Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
1.Procesgang
Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie
mr. R. Vorrink. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. B.H.M. Nijsten, advocaat te Cadier en Keer.
2.Identiteit van de opgeëiste persoon
3.Grondslag en inhoud van het EAB
Dossiernummer ER III Gs 7766/18.
2. Op 08.04.2018 omstreeks 19.28 uur sprak de beschuldigde per telefoon vanuit een niet nader bekende plaats serieus en bindend met de anderszins vervolgde [naam] de verkoop van 1 kilogram cocaïne voor een totale prijs van 40.000,00 EUR af.
Met de verkoop wilde de beschuldigde winst maken.
4.Bevoegdheid tot uitvaardiging van het EAB
hierna: HvJ EU) van
27 mei 2019 in de zaken C-508/18 (zaak OG) en C-82/19 PPU (zaak PI) – en in het bijzonder de rechtsoverwegingen 88 tot en met 90 – waarbij het HvJ EU de vragen van de Ierse rechters heeft beantwoord, of het Openbaar Ministerie in Lübeck en het Openbaar Ministerie in Zwickau, beide in Duitsland, rechterlijke autoriteiten zijn als bedoeld in het Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten, staat nu vast dat:
- het onderhavige EAB niet is uitgevaardigd door een ‘rechterlijke autoriteit’ in de zin van artikel 6, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en dus niet door een ‘justitiële autoriteit’ in de zin van artikel 1, aanhef en onder i, OLW en artikel 5 OLW;
- het onderhavige EAB niet een ‘rechterlijke beslissing’ in de zin van artikel 1, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ is en dus niet een beslissing van een justitiële autoriteit in de zin van artikel 1, aanhef en onder b, OLW.