ECLI:NL:RBAMS:2019:4369

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 juni 2019
Publicatiedatum
20 juni 2019
Zaaknummer
AMS 18/4315
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onvoorwaardelijk strafontslag van anti-radicaliseringsambtenaar gemeente Amsterdam wegens belangenverstrengeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 juni 2019 uitspraak gedaan over het onvoorwaardelijk strafontslag van een ambtenaar van de gemeente Amsterdam, die werkzaam was als programmamanager radicalisering. De ambtenaar was betrokken bij een anti-radicaliseringscampagne, maar kwam in opspraak door meldingen van belangenverstrengeling. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de schijn van belangenverstrengeling, die was ontstaan door een persoonlijke relatie van de ambtenaar met een externe partij die betrokken was bij gemeentelijke opdrachten. De rechtbank concludeerde dat de ambtenaar niet de vereiste professionele distantie had gehouden en dat haar handelen de gemeente ernstig had benadeeld. De rechtbank verklaarde het beroep van de ambtenaar tegen het strafontslag ongegrond, en oordeelde dat de opgelegde disciplinaire maatregel proportioneel was gezien de ernst van het plichtsverzuim. De uitspraak benadrukt het belang van transparantie en integriteit in het ambtenarenrecht, vooral in situaties waar persoonlijke en zakelijke belangen door elkaar kunnen lopen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/4315

uitspraak van de meervoudige kamer van 21 juni 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigden: mr. C.C. Oberman en mr. N. Adnani),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigden: mr. P.A. de Jong en mr. A.M.C. de Haan).

Procesverloop

Bij besluit van 31 juli 2017 (het primaire besluit 1) heeft verweerder de schorsing van eiseres omgezet in een schorsing met inhouding van salaris.
Bij besluit van 31 augustus 2017 (het primaire besluit 2) heeft verweerder aan eiseres de disciplinaire maatregel van strafontslag met ingang van 31 juli 2017 opgelegd.
Bij besluit van 24 mei 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 april 2019. Eiseres was aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Verder is namens verweerder verschenen [naam 1] (hoofd afdeling publiekrecht dienst juridische zaken) en [naam 2] (Bureau Integriteit).

Overwegingen

Wat aan deze procedure vooraf ging
1.1.
Eiseres werkte sinds medio 2006 bij de gemeente Amsterdam. In september 2015 werd zij programmamanager radicalisering bij de afdeling Openbare Orde en Veiligheid (OOV). Medio 2015 is bij de gemeente het idee geopperd in een zogenoemde ‘grijze campagne’ met vlogs op YouTube te proberen een ‘contra-narrative’ te bieden aan radicaliserende moslimjongeren. Eiseres was intensief bij de verwezenlijking van dit plan betrokken. De grijze campagne is echter nooit van start gegaan omdat de burgemeester de conceptvlogs afkeurde.
1.2.
Op 9 en 27 november 2016 ontving het Bureau Integriteit (BI) twee anonieme meldingen over belangenverstrengeling bij eiseres. Hierop heeft de directeur OOV op 3 februari 2017 het BI verzocht om een onderzoek te starten. Op 20 en 21 februari 2017 heeft de directeur OOV de inhoud van de meldingen aan eiseres voorgehouden. Eiseres heeft gezegd dat de meldingen onzin zijn.
1.3.
Eiseres heeft op 29 juni 2017 mondeling en op 30 juni 2017 schriftelijk verzocht om ontslag op eigen verzoek. Vervolgens heeft het college haar op 13 juli 2017 geschorst (met behoud van salaris) en haar de toegang tot de werkplek ontzegd. Dit betrof een ordemaatregel op grond van artikel 13.2 van de Nieuwe Rechtspositieregeling Gemeente Amsterdam (NRGA). Het college heeft haar toen ook meegedeeld dat op haar verzoek om ontslag nog geen besluit zou worden genomen.
1.4.
Op 31 juli 2017 heeft het college aan eiseres meegedeeld dat het college het voornemen heeft om haar de disciplinaire maatregel van strafontslag op te leggen.
1.5.
Bij het primaire besluit 1 heeft verweerder eiseres geschorst met inhouding van bezoldiging op grond van artikel 13.3, eerste lid, aanhef en onder c, van de NRGA (schorsing wegens het voornemen onvoorwaardelijk strafontslag op te leggen). Gedurende een periode van zes weken na het primaire besluit 1 wordt het salaris van eiseres verminderd met een derde. Daarna wordt het salaris helemaal stopgezet.
