11.2.De rechtbank is, onder verwijzing naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 december 2017 en met overneming van rechtsoverwegingen 8 en 9, van oordeel dat er geen sprake is van een onzorgvuldige besluitvorming. Op geen enkele wijze is gebleken van vooringenomenheid bij verweerder. Verweerder mag op basis van een tussenrapport besluiten nemen indien de bevindingen van het tussenrapport de door verweerder getrokken conclusies kunnen dragen. De rechtbank is van oordeel dat het tussenrapport is gebaseerd op een gedegen onderzoek en dat verweerder zich op het tussenrapport mocht baseren.
12. Uit dit alles volgt dat de rechtbank van oordeel is dat eiseres de verweten gedragingen 1 en 2, tezamen aangeduid als de (schijn van) belangenverstrengeling, heeft verricht. Gelet op de gedragscode en de bepalingen uit het NRGA is dit te kwalificeren als ernstig plichtsverzuim. Niet is gebleken dat dit plichtsverzuim niet aan eiseres kan worden toegerekend. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder bevoegd was om een disciplinaire straf op te leggen.
13. Verweerder heeft zich in de procedure bij de voorlopige voorzieningenrechter op het standpunt gesteld dat de nadruk ligt op de (schijn van) belangenverstrengeling en dat dit verwijt het strafontslag zelfstandig kan dragen. De rechtbank is dit met verweerder eens en ziet daarom geen aanleiding om in deze procedure te beoordelen of het college ook op grond van de als feit 3 en 4 aan eiseres verweten gedragingen bevoegd was om een disciplinaire maatregel op te leggen.
14. Eiseres voert aan dat het onvoorwaardelijk strafontslag een disproportionele straf is. Sinds het strafontslag heeft zij geen andere baan kunnen bemachtigen. Haar naam heeft een negatieve connotatie gekregen, met name door de vele media aandacht. Door verweerder is onvoldoende rekening gehouden met haar langdurige dienstverband bij verweerder; haar goede staat van dienst; dat zij nooit een berisping heeft gekregen; het feit dat ze geen eindverantwoordelijkheid had; de cultuur bij de afdeling over de werkwijze; onvoldoende optreden van het management en een bestuurder die geen tegenspraak duldde; tijdsverloop na de anonieme meldingen; zeer negatieve wijze in de media is beland, mede door toedoen van verweerder en ook politiek is veroordeeld. Zij heeft altijd het belang van verweerder voorop gesteld en gehandeld vanuit geen ander motief dan het uitvoeren van de opgedragen taak. Eiseres verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Raad van 11 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1749. 15. De rechtbank is van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat verweerder door de handelwijze van eiseres ernstig is benadeeld. Tot juli 2016 bedroegen de facturen van [firma 1] (werkzaamheden ten behoeve van de grijze campagne) gemiddeld € 4.000,- per maand. Voor de periode augustus 2016 tot en met december 2016 zijn echter maandelijks facturen ontvangen van € 18.000,- per maand. Vanaf augustus 2016 ontbreekt de verantwoording van uren en uitgevoerde werkzaamheden op de facturen. Uit onderzoek van BI is niet gebleken waar de verhoging op gebaseerd kan zijn. Gebleken is dat eiseres en [naam 3] in augustus 2016 met vakantie zijn geweest, voor het grootste gedeelte gezamenlijk. Verder zijn er, noch door BI, noch door de politie werkproducten aangetroffen die betrekking hebben op de grijze campagne. Desondanks heeft [naam 3] voor de maand augustus € 18.000,- gedeclareerd, corresponderend met 180 gewerkte uren. Voor de maand november 2016 geldt dat [naam 3] via [firma 2] betrokken was bij de ontwikkeling van de mobiele app en de online aanpak. De lancering van beiden vond plaats op 28 november 2016. Desondanks heeft [naam 3] voor de maand november € 18.000,- gedeclareerd, corresponderend met 180 gewerkte uren. Voor de maand december factureert [firma 1] opnieuw € 18.000,-, terwijl de specificatie vermeldt dat het gaat om werkzaamheden met betrekking tot de app. Deze werkzaamheden hebben geen relatie met de grijze campagne. Met verweerder acht de rechtbank het zeer aannemelijk dat over deze maanden meer uren in rekening zijn gebracht dan daadwerkelijk zijn gewerkt.
Verder zijn er voor werkzaamheden ter zake van de content van de app facturen verstuurd via [naam consultancy] en [firma 2] die elkaar wat betreft periode overlappen. Het is waarschijnlijk dat verweerder hier voor hetzelfde werk twee maal heeft betaald.
Met betrekking tot de ontwikkeling van de app “Platform 020” heeft eiseres door de opdracht aan [naam 3] te gunnen, terwijl [naam 3] noch [firma 2] enige ervaring had met het ontwikkelen van een app, een reëel risico geschapen dat die opdracht niet tot een goed eind zou worden gebracht. Een derde partij ( [naam derde partij] ) is ingeschakeld om de app alsnog te realiseren. Verder blijkt dat de levering van de app niet volledig is geweest, maar daarvoor heeft verweerder wel betaald. Bovendien had verweerder de app zonder tussenkomst van [naam 3] € 13.000,- goedkoper kunnen laten bouwen. Tot slot was er een project voor de online aanpak waarvoor [naam 3] in juni 2017 een voorschot ten bedrage van € 60.000,- zou ontvangen voor werkzaamheden die hij in de maanden daarna zou uitvoeren. Reële risico’s van een niet (volledige) uitvoering van deze werkzaamheden zouden hierdoor bij verweerder komen te berusten. Ook hier zou verweerder, als de betaling niet in opdracht van het inmiddels ingeschakelde BI was geblokkeerd, benadeeld zijn door de handelwijze van eiseres.
16. De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van het plichtsverzuim de disciplinaire maatregel van strafontslag rechtvaardigen. Daarbij zijn de volgende omstandigheden van belang. De stelselmatigheid waarmee eiseres gedurende een lange periode van ruim twee jaar een rol heeft gespeeld bij het verlenen van opdrachten aan [naam 3] , de grote bedragen die daarmee gemoeid waren (circa € 300.000,- incl. btw in twee jaar) en de aannemelijkheid dat verweerder daarbij is benadeeld en [naam 3] is bevoordeeld. Daarbij weegt zwaar dat eiseres een zeer gevoelige positie bekleedde, waarvoor betrouwbaarheid en onafhankelijkheid boven iedere twijfel verheven moeten zijn. Zij heeft het vertrouwen dat haar werkgever in haar moet kunnen stellen onherstelbaar beschadigd.
De door eiseres aangehaalde uitspraak leidt niet tot een ander oordeel, nu in die zaak juist niet was gebleken dat het handelen heeft geleid tot benadeling. Zoals hiervoor onder 15. is overwogen is in het geval van eiseres voldoende aannemelijk dat verweerder door de handelwijze van eiseres is benadeeld. De overige argumenten die eiseres aanvoert, waaronder haar leed, de duur van haar dienstverband, en de negatieve wijze waarop zij in het nieuws is geraakt, leggen onvoldoende gewicht in de schaal om tot een ander oordeel te komen.
17. Dit betekent dat de beroepsgronden tegen het strafontslag ongegrond zijn. Gelet daarop behoeven de beroepsgronden tegen de schorsing en de vermindering van en de stopzetting van het salaris geen bespreking.
18. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.