ECLI:NL:RBAMS:2019:4413

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 juni 2019
Publicatiedatum
21 juni 2019
Zaaknummer
13/751334-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees Aanhoudingsbevel van Griekenland

Op 4 juni 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een rekestprocedure met betrekking tot een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Parket van het Hof van beroep van Larisa, Griekenland. De zaak betreft de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. Het EAB is uitgevaardigd op 6 maart 2019 en betreft de aanhouding en overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in 1966 in Griekenland. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering is behandeld op een openbare zitting, waarbij de officier van justitie mr. K. van der Schaft aanwezig was, evenals de raadsvrouw van de opgeëiste persoon, mr. S.M. Hof.

De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd met dertig dagen om voldoende tijd te hebben voor het nemen van een beslissing over de verzochte overlevering. In het EAB wordt verwezen naar een vonnis van de Correctionele Rechtbank van Larisa, waarin een vrijheidsstraf van drie jaar is opgelegd aan de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft vragen geformuleerd over de bevoegdheid van het Parket van het Hof van beroep van Larisa en de waarborgen voor een eerlijke rechtsgang in Griekenland. De rechtbank heeft besloten het onderzoek ter zitting te heropenen en de oproeping van de opgeëiste persoon en een tolk voor de Griekse taal te bevelen.

De uitspraak is gedaan door mr. M. van Mourik als voorzitter, samen met mrs. R.A. Sipkens en A.K. Glerum, en is uitgesproken ter openbare zitting. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, conform artikel 29, tweede lid, van de Overleveringswet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751334-19
RK nummer: 19/2329
Datum uitspraak: 4 juni 2019
TUSSENUITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 15 april 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 6 maart 2019 door het Parket van het Hof van beroep van Larisa (Griekenland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Griekenland) op [geboortedag] 1966,
wonende op het adres: [adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 4 juni 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S.M. Hof, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Griekse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Griekse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis nr. 1687/18-06-2018 gewezen door de Correctionele Rechtbank van Larisa met drie rechters.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 3 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Bevoegdheid tot uitvaardiging van het EAB

Het EAB is uitgevaardigd door het Parket van het Hof van beroep van Larisa
.
Het Hof van Justitie van de Europese Unie (
hierna: HvJ) heeft bij arresten van 27 mei 2019 in de zaken C-508/18 (OG) en C-509/18 (PF) de vragen van Ierse rechters of de officier van justitie in Lübeck, Duitsland en de officier van justitie van de Republiek Litouwen rechterlijke autoriteiten zijn als bedoeld in het Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten beantwoord.
Onder verwijzing naar haar uitspraak van 4 juni 2019 (ECLI:NL:RBAMS:2019:4010) ziet de rechtbank daarom aanleiding het onderzoek ter zitting te heropenen om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de navolgende vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit te stellen:
1. Moet het Parket van het Hof van beroep van Larisa worden geacht deel te nemen aan de rechtsbedeling in Griekenland in de zin van overweging 60 van het arrest?
2. Is in Griekenland gewaarborgd dat het Parket van het Hof van beroep van Larisa bij de vaststelling van en beslissing tot uitvaardiging van een EAB geen enkel risico loopt om te worden onderworpen aan met name een individuele instructie vanwege de uitvoerende macht?
3. Zo ja, bestaat in Griekenland de mogelijkheid om in rechte tegen de uitvaardiging door het Parket van het Hof van beroep van Larisa van een EAB op te komen, in het bijzonder met betrekking tot de evenredigheid van een dergelijke beslissing, in een procedure die volledig voldoet aan de eisen die voortvloeien uit een effectieve rechterlijke bescherming?

5.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek voor onbepaalde tijd;
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen dag en tijdstip met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsvrouw;
BEVEELTde oproeping van een tolk voor de Griekse taal tegen een nader te bepalen dag en tijdstip.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. R.A. Sipkens en A.K. Glerum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.M. van Trijp, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 4 juni 2019.
De oudste rechter is buiten staat om deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.