1.6.
Bij brief van 14 augustus 2017 heeft eiseres haar zienswijze tegen het voorgenomen strafontslag kenbaar gemaakt.
1.7.
Bij het primaire besluit 2 heeft verweerder aan eiseres de straf van onvoorwaardelijk ontslag opgelegd met ingang van 31 juli 2017.
1.8.
Bij uitspraak van 21 december 2017 (in de zaken met zaaknummers AMS 17/6205 en AMS 17/6206) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen.
1.9.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder, onder verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftencommissie van 18 mei 2018, het bezwaar van eiseres tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Onderzoek en gedragingen die verweerder eiseres verwijt
2. Naar aanleiding van ontvangen meldingen van vermoedelijke integriteitsschending door eiseres heeft BI een onderzoek uitgevoerd naar het handelen en nalaten van eiseres rondom de totstandkoming, verwerking en betaling van transacties met de firma [firma 1] en [firma 2] en aan de ondernemingen en eigenaren daarvan gelieerde ondernemingen en personen. BI heeft (digitaal) onderzoek gedaan, waaronder onderzoek in het Amsterdam Financieel Systeem (AFS) en heeft met verschillende personen, onder wie eiseres, gesproken. De bevindingen van BI zijn neergelegd in een tussentijds rapport van bevindingen van 31 juli 2017, genaamd ‘Hyacinth’. Op basis van de bevindingen van dit onderzoek heeft verweerder eiseres de volgende gedragingen verweten en aan het strafontslag ten grondslag gelegd:
dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan het ontstaan en bestaan van een ontoelaatbare (schijn van) belangenverstrengeling;
dat zij niet de waarheid heeft gesproken en geen openheid van zaken heeft willen geven over de relatie met [naam 3] [rechtbank: hierna: [naam 3] ] en mitsdien niet transparant is geweest;
dat zij onzorgvuldig is omgegaan met zeer gevoelige informatie van OOV;
dat zij werkzaamheden heeft verricht voor [naam 3] en zij tezamen hebben voorgewend dat deze door [naam 3] waren verricht. Dit terwijl hij direct of via [firma 2] was ingehuurd door de gemeente Amsterdam ten behoeve van onder andere deze werkzaamheden en de gemeente daarvoor heeft betaald.
Verweerder heeft feiten 1 en 2 als ‘(schijn van) belangenverstrengeling, feit 3 als ‘onzorgvuldige omgang met vertrouwelijke stukken’ en feit 4 als ‘misleiding’ aangeduid.
Standpunt eiseres
3. Eiseres voert – samengevat – primair aan dat er geen sprake is van plichtsverzuim en subsidiair dat de opgelegde strafmaatregel onevenredig is met hetgeen haar wordt verweten.
3.2.
Eiseres heeft op de zitting verklaard dat zij achteraf bezien meer distantie had moeten betrachten en dat, gelet op de zwaarte van de grijze campagne en het geld dat er mee gemoeid was, voorstelbaar is dat de schijn van belangenverstrengeling is ontstaan, maar voert aan dat er geen sprake is geweest van daadwerkelijke belangenverstrengeling. Zo stelt eiseres altijd naar eer en geweten te hebben gehandeld, geen persoonlijk profijt te hebben gehad en de gemeente niet financieel te hebben benadeeld.
3.3.
Met betrekking tot de opgelegde schorsing, de vermindering en het stopzetten van het salaris stelt eiseres zich op het standpunt dat het beroep daartegen gehandhaafd wordt, indien het beroep tegen het strafontslag gegrond wordt verklaard.
Juridisch kader
4. Het juridische kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Het oordeel van de rechtbank
5.1.
De rechtbank zal eerst de vraag beantwoorden of verweerder terecht en op goede gronden het onvoorwaardelijk strafontslag heeft opgelegd.
5.2.
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) voor de beantwoording van de vraag of een strafontslag rechtmatig is, moet worden beoordeeld of:
- de ambtenaar de verweten gedraging heeft verricht,
- deze gedraging is te kwalificeren als plichtsverzuim,
- deze gedraging aan de ambtenaar kan worden toegerekend,
- de opgelegde straf evenredig is aan het plichtsverzuim.
5.3.
