gelet op het voorgaande staat het bepaalde in artikel 4 van het Handvest niet langer in de weg aan het nemen van een (positieve) beslissing over de tenuitvoerlegging van het EAB.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 van de OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Deputy District Judge Michael Hopkinson sitting at Manchester and Salford Magistrates’ Court,Groot-Brittannië .
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. C.A. van Dijk en R. Godthelp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 2 juli 2019.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.