ECLI:NL:RBAMS:2019:4358

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 mei 2019
Publicatiedatum
19 juni 2019
Zaaknummer
C/13/664677 / KG ZA 19-384
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verstrekking van inkomensgegevens in het kader van alimentatiegeschil na echtscheiding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 27 mei 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen twee ex-echtgenoten. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.H. Wormhoudt, vorderde dat de gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. S. el Mhassani, haar inkomensgegevens over de periode van 1 april 2015 tot 6 juli 2016 zou verstrekken. Dit was noodzakelijk voor de eiser om hoger beroep aan te kunnen tekenen tegen een eerdere uitspraak van een Marokkaanse rechter, die hem had veroordeeld tot betaling van alimentatie. De gedaagde had in de Marokkaanse procedure gesteld dat zij geen inkomsten had, wat de eiser nu wilde betwisten door inzage te krijgen in haar financiële gegevens.

De rechtbank oordeelde dat de eiser een rechtmatig belang had bij de gevraagde informatie, aangezien deze relevant was voor zijn hoger beroep in Marokko. De voorzieningenrechter wees de vordering toe en bepaalde dat de gedaagde binnen dertig dagen na betekening van het vonnis de gevraagde stukken diende te overleggen, op straffe van een dwangsom. De proceskosten werden tussen partijen verrekend, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en biedt een inzicht in de juridische afwegingen rondom alimentatie en de verstrekking van inkomensgegevens in het kader van een internationale rechtszaak.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/664677 / KG ZA 19-384 MDvH/MvG
Vonnis in kort geding van 27 mei 2019
in de zaak van
[eiser bij dagvaarding],
wonende te [woonplaats] ,
eiser bij dagvaarding van 25 april 2019,
advocaat mr. R.H. Wormhoudt te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. S. el Mhassani te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser bij dagvaarding] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

Ter zitting van 13 mei 2019 heeft [eiser bij dagvaarding] gesteld en gevorderd overeenkomstig de in kopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. [gedaagde] heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening. [eiser bij dagvaarding] heeft producties in het geding gebracht en beide partijen hebben hun standpunten mondeling toegelicht.
Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.
Ter zitting was [eiser bij dagvaarding] aanwezig met mr. Wormhoudt. Namens [gedaagde] is mr. El Mhassani verschenen.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn gehuwd geweest, welk huwelijk is geëindigd door de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank van 6 juli 2016 in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente Den Haag op 22 juli 2016.
2.2.
Op 19 augustus 2016 is door [gedaagde] een echtscheidingsprocedure aanhangig gemaakt bij de rechtbank in Tetouan (Marokko) waarin zij tevens heeft gevorderd [eiser bij dagvaarding] te veroordelen tot betaling van partner- en kinderalimentatie.
2.3.
De rechter in Marokko heeft het echtscheidingsverzoek afgewezen, omdat het huwelijk tussen partijen reeds was ontbonden door de echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank. De gevorderde partner- en kinderalimentatie is toegewezen over de periode van 1 april 2015 tot en met 6 juli 2016 op grond waarvan [eiser bij dagvaarding] een bedrag van 48.300 DIRHAM (ongeveer € 5.000,--) verschuldigd is aan [gedaagde] . In (de vertaling van) de beslissing van de rechter in Marokko staat daarover, voor zover van belang, het volgende:

(…) Nu de verzoekende partij heeft gesteld dat zij sinds 01-04-2015 geen alimentatie heeft ontvangen voor haar zichzelf en de minderjarige kinderen en de uitkering en kinderbijslag die worden betaald door de Nederlandse overheid kunnen niet als alimentatie beschouwd worden. Deze is ooit bekrachtigd door het Hof van Cassatie.
(…)
Nu bij bepaling van de hoogte van de alimentatie rekening dient te worden gehouden met het inkomen van de partij die alimentatieplichtig is, de situatie van de partij die alimentatie behoeftig is, de marktprijzen, de gangbare gewoontes en tradities in het milieu van de op toeleggen alimentatie.
Gelet dat de verwerende partij kan niet bewijzen dat hij de alimentatie heeft betaald voor de verzoekende partij en haar kinderen, dient hij de alimentatie te betaling vanaf 01-04-2015 tot de datum van de echtscheiding d.d. 06-07-2016. (…)”.
2.4.
[eiser bij dagvaarding] wil hoger beroep instellen tegen de beslissing van de rechter in Marokko. Hij heeft (een vertaling van) een brief van 1 oktober 2018 van zijn advocaat in Marokko aan mr. Wormhoudt in het geding gebracht, waarin onder meer het volgende staat:
“(…) Hierbij berichten wij u dat het niet overleggen van de heer [eiser bij dagvaarding] van een document dat bewijst dat hij gedurende deze periode zijn gezin onderhield, of het overleggen van documenten die bewijzen dat de echtgenote haar nafaqa en de nafaqa van haar kinderen direct op haar privé rekening ontving van de Nederlandse staat, het ontbreken van een dergelijk document in het dossier heeft ertoe geleid dat de rechter heeft geoordeeld dat de heer [eiser bij dagvaarding], vzr)
de bedragen dient te betalen zoals aangegeven (…)”.