In het ambtenarenrecht gelden niet de strikte bewijsregels die in het strafrecht van toepassing zijn. Wel is voor de constatering van plichtsverzuim, dat tot het opleggen van een disciplinaire straf aanleiding kan geven, volgens vaste rechtspraak van de Raad noodzakelijk dat op grond van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan.
6. De rechtbank is van oordeel dat in elk geval de schijn van belangenverstrengeling is ontstaan. Uit het dossier komt verder overtuigend naar voren dat de zakelijke relatie en de privérelatie tussen eiseres en [naam 3] met elkaar verstrengeld zijn geraakt. Eiseres en [naam 3] hielden er een gemeenschappelijke vriendenkring op na. Zij werden in juni 2015 uitgenodigd voor een verjaardagsetentje bij vrienden en bezochten samen verjaardagen van vrienden. Zij zijn twee keer samen met anderen, in 2015 naar Turkije en in 2016 naar Dubai, op vakantie geweest. Er zijn foto’s van eiseres en [naam 3] samen in een restaurant, op een bank, in het ziekenhuis en een foto waarop te zien is dat eiseres en [naam 3] elkaar op de mond kussen. Verder blijkt de persoonlijke relatie tussen eiseres en [naam 3] uit e-mailberichten en WhatsApp-berichten.
7. In het midden kan blijven of de relatie een liefdesrelatie was of niet. Illustratief voor de relatie is het WhatsApp-bericht van 29 april 2017 waarin eiseres over [naam 3] schrijft dat zij jarenlang zijn steun en toeverlaat is geweest, dat zij verder moet met haar leven en dat haar leven eigenlijk altijd om zijn welzijn draaide. Deze verstrengeling geeft geen blijk van een professionele distantie die van een ambtenaar op de positie van eiseres mag worden verwacht, ook als zij intensief en onder druk met elkaar samenwerkten. Dat eiseres zelf meende dat zij werk en privé van elkaar gescheiden hield, doet niet ter zake. Het gaat erom dat een ambtenaar als eiseres, die (mede)verantwoordelijk is voor het verstrekken van opdrachten voor grote bedragen en voor een lange periode, zichzelf niet in een positie manoeuvreert waarin twijfel kan ontstaan of zij nog zakelijk en zuiver over die opdrachten en de uitvoering daarvan oordeelt. Eiseres heeft dit niet onderkend.
8. Eiseres kan worden verweten dat zij geen melding uit eigen beweging heeft gemaakt en ook desgevraagd geen openheid van zaken heeft gegeven over haar persoonlijke relatie met [naam 3] . Aangezien eiseres veelvuldig contact in de privésfeer had met [naam 3] , terwijl [naam 3] en diens ondernemingen ook een zakelijke partner waren van de gemeente in het kader van het anti-radicaliseringsprogramma, had eiseres de gemeente moeten informeren over haar persoonlijke relatie met [naam 3] . Eiseres heeft die relatie niet gemeld aan haar leidinggevende, ook niet nadat haar leidinggevende haar had geconfronteerd met de anonieme meldingen over een vermoedelijke integriteitsschending, zo blijkt uit de verslagen van de gesprekken tussen haar en de directeur OOV van 20 en 21 februari 2017. In het gesprek met de onderzoekers van BI op 26 juli 2017 heeft eiseres ontkend dat zij met [naam 3] zou omgaan, terwijl dat wel het geval was. Eiseres heeft dus geen openheid van zaken gegeven, terwijl het voor haar meer dan duidelijk had moeten zijn dat, gelet op haar zakelijke betrokkenheid uit hoofde van haar functie bij (de ondernemingen van) [naam 3] , zij wel openheid van zaken had moeten geven.
