Op 4 juni 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een rekestprocedure met betrekking tot een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Parket van het Hof van beroep van Larisa, Griekenland. De zaak betreft de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. Het EAB is uitgevaardigd op 6 maart 2019 en betreft de aanhouding en overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in 1966 in Griekenland. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering is behandeld op een openbare zitting, waarbij de officier van justitie mr. K. van der Schaft aanwezig was, evenals de raadsvrouw van de opgeëiste persoon, mr. S.M. Hof.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd met dertig dagen om voldoende tijd te hebben voor het nemen van een beslissing over de verzochte overlevering. In het EAB wordt verwezen naar een vonnis van de Correctionele Rechtbank van Larisa, waarin een vrijheidsstraf van drie jaar is opgelegd aan de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft vragen geformuleerd over de bevoegdheid van het Parket van het Hof van beroep van Larisa en de waarborgen voor een eerlijke rechtsgang in Griekenland. De rechtbank heeft besloten het onderzoek ter zitting te heropenen en de oproeping van de opgeëiste persoon en een tolk voor de Griekse taal te bevelen.
De uitspraak is gedaan door mr. M. van Mourik als voorzitter, samen met mrs. R.A. Sipkens en A.K. Glerum, en is uitgesproken ter openbare zitting. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, conform artikel 29, tweede lid, van de Overleveringswet.