In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 juni 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen H. [eiseres] en het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De zaak betreft de intrekking van de bijstandsuitkering van eiseres, die sinds 18 april 2005 bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet. De intrekking vond plaats naar aanleiding van een anonieme melding en een onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening, waaruit bleek dat eiseres mede-eigenaar was van een woning in Marokko.
Het college heeft eiseres op 1 mei 2018 verzocht om diverse inlichtingen en documenten te verstrekken, waaronder haar Marokkaanse identiteitsbewijs en bewijsstukken met betrekking tot de woning. Eiseres heeft deze informatie niet tijdig overgelegd, wat leidde tot de opschorting van haar uitkering op 17 juli 2018 en de intrekking per 3 augustus 2018. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de rechtbank oordeelde dat het college in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot intrekking gebruik heeft kunnen maken.
De rechtbank overwoog dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij niet in staat was om de gevraagde informatie tijdig te verstrekken. De rechtbank concludeerde dat de verklaring van eiseres' vader en de later overgelegde documenten onvoldoende bewijs vormden om de intrekking van de bijstandsuitkering te weerleggen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht toegewezen.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.