9. Verder komt uit het dossier overtuigend naar voren dat eiseres betrokken was bij opdrachtverlening en de goedkeuring van facturen. Eiseres was werkzaam in een senior functie (schaal 14), waaruit zij betrokken was bij alle gemeentelijke projecten op het terrein van de radicalisering. Zij was verantwoordelijk voor de opdrachtverstrekking en functioneel leidinggevende. Weliswaar is haar leidinggevende steeds budgetverantwoordelijke geweest, maar eiseres was inhoudelijk en feitelijk de opdrachtgever. Vanaf 11 maart 2015 is eiseres in het AFS geautoriseerd als ‘inkoop fiatteur’ binnen autorisatieroute ’ [nummer] ’. Op 4 mei 2015 is zij aangewezen als prestatieakkoord-verklaarder ten aanzien van facturen die de routecode ’ [nummer] ’ volgen. Uit hoofde van haar functie was eiseres dus sinds 4 mei 2015 bevoegd akkoord te geven op de prestaties die voor facturen op het budget van het programma Radicalisering komen. Eiseres is betrokken geweest bij de totstandkoming van de opdrachten voor het “Strategisch Netwerk Radicalisering” en het “sleutelfigurenproject Amsterdam-Noord”, waarbij eiseres en [naam 3] nauw samenwerkten. Eiseres is betrokken geweest bij de inhuur van [naam 3] onder de handelsnaam [firma 1] en heeft zowel de offerte van [firma 1] , de opdrachtbevestiging aan [firma 1] , als de eerste factuur van [firma 1] opgesteld. Alle door [firma 1] ingediende facturen zijn door eiseres voor prestatie akkoord verklaard. Eiseres heeft een duidelijke rol gespeeld bij de inhuur van [naam 3] via [firma 2] ten behoeve van de ontwikkeling van de app “Platform 020”.
10.1.
Eiseres voert aan dat het nooit haar intentie is geweest om de gemeente Amsterdam te benadelen, dat zij de veiligheid van de stad Amsterdam voor ogen had en dat de zakelijke relatie nooit heeft geleden onder de relatie met [naam 3] .
10.2.
De rechtbank is van oordeel dat de intentie van eiseres in dit verband niet van belang is. Het is immers niet aan eiseres maar aan verweerder om een afweging te maken met betrekking tot de vraag of de relatie die eiseres onderhield met [naam 3] een mogelijke benadeling voor verweerder zou kunnen meebrengen. Eiseres heeft dit niet onderkend en heeft door geen openheid van zaken te geven verweerder de mogelijkheid ontnomen zich over de ontstane situatie te (kunnen) beraden en desgewenst maatregelen te treffen.
11.1.
Eiseres voert aan dat er verschillende algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn geschonden. Eiseres stelt dat sprake is van een onzorgvuldig onderzoek en onzorgvuldige besluitvorming. Onduidelijk is waarom een versnelde procedure is ingezet, temeer nu de aanleiding van het onderzoek voortkomt uit twee anonieme meldingen uit november 2016. Verder zijn relevante betrokkenen niet gehoord en heeft BI zich niet gehouden aan toegezegde afspraken. Eiseres stelt dat verweerder disproportionele middelen heeft ingezet om een tussentijdse rapportage op te stellen. Zij verwijst hierbij naar de doorzochte privé informatie en gegevens in haar e-mailaccount en telefoon. Gelet op het arrest van het Europese Hof van Justitie van 5 september 2017 was verweerder hiertoe niet gerechtigd.
11.2.
De rechtbank is, onder verwijzing naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 december 2017 en met overneming van rechtsoverwegingen 8 en 9, van oordeel dat er geen sprake is van een onzorgvuldige besluitvorming. Op geen enkele wijze is gebleken van vooringenomenheid bij verweerder. Verweerder mag op basis van een tussenrapport besluiten nemen indien de bevindingen van het tussenrapport de door verweerder getrokken conclusies kunnen dragen. De rechtbank is van oordeel dat het tussenrapport is gebaseerd op een gedegen onderzoek en dat verweerder zich op het tussenrapport mocht baseren.
12. Uit dit alles volgt dat de rechtbank van oordeel is dat eiseres de verweten gedragingen 1 en 2, tezamen aangeduid als de (schijn van) belangenverstrengeling, heeft verricht. Gelet op de gedragscode en de bepalingen uit het NRGA is dit te kwalificeren als ernstig plichtsverzuim. Niet is gebleken dat dit plichtsverzuim niet aan eiseres kan worden toegerekend. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder bevoegd was om een disciplinaire straf op te leggen.
13. Verweerder heeft zich in de procedure bij de voorlopige voorzieningenrechter op het standpunt gesteld dat de nadruk ligt op de (schijn van) belangenverstrengeling en dat dit verwijt het strafontslag zelfstandig kan dragen. De rechtbank is dit met verweerder eens en ziet daarom geen aanleiding om in deze procedure te beoordelen of het college ook op grond van de als feit 3 en 4 aan eiseres verweten gedragingen bevoegd was om een disciplinaire maatregel op te leggen.