3.Het geschil

3.1.
[eiser bij dagvaarding] vordert samengevat - [gedaagde] , op straffe van een dwangsom, te veroordelen om binnen twee weken na betekening van dit vonnis al haar inkomstengegevens over de periode van 1 april 2015 tot 6 juli 2016 aan hem ter beschikking te stellen, waaronder begrepen inkomsten uit de bijstandsuitkering, de kinderbijslag, de huurtoeslag, de zorgtoeslag, kindgebonden budget en andere (al dan niet met de kinderen samenhangende) toeslagen.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser bij dagvaarding] wil aankomende zomer met de kinderen van partijen naar Marokko reizen. Hij heeft onweersproken gesteld dat hij het risico loopt om in Marokko te worden opgepakt en in hechtenis te worden genomen, zolang hij de door de Marokkaanse rechter opgelegde partner- en kinderalimentatie niet voldoet. Hij heeft een spoedeisend belang bij zijn vordering, omdat hij, als zijn vordering wordt toegewezen, voorafgaande aan de reis met de gevorderde stukken het hoger beroep in Marokko aanhangig kan maken en dan dit risico niet meer loopt.
4.2.
Op grond van artikel 843a lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan iemand die daarbij een rechtmatig belang heeft, op zijn kosten, inzage, afschrift of uittreksel vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarbij hij of een rechtsvoorganger partij is, van degene die deze bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft. Voor de toewijsbaarheid van de vordering is niet tevens noodzakelijk dat over de rechtsbetrekking waaromtrent afschrift van bescheiden wordt verlangd een procedure aanhangig is of zal worden gevoerd in Nederland (Hoge Raad 8 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV8510).
4.3.
Uit het petitum gelezen in samenhang met het lichaam van de dagvaarding volgt van welke stukken en over welke periode [eiser bij dagvaarding] afgifte vordert (zie 3.1) van [gedaagde] , zodat zijn vordering voldoende bepaald is.
4.4.
[gedaagde] heeft niet betwist dat zij een bijstandsuitkering en toeslagen heeft ontvangen. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] niet (meer) de beschikking heeft over de gevorderde stukken. Indien en voor zover zij daar feitelijk niet meer over beschikt, kan zij deze bij de betreffende instanties opvragen. Daarmee is aan de eis van het ter beschikking hebben van de bescheiden voldaan.
4.5.
Van een rechtmatig belang kan sprake zijn indien de gevraagde bescheiden dienen tot bewijs van feiten en/of rechten waarvan degene die afgifte van de stukken vordert de bewijslast draagt. Voldoende is dat de desbetreffende stukken relevant kunnen zijn voor een niet op voorhand als kansloos aan te merken vordering of verweer.
4.6.
De man stelt, kort gezegd, dat [gedaagde] in de procedure in Marokko heeft gesteld dat zij geen inkomsten heeft en hij over haar inkomensgegevens dient te beschikken, zodat hij in Marokko hoger beroep kan instellen tegen het vonnis van de rechtbank. [gedaagde] heeft aangevoerd dat zij in de procedure in Marokko niet heeft gesteld dat zij geen inkomsten heeft. De rechter in Marokko was ervan op de hoogte dat zij een bijstandsuitkering en kindertoeslag van de Nederlandse staat ontving, maar dit wordt in Marokko niet als alimentatie beschouwd. Het bedrag dat aan haar is toegewezen betreft een soort wachtgeld voor de duur van de echtscheidingsprocedure in Nederland, aldus [gedaagde] .
4.7.
Onduidelijk is in hoeverre de rechter in Marokko bij zijn of haar beslissing rekening heeft gehouden met de door [gedaagde] ontvangen bijstandsuitkering en (kinder)toeslagen van de Nederlandse staat. In (de vertaling van) de beslissing staat dat de uitkering en de kinderbijslag die zij ontving van de Nederlandse overheid niet als alimentatie kunnen worden beschouwd, maar niet duidelijk is of dit een standpunt is van [gedaagde] of een oordeel van de rechter. Bovendien is niet duidelijk of de rechter in Marokko rekening heeft gehouden met de door [gedaagde] ontvangen huur- en zorgtoeslag, kindgebonden budget en andere (al dan niet met de kinderen samenhangende) toeslagen. Gelet op de brief van de advocaat van [eiser bij dagvaarding] in Marokko (zie 2.4) is er een gerede kans dat het gerechtshof in Marokko de door [eiser bij dagvaarding] gevorderde stukken in zijn beoordeling zal willen betrekken. Omdat het aannemelijk is dat op [eiser bij dagvaarding] in de procedure in hoger beroep in Marokko de bewijslast zal rusten met betrekking tot de inkomsten van [gedaagde] , heeft hij een rechtmatig belang bij inzage in de door [gedaagde] ontvangen bijstandsuitkering en toeslagen in de periode van april 2015 tot en met juli 2016.
4.8.
Het voorgaande betekent dat de vordering van [eiser bij dagvaarding] zal worden toegewezen waarbij aansluiting wordt gezocht bij de specifiek in de dagvaarding genoemde bijstandsuitkering en toeslagen, zoals hierna in de beslissing gemeld. De termijn waarbinnen [gedaagde] tot afgifte van de stukken dient over te gaan zal worden bepaald op dertig dagen, teneinde haar, indien nodig, voldoende gelegenheid te geven om afschriften bij de betreffende instanties op te vragen. De op te leggen dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd.
4.9.
De proceskosten worden tussen partijen, die ex-echtelieden zijn, verrekend, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen dertig dagen na betekening van dit vonnis aan [eiser bij dagvaarding] afschriften te verstrekken van stukken waaruit blijkt welke bedragen zij heeft ontvangen aan bijstandsuitkering, kinderbijslag, kindgebonden budget, huur- en zorgtoeslag in de periode 1 april 2015 tot 6 juli 2016, of schriftelijk bewijs waaruit blijkt dat zij (een of meer van) deze uitkeringen/toeslagen niet heeft ontvangen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50,-- per dag dat zij hiermee in gebreke blijft tot een maximum van € 2.000,-- is bereikt,
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
verrekent de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Dudok van Heel, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.F. van Grootheest, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2019. [1]

Voetnoten

1.type: MvG