ECLI:NL:RBAMS:2019:4350

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 juni 2019
Publicatiedatum
19 juni 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 7520
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstandsuitkering wegens schending inlichtingenverplichting en vermoedens van vermogen in het buitenland

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 juni 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen H. [eiseres] en het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De zaak betreft de intrekking van de bijstandsuitkering van eiseres, die sinds 18 april 2005 bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet. De intrekking vond plaats naar aanleiding van een anonieme melding en een onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening, waaruit bleek dat eiseres mede-eigenaar was van een woning in Marokko.

Het college heeft eiseres op 1 mei 2018 verzocht om diverse inlichtingen en documenten te verstrekken, waaronder haar Marokkaanse identiteitsbewijs en bewijsstukken met betrekking tot de woning. Eiseres heeft deze informatie niet tijdig overgelegd, wat leidde tot de opschorting van haar uitkering op 17 juli 2018 en de intrekking per 3 augustus 2018. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de rechtbank oordeelde dat het college in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot intrekking gebruik heeft kunnen maken.

De rechtbank overwoog dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij niet in staat was om de gevraagde informatie tijdig te verstrekken. De rechtbank concludeerde dat de verklaring van eiseres' vader en de later overgelegde documenten onvoldoende bewijs vormden om de intrekking van de bijstandsuitkering te weerleggen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht toegewezen.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/7520

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juni 2019 in de zaak tussen

H. [eiseres] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. K.T. Ghaffari),
en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder

(gemachtigde: M. Mulders).

Procesverloop

Op 17 juli 2018 heeft het college de uitkering van [eiseres] opgeschort.
Op 3 augustus 2018 heeft het college [eiseres] ’s recht op uitkering met ingang van 17 juli 2018 ingetrokken.
Op 10 oktober 2018 heeft de rechtbank het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
Op 6 december 2018 heeft het college de bezwaren van ongegrond verklaard.
[eiseres] heeft hiertegen beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak onderzocht op de zitting van 19 april 2019. [eiseres] is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. [eiseres] ontvangt sinds 18 april 2005 bijstand op grond van de Participatiewet.
2. Naar aanleiding van een anonieme melding is onderzoek gedaan naar de rechtmatigheid van de aan [eiseres] verleende bijstand. Uit het onderzoek is gebleken dat [eiseres] mede-eigenaar is geweest van een woning in Marokko. [eiseres] heeft dit verklaard tijdens een gesprek op 24 april 2018 met rechercheur/toezichthouder [de persoon] . Zij had het bezit van de woning niet uit eigen beweging gemeld.
3. Op 1 mei 2018 heeft het college [eiseres] verzocht om de volgende inlichtingen te verstrekken:
- een origineel of kopie van haar Marokkaanse Carte d’identité Nationale (CIN);
- het bewijs van aan- en verkoop van de woning van haar en haar ex-echtgenoot in Marokko;
- een bewijs van de verkoopprijs van de woning, een bewijs welk bedrag aan [eiseres] toekwam en een bewijs van ontvangst van het geld.
[eiseres] heeft deze inlichtingen toen niet verstrekt. Het college heeft [eiseres] daarom opgeroepen om op 1 augustus 2018 op gesprek te verschijnen en de gevraagde informatie te leveren. [eiseres] heeft dit volgens het college onvoldoende gedaan. Daarop is de uitkering op 3 augustus 2018 ingetrokken per 17 juli 2018.
4. Het college vindt dat [eiseres] voldoende tijd had om de gevraagde stukken over te leggen. Wel heeft [eiseres] een verklaring van haar vader ingediend over een geldlening voor de koop van de woning. Het college vindt dit echter onvoldoende bewijs dat zij geen verkoopopbrengst heeft gekregen.
Standpunt van [eiseres]
5. [eiseres] vindt dat het college moet aantonen dat zij geen recht had op bijstand. Zij heeft op 28 november 2018 haar CIN-nummer doorgegeven, nog voordat het college over haar bezwaren heeft beslist. Het college had een onderzoek moeten starten naar haar onroerende zaken in Marokko, aangezien het een voor [eiseres] belastend besluit is. Omdat met behulp van dit CIN-nummer alle informatie over onroerende zaken verkregen kan worden, is het niet nodig nog andere stukken te eisen. Toch heeft [eiseres] er volgens haar alles aan gedaan de overige gevraagde documenten te verkrijgen in Marokko. Haar vader heeft verklaard dat hij haar in 2004 een bedrag van 300.000 dirham (ongeveer € 27.000) heeft geleend om een huis te kopen en dat ze dat bedrag na de verkoop in 2011 heeft terugbetaald. [eiseres] wijst ook op de kwitantie en de getuigenverklaring waaruit blijkt dat een cheque van dat bedrag is geïnd. De verkoopakte van het huis kon zij meer dan zeven jaar later niet meer opvragen bij de bevoegde instanties. Haar ex-man heeft het origineel, maar weigert om deze te geven.
Juridisch kader
6. In artikel 17, eerste lid, van de Particiepatiewet is bepaald dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand. Op grond van het tweede lid, van dit artikel is de belanghebbende verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
7. Op grond van artikel 54, eerste lid, van de Participatiewet kan verweerder, indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken opschorten.
8. Artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet bepaalt dat als de belanghebbende het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, het college na het verstrijken van die termijn het besluit tot toekenning van bijstand kan intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
9. Volgens vaste rechtspraak komt in beginsel geen betekenis toe aan gegevens of stukken die na het maken van bezwaar alsnog zijn verstrekt. [1] Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken als belanghebbende aannemelijk maakt dat het gegevens of stukken zijn die hij redelijkerwijs niet binnen de gegeven hersteltermijn heeft kunnen verstrekken.

Beoordeling

10. De rechtbank oordeelt als volgt. Vaststaat dat [eiseres] de gevraagde gegevens niet vóór het nemen van het besluit van 3 augustus 2018 heeft overgelegd. [eiseres] heeft dus geen gebruik gemaakt van de geboden mogelijkheid om het verzuim te herstellen. Daarmee is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet. Ook heeft zij geen verzoek gedaan om uitstel van de herstelperiode. De rechtbank oordeelt dat het college in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot intrekking gebruik heeft kunnen maken. De verklaring van [eiseres] ’s vader alleen vormt onvoldoende objectief bewijs dat zij geen vermogen had in de periode waarin zij bijstand ontving.
11. De rechtbank oordeelt dat de overgelegde getuigenverklaringen en het CIN-nummer onvoldoende zijn. [eiseres] heeft deze pas overgelegd en genoemd nadat zij bezwaar had gemaakt tegen de opschorting en intrekking. Dat was te laat. Zij heeft niet duidelijk gemaakt waarom zij niet eerder over deze gegevens had kunnen beschikken. Uit het rapport uitkeringsfraude van 16 juli 2018 blijkt dat al op 24 april 2018 met [eiseres] is afgesproken om haar CIN-nummer, alle gegevens met betrekking tot het huis in Marokko en bankafschriften over te leggen. Deze informatie is ook opgevraagd in de brief van 1 mei 2018. Als [eiseres] toen meer tijd nodig had gehad, had zij daarom kunnen verzoeken. Op de zitting heeft het college nog gewezen op de - relatief simpele - mogelijkheid van eiseres om haar CIN bij de Marokkaanse ambassade in Nederland op te vragen. Niet is gebleken dat zij dat heeft geprobeerd.
12. De rechtbank geeft [eiseres] daarom geen gelijk. Het beroep is ongegrond. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.L. Bolkestein, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Rijs, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2019.
griffier
rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hiervan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 8 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:877.