ECLI:NL:RBAMS:2019:4329

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 juni 2019
Publicatiedatum
18 juni 2019
Zaaknummer
C/13/649598 / HA ZA 18-603
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in betwistingsprocedure over executoriaal beslag door de Ontvanger van de Belastingdienst

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, betreft het een betwistingsprocedure als bedoeld in artikel 477a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De Ontvanger van de Belastingdienst heeft beslag gelegd op de rekening-courantverhouding van de gedaagde, die tevens bestuurder is van verschillende vennootschappen. De procedure is gestart na het leggen van executoriaal beslag op 22 november 2017, waarbij de Ontvanger vorderingen heeft ingediend voor een bedrag van € 308.907, vermeerderd met invorderingsrente. De gedaagde heeft verweer gevoerd en stelt dat het beslag geen doel heeft getroffen, omdat hij een vordering heeft op de vennootschap in plaats van een schuld. De rechtbank heeft de procedure gevolgd, waarbij verschillende processtukken zijn ingediend, waaronder dagvaardingen en conclusies van antwoord.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde een rekening-courantschuld heeft aan de vennootschap, die op 22 november 2017 € 507.060 bedroeg. De rechtbank oordeelt dat de gedaagde verplicht is dit bedrag aan de deurwaarder te voldoen, met inachtneming van de kosten van de executie. De rechtbank heeft de gedaagde ook veroordeeld in de proceskosten, aangezien hij grotendeels in het ongelijk is gesteld. De vordering in reconventie van de gedaagde is afgewezen, omdat de voorwaarde waaronder deze was ingesteld niet is vervuld. Het vonnis is uitgesproken op 12 juni 2019.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/649598 / HA ZA 18-603
Vonnis van 12 juni 2019
in de zaak van
DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST / MIDDEN- EN KLEINBEDRIJF,
mede kantoorhoudende te Amsterdam,
eiser in conventie,
voorwaardelijk verweerder in reconventie,
advocaat: mr. C. Rijckenberg te Amsterdam,
tegen
[gedaagde in conventie, voorwaardelijk eiser in reconventie],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
voorwaardelijk eiser in reconventie,
advocaat: mr. N. Kolste te Amsterdam.
Partijen zullen hierna de Ontvanger en [gedaagde in conventie, voorwaardelijk eiser in reconventie] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 19 april 2018;
  • de akte overlegging producties aan de zijde van de Ontvanger van 20 juni 2018;
  • de conclusie van antwoord tevens houdende voorwaardelijke eis in reconventie van 12 september 2018, met producties;
  • het tussenvonnis van 23 januari 2019 waarbij een comparitie van partijen is gelast;
  • de conclusie van antwoord in reconventie van 20 maart 2019, met producties;
  • het proces-verbaal van comparitie van 1 mei 2019 en de daarin genoemde stukken, waaronder een akte wijziging van eis in conventie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde in conventie, voorwaardelijk eiser in reconventie] is [functie 2] en bestuurder van Little Mountain Holding B.V. (hierna: Holding). Holding is [functie 2] van Little Mountain Productions B.V. (hierna: Productions) en Little Mountain Recordings B.V. (hierna: Recordings).
2.2.
De belastingdienst heeft bij Holding 83 aanslagen loonheffing en omzetbelasting opgelegd die betrekking hebben op tijdvakken gelegen in de jaren 2009 tot en met 2016. Hiervoor zijn vervolgens dwangbevelen opgelegd.
2.3.
Op 22 november 2017 heeft de Ontvanger onder [gedaagde in conventie, voorwaardelijk eiser in reconventie] executoriaal derdenbeslag doen leggen, zulks ten laste van de Holding. Het aan [gedaagde in conventie, voorwaardelijk eiser in reconventie] betekende beslagexploot luidt voor zover hier van belang als volgt (de in het exploot benoemde bijlage wordt hier kortheidshalve niet opgenomen):
“(…)
(…)”.
2.4.
Het exploot is vervolgens overbetekend aan Holding.
2.5.
Tussen Holding en [gedaagde in conventie, voorwaardelijk eiser in reconventie] bestaat een rekening-courantverhouding.
2.6.