14. Eiseres voert aan dat het onvoorwaardelijk strafontslag een disproportionele straf is. Sinds het strafontslag heeft zij geen andere baan kunnen bemachtigen. Haar naam heeft een negatieve connotatie gekregen, met name door de vele media aandacht. Door verweerder is onvoldoende rekening gehouden met haar langdurige dienstverband bij verweerder; haar goede staat van dienst; dat zij nooit een berisping heeft gekregen; het feit dat ze geen eindverantwoordelijkheid had; de cultuur bij de afdeling over de werkwijze; onvoldoende optreden van het management en een bestuurder die geen tegenspraak duldde; tijdsverloop na de anonieme meldingen; zeer negatieve wijze in de media is beland, mede door toedoen van verweerder en ook politiek is veroordeeld. Zij heeft altijd het belang van verweerder voorop gesteld en gehandeld vanuit geen ander motief dan het uitvoeren van de opgedragen taak. Eiseres verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Raad van 11 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1749.
15. De rechtbank is van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat verweerder door de handelwijze van eiseres ernstig is benadeeld. Tot juli 2016 bedroegen de facturen van [firma 1] (werkzaamheden ten behoeve van de grijze campagne) gemiddeld € 4.000,- per maand. Voor de periode augustus 2016 tot en met december 2016 zijn echter maandelijks facturen ontvangen van € 18.000,- per maand. Vanaf augustus 2016 ontbreekt de verantwoording van uren en uitgevoerde werkzaamheden op de facturen. Uit onderzoek van BI is niet gebleken waar de verhoging op gebaseerd kan zijn. Gebleken is dat eiseres en [naam 3] in augustus 2016 met vakantie zijn geweest, voor het grootste gedeelte gezamenlijk. Verder zijn er, noch door BI, noch door de politie werkproducten aangetroffen die betrekking hebben op de grijze campagne. Desondanks heeft [naam 3] voor de maand augustus € 18.000,- gedeclareerd, corresponderend met 180 gewerkte uren. Voor de maand november 2016 geldt dat [naam 3] via [firma 2] betrokken was bij de ontwikkeling van de mobiele app en de online aanpak. De lancering van beiden vond plaats op 28 november 2016. Desondanks heeft [naam 3] voor de maand november € 18.000,- gedeclareerd, corresponderend met 180 gewerkte uren. Voor de maand december factureert [firma 1] opnieuw € 18.000,-, terwijl de specificatie vermeldt dat het gaat om werkzaamheden met betrekking tot de app. Deze werkzaamheden hebben geen relatie met de grijze campagne. Met verweerder acht de rechtbank het zeer aannemelijk dat over deze maanden meer uren in rekening zijn gebracht dan daadwerkelijk zijn gewerkt.
Verder zijn er voor werkzaamheden ter zake van de content van de app facturen verstuurd via [naam consultancy] en [firma 2] die elkaar wat betreft periode overlappen. Het is waarschijnlijk dat verweerder hier voor hetzelfde werk twee maal heeft betaald.
Met betrekking tot de ontwikkeling van de app “Platform 020” heeft eiseres door de opdracht aan [naam 3] te gunnen, terwijl [naam 3] noch [firma 2] enige ervaring had met het ontwikkelen van een app, een reëel risico geschapen dat die opdracht niet tot een goed eind zou worden gebracht. Een derde partij ( [naam derde partij] ) is ingeschakeld om de app alsnog te realiseren. Verder blijkt dat de levering van de app niet volledig is geweest, maar daarvoor heeft verweerder wel betaald. Bovendien had verweerder de app zonder tussenkomst van [naam 3] € 13.000,- goedkoper kunnen laten bouwen. Tot slot was er een project voor de online aanpak waarvoor [naam 3] in juni 2017 een voorschot ten bedrage van € 60.000,- zou ontvangen voor werkzaamheden die hij in de maanden daarna zou uitvoeren. Reële risico’s van een niet (volledige) uitvoering van deze werkzaamheden zouden hierdoor bij verweerder komen te berusten. Ook hier zou verweerder, als de betaling niet in opdracht van het inmiddels ingeschakelde BI was geblokkeerd, benadeeld zijn door de handelwijze van eiseres.
16. De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van het plichtsverzuim de disciplinaire maatregel van strafontslag rechtvaardigen. Daarbij zijn de volgende omstandigheden van belang. De stelselmatigheid waarmee eiseres gedurende een lange periode van ruim twee jaar een rol heeft gespeeld bij het verlenen van opdrachten aan [naam 3] , de grote bedragen die daarmee gemoeid waren (circa € 300.000,- incl. btw in twee jaar) en de aannemelijkheid dat verweerder daarbij is benadeeld en [naam 3] is bevoordeeld. Daarbij weegt zwaar dat eiseres een zeer gevoelige positie bekleedde, waarvoor betrouwbaarheid en onafhankelijkheid boven iedere twijfel verheven moeten zijn. Zij heeft het vertrouwen dat haar werkgever in haar moet kunnen stellen onherstelbaar beschadigd.
De door eiseres aangehaalde uitspraak leidt niet tot een ander oordeel, nu in die zaak juist niet was gebleken dat het handelen heeft geleid tot benadeling. Zoals hiervoor onder 15. is overwogen is in het geval van eiseres voldoende aannemelijk dat verweerder door de handelwijze van eiseres is benadeeld. De overige argumenten die eiseres aanvoert, waaronder haar leed, de duur van haar dienstverband, en de negatieve wijze waarop zij in het nieuws is geraakt, leggen onvoldoende gewicht in de schaal om tot een ander oordeel te komen.
17. Dit betekent dat de beroepsgronden tegen het strafontslag ongegrond zijn. Gelet daarop behoeven de beroepsgronden tegen de schorsing en de vermindering van en de stopzetting van het salaris geen bespreking.
18. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A. Broekhuis, voorzitter, en mr. J.T. Kruis en mr. J.A.W. Jansen, leden, in aanwezigheid van mr. L.C. Trommel, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Juridische kader

Gedragscode
- Ambtenaren van de gemeente Amsterdam vermijden situaties waarin hun persoonlijke belangen en de belangen van relaties waarmee zij in contact staan enerzijds en de belangen van de gemeente anderzijds door elkaar lopen of kunnen gaan lopen. Voor zover het in hun vermogen ligt, vermijden zij zelfs de schijn van een dergelijke belangenverstrengeling.
- Het zorgvuldig omgaan met informatie vereist dat stukken met vertrouwelijke gegevens veilig opgeborgen worden en dat computerbestanden beveiligd zijn.
Artikel 11.1 van de NRGA
De ambtenaar volgt de hem gegeven voorschriften op en behoort in het algemeen alles te doen of na te laten wat van een goed ambtenaar wordt verwacht.
Artikel 13.2 van de NRGA
1. De ambtenaar kan worden geschorst met behoud van salaris en de toegekende salaristoelage(n) zolang nog geen oordeel is gevormd over de schorsing op grond van artikel 13.3, eerste lid, en het dienstbelang in overwegende mate eist dat hij zijn functie niet vervult.
2. De ambtenaar kan worden geschorst met behoud van salaris en de toegekende salaristoelage(n) als het redelijkerwijs niet aanvaardbaar is dat hij zijn werkzaamheden blijft verrichten, tenzij artikel 7.10, eerste lid (verplicht medisch onderzoek bij functievervulling) van toepassing is.
Artikel 13.3 van de NRGA
1. De ambtenaar kan worden geschorst, als:
(…)
c. het voornemen bestaat hem onvoorwaardelijk strafontslag op te leggen.
2. De werkgever kan bij schorsing van de ambtenaar voor een periode van zes weken het salaris en de toegekende salaristoelage(n) verminderen met maximaal een derde deel van het salaris en de toegekende salaristoelage(n).
3. Na zes weken heeft de ambtenaar geen recht meer op salaris en de toegekende salaristoelage(n), tenzij de gevolgen hiervan niet in verhouding staan tot de in het eerste lid onder c en d genoemde voorgenomen maatregelen. In dat geval kan gedurende een nader te bepalen periode recht blijven bestaan op twee derde deel van het salaris en de toegekende salaristoelage(n).
Artikel 13.4 van de NRGA
De ambtenaar kan worden gestraft als hij zich niet gedraagt overeenkomstig artikel 11.1 en zich daarmee schuldig maakt aan plichtsverzuim.
Artikel 13.6 van de NRGA
1. De straffen, die de ambtenaar kunnen worden opgelegd zijn:
(…)
f. strafontslag.
2. Voor hetzelfde plichtsverzuim kan een combinatie van meerdere straffen worden opgelegd.
3. Het strafontslag wordt niet aangezegd en kan met terugwerkende kracht ingaan op de dag volgend op die waarop de ontslaggrond voor het eerst aanwezig was.