Op de voet van artikel 476a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft [gedaagde in conventie, voorwaardelijk eiser in reconventie] uiteindelijk op 22 februari 2018 aan de Ontvanger verklaring gedaan van de vorderingen en zaken die door het beslag zijn getroffen. [gedaagde in conventie, voorwaardelijk eiser in reconventie] heeft toen als volgt verklaard:
2.7.
Bij brief van 8 maart 2018 heeft de Ontvanger de volgende reactie aan [gedaagde in conventie, voorwaardelijk eiser in reconventie] gezonden:
2.8.
[gedaagde in conventie, voorwaardelijk eiser in reconventie] heeft hierop niet gereageerd, waarna de Ontvanger op basis van artikel 477a lid 2 Rv het onderhavige geding is begonnen.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
De in de dagvaarding opgenomen eis luidt als volgt:
“OP ALLE VORENSTAANDE GRONDENverzoekt de Ontvanger de Rechtbank om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht te verklaren en vast te stellen dat de Ontvanger uit hoofde van het op 18 juli 2017 door de belastingdeurwaarder onder [gedaagde in conventie, voorwaardelijk eiser in reconventie] ten laste van Little Mountain Holding B.V. gelegde executoriale beslag een bedrag van EUR 308.907 te vermeerderen met invorderingsrente, althans een door uw Rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, toekomt, en [gedaagde in conventie, voorwaardelijk eiser in reconventie] voorts te veroordelen tot betaling en afgifte aan de belastingdeurwaarder die het beslag heeft gelegd van het bedrag van EUR 308.907 te vermeerderen met invorderingsrente, althans het bedrag dat volgens de vaststelling door uw Rechtbank aan de Ontvanger toekomt, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
[gedaagde in conventie, voorwaardelijk eiser in reconventie] te veroordelen in de kosten van dit geding.”.
3.2.
De akte wijziging van eis luidt als volgt:

OP ALLE VORENSTAANDE GRONDENverzoekt de Ontvanger de Rechtbank om bij
vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
(i) voor recht te verklaren en vast te stellen dat het op 22 november 2017 door de belastingdeurwaarder onder [gedaagde in conventie, voorwaardelijk eiser in reconventie] ten laste van Little Mountain Holding B.V. gelegde executoriale derdenbeslag doel heeft getroffen voor een bedrag van EUR 507.060, althans een door uw Rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
(ii) voor recht te verklaren en vast te stellen dat de Ontvanger uit hoofde van het op 22 november 2017 door de belastingdeurwaarder onder [gedaagde in conventie, voorwaardelijk eiser in reconventie] ten laste van Little Mountain Holding B.V. gelegde executoriale beslag een bedrag van EUR 308.907 te vermeerderen met invorderingsrente, althans een door uw Rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, toekomt;
(iii) [gedaagde in conventie, voorwaardelijk eiser in reconventie] voorts te veroordelen tot betaling en afgifte aan de belastingdeurwaarder die het beslag heeft gelegd van het bedrag van EUR 308.907 te vermeerderen met invorderingsrente, althans het bedrag dat volgens de vaststelling door uw Rechtbank aan de Ontvanger toekomt, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening; en
(iv) [gedaagde in conventie, voorwaardelijk eiser in reconventie] te veroordelen in de kosten van dit geding.”.
3.3.
[gedaagde in conventie, voorwaardelijk eiser in reconventie] voert verweer en maakt bezwaar tegen de gevraagde wijziging van eis.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in (voorwaardelijke) reconventie
3.5.
[gedaagde in conventie, voorwaardelijk eiser in reconventie] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
  • te verklaren voor recht dat op grond van het op 22 november 2017 door de belastingdeurwaarder onder [gedaagde in conventie, voorwaardelijk eiser in reconventie] ten laste van Little Mountain Holding B.V. gelegde beslag een bedrag van nihil toekomt aan de Ontvanger;
  • de Ontvanger te veroordelen in de (na)kosten van het geding;
een en ander onder de voorwaarde dat de zojuist bedoelde verklaring niet mogelijk is in conventie.
3.6.
De Ontvanger voert verweer.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
Algemeen kader
4.1.
Deze zaak betreft een betwistingsprocedure als bedoeld in artikel 477a lid 2 Rv. Indien de derde-beslagene een buitengerechtelijke verklaring heeft afgelegd, is de executant ingevolge deze bepaling bevoegd deze geheel of ten dele te betwisten dan wel aanvulling daarvan te eisen en tot betaling of afgifte van hetgeen volgens de vaststelling door de rechter aan de executant zal blijken toe te komen.
4.2.
Hoewel de Ontvanger niet expliciet heeft gevorderd dat [gedaagde in conventie, voorwaardelijk eiser in reconventie] gerechtelijke verklaring doet, heeft [gedaagde in conventie, voorwaardelijk eiser in reconventie] in zijn conclusie van antwoord tevens eis in reconventie een gerechtelijke verklaring gedaan. Aangezien de Ontvanger ook deze verklaring betwist, is onderwerp van het debat aldus de gerechtelijke verklaring.
4.3.
De rechtbank zal conform het zojuist aangehaalde wetsartikel op basis van de gerechtelijke verklaring van [gedaagde in conventie, voorwaardelijk eiser in reconventie] vaststellen wat aan de Ontvanger in zijn hoedanigheid van executant toekomt en, indien wordt vastgesteld dat aan de Ontvanger enig goed toekomt, [gedaagde in conventie, voorwaardelijk eiser in reconventie] veroordelen tot betaling of afgifte daarvan. In dat kader moet eerst worden geoordeeld over het door [gedaagde in conventie, voorwaardelijk eiser in reconventie] gemaakte bezwaar tegen de akte wijziging van eis.
Het bezwaar tegen de akte wijziging van eis
4.4.
[gedaagde in conventie, voorwaardelijk eiser in reconventie] heeft tegen de eiswijziging bezwaar gemaakt wegens
  • de wijziging van de datum (18 juli 2017 is 22 november 2017 geworden),
  • de ophoging van het bedrag dat onder het beslag valt met bijna twee ton (€ 308.907 is € 507.060 geworden).
Volgens [gedaagde in conventie, voorwaardelijk eiser in reconventie] is een dergelijke wijziging (die een vermeerdering betekent), gelet op het tijdstip van indiening (twee weken voorafgaand aan de comparitie), ontoelaatbaar.
4.5.
Overwogen wordt als volgt.
4.5.1.
Zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen is eiser op grond van artikel 130 Rv bevoegd zijn eis te veranderen of te vermeerderen. Hiertegen kan bezwaar worden gemaakt in geval van strijd met de goede procesorde.
4.6.
De Ontvanger heeft een verschrijving van de datum van beslaglegging gecorrigeerd. Dit maakt voor de vordering geen verschil, want tussen partijen heeft nooit verwarring erover bestaan dat (de correspondentie in aanloop tot) dit geding betrekking heeft op het op 22 november 2017 gelegde beslag; er is op 18 juli 2017 helemaal geen beslag gelegd.
4.6.1.
De Ontvanger heeft het bedrag waarvoor het beslag volgens hem heeft doel getroffen – het reeds in het lichaam van de dagvaarding genoemde bedrag van € 507.060 – in de nieuwe eis tot uitdrukking willen brengen, waar dat in de oude eis in het geheel niet was gedaan. De Ontvanger heeft dit gedaan, zo is door hem toegelicht, ter verduidelijking van het onderscheid tussen enerzijds het bedrag waarvoor het beslag doel heeft getroffen en anderzijds het bedrag waarop de Ontvanger aanspraak kan maken (€ 308.907). Dit deel van de eiswijziging maakt voor de vordering geen verschil: de rechtbank dient op grond van artikel 477a lid 2 BW vast te stellen welk bedrag aan de [gedaagde in conventie, voorwaardelijk eiser in reconventie] toekomt, en dat bedrag is volgens de Ontvanger het volledige bedrag van € 308.907, zowel volgens de originele eis als volgens de nieuwe eis.
4.6.2.
De akte wijziging van eis is tijdig ingediend, namelijk conform de door de rechtbank in het tussenvonnis van 23 januari 2019 bepaalde termijn.
4.6.3.
Gelet op de hiervoor geschetste aard van de eiswijziging, het moment van indiening en de omstandigheid dat [gedaagde in conventie, voorwaardelijk eiser in reconventie] gelegenheid heeft gehad om hierop te reageren en van die gelegenheid gebruik heeft gemaakt, leidt deze wijziging niet tot een onredelijke bemoeilijking van de verdediging of een onredelijke vertraging van het geding. Van strijd met de goede procesorde is dus geen sprake. De conclusie is dat de eiswijziging toelaatbaar is, zodat het bezwaar ongegrond is en de zaak zal worden beoordeeld op basis van de gewijzigde eis.
De vaststelling van hetgeen aan de Ontvanger als executant toekomt
4.7.
[gedaagde in conventie, voorwaardelijk eiser in reconventie] heeft bij zijn conclusie van antwoord aangevoerd dat zijn buitengerechtelijke verklaring bij nader inzien niet juist was, en hij heeft in datzelfde stuk, zoals mede toegelicht ter comparitie, samengevat de volgende gerechtelijke verklaring gedaan.
4.7.1.
Holding vormt een fiscale eenheid met haar twee dochtervennootschappen Productions en Recordings. Aan deze drie vennootschappen gezamenlijk heeft [gedaagde in conventie, voorwaardelijk eiser in reconventie] per 31 december 2016 een geconsolideerde rekening-courantschuld van € 507.060.
De administratie van de vennootschappen is niet altijd geheel op orde geweest. Om toch te kunnen deponeren is ervoor gekozen alle mutaties geconsolideerd te verwerken. Hiermee konden de totale verplichtingen van de vennootschappen gezamenlijk inzichtelijk worden gemaakt. Omdat de vennootschappen als eenheid aangifte doen was dit ook voor het voldoen aan de (fiscale) verplichtingen voldoende. Vervolgens dienden de uitgaven nog gelabeld te worden waarbij deze in de juiste vennootschap zijn geplaatst. Onder druk van deze procedure is dit (versneld) ter hand genomen hetgeen heeft geresulteerd in de bij conclusie van antwoord overgelegde opstellingen van de accountant. Uit die stukken blijkt dat [gedaagde in conventie, voorwaardelijk eiser in reconventie] geen schuld heeft als wordt gekeken naar zijn verhouding tot slechts Holding. Integendeel, [gedaagde in conventie, voorwaardelijk eiser in reconventie] heeft per 31 december 2016 een vordering van € 294.561 op Holding. Het door Holding aan [gedaagde in conventie, voorwaardelijk eiser in reconventie] verschuldigde is in de loop der tijd met name opgelopen omdat aan [gedaagde in conventie, voorwaardelijk eiser in reconventie] , die bij Holding in dienst is, geen betalingen zijn gedaan daar Holding niet over een bankrekening beschikt.
De conclusie is dat het beslag in het geheel geen doel heeft getroffen.
Subsidiair geldt het volgende: voor de rekening-courantschuld is geen aflossingsschema overeengekomen, en er is ook geen rekening-courantovereenkomst opgemaakt; de rekening-courantschuld is dus een niet-opeisbare schuld in de zin van artikel 477 lid 3 Rv, zodat de vordering van de Ontvanger niet toewijsbaar is voor zover die strekt tot onmiddellijke betaling.
4.8.
De juistheid van deze gerechtelijke verklaring is door de Ontvanger betwist.
4.9.
De stelplicht en de bewijslast ter zake van enige vordering van Holding op [gedaagde in conventie, voorwaardelijk eiser in reconventie] , en dus van de onjuistheid van de gerechtelijke verklaring van [gedaagde in conventie, voorwaardelijk eiser in reconventie] , rust op de Ontvanger als executant. [gedaagde in conventie, voorwaardelijk eiser in reconventie] moet zijn betwisting van de vordering voldoende motiveren en is in dat kader gehouden zijn verklaring zoveel mogelijk te staven met gegevens en bescheiden (vgl. Hoge Raad 13 februari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG5256, gepubliceerd op rechtspraak.nl).
4.10.
De Ontvanger heeft zijn stelling dat de gerechtelijke verklaring niet juist is onderbouwd door te wijzen op de vennootschapsadministratie, gepubliceerde jaarstukken, aangiften vennootschapsbelasting en auditfiles. Uit deze stukken – die ten dele in dit geding zijn overgelegd – blijkt volgens de Ontvanger dat op enkelvoudig vennootschapsniveau sprake is van een rekening-courantschuld van [gedaagde in conventie, voorwaardelijk eiser in reconventie] aan Holding. Dit geldt ook voor het overzicht dat op 8 juni 2017 door de adviseur van [gedaagde in conventie, voorwaardelijk eiser in reconventie] aan de Ontvanger is verstrekt (zijnde het overzicht waarnaar door de Ontvanger wordt verwezen in zijn brief van 8 maart 2018; het overzicht is door de Ontvanger overgelegd als productie 5).
4.11.
De rechtbank stelt vast dat de juistheid van de stelling van de Ontvanger inderdaad blijkt uit de overgelegde stukken. Hierin staat immers telkens dat sprake is van een rekening-courantschuld van [gedaagde in conventie, voorwaardelijk eiser in reconventie] aan Holding. [gedaagde in conventie, voorwaardelijk eiser in reconventie] stelt over het door de Ontvanger als productie 5 overgelegde overzicht dat het pre-conceptcijfers betreft en dat het daarin genoemde bedrag van € 507.060 aan rekening-courantschuld van [gedaagde in conventie, voorwaardelijk eiser in reconventie] per 31 december 2016 de geconsolideerde schuld aan alle drie de vennootschappen betreft. Dat dit daadwerkelijk zo is, blijkt echter niet. Uit het overzicht blijkt namelijk, zoals linksbovenaan vermeld, dat het de cijfers van (slechts) Holding betreft, terwijl in de balansen steeds de deelneming van Holding in Productions is vermeld, wat er ook op wijst dat het overzicht geen geconsolideerde cijfers geeft, zoals de Ontvanger terecht stelt.
4.12.
Gegeven de onderbouwde stellingen van de Ontvanger lag het op de weg van [gedaagde in conventie, voorwaardelijk eiser in reconventie] gemotiveerd en met stukken gestaafd te betwisten dat de vennootschapsadministratie, de gepubliceerde jaarstukken, de aangiften vennootschapsbelasting en de auditfiles de rekening-courantverhouding tussen enerzijds (slechts) Holding en anderzijds [gedaagde in conventie, voorwaardelijk eiser in reconventie] onjuist weergeven. [gedaagde in conventie, voorwaardelijk eiser in reconventie] heeft dit onvoldoende gedaan. Hij heeft als productie 3 wel een overzicht overgelegd waaruit volgt dat de rekening-courantschuld aan Holding van € 507.060 per 31 december 2016 wordt omgebogen in een rekening-courantvordering op Holding van € 294.561 indien de ‘boekingen in rekening-courant bij Productions en Recordings’ vanaf 2009 eruit worden gehaald, maar hij heeft niet onderbouwd waarom deze mutaties gerechtvaardigd zijn. [gedaagde in conventie, voorwaardelijk eiser in reconventie] heeft bij conclusie van antwoord nog aangeboden om een “definitieve opstelling” van de rekening-courantstand tussen [gedaagde in conventie, voorwaardelijk eiser in reconventie] en Holding door een derde te laten opmaken. Onduidelijk is echter waarom een dergelijke definitieve opstelling niet reeds kon worden opgemaakt en overgelegd, hetgeen in het kader van de op [gedaagde in conventie, voorwaardelijk eiser in reconventie] rustende stelplicht wel van hem mocht worden verwacht. Afgezien daarvan heeft [gedaagde in conventie, voorwaardelijk eiser in reconventie] niet gesteld dat met zo’n definitieve opstelling wel de vereiste onderbouwing van de gerechtvaardigdheid van de wijzigingen kan worden gegeven.
4.13.
Verder is van belang dat de Ontvanger ter comparitie naar voren heeft gebracht dat het argument dat de bijstelling van de rekening-courantpositie zou komen door een oplopende vordering van [gedaagde in conventie, voorwaardelijk eiser in reconventie] omdat Holding niet beschikt over een bankrekening geen hout snijdt. De Ontvanger heeft gemotiveerd toegelicht dat het niet beschikken over een bankrekening niet betekent dat [gedaagde in conventie, voorwaardelijk eiser in reconventie] niet wordt betaald door Holding aangezien dit wordt afgewikkeld via de rekening-courantposities. [gedaagde in conventie, voorwaardelijk eiser in reconventie] heeft hierop niet specifiek gereageerd, zodat van de juistheid van de door [gedaagde in conventie, voorwaardelijk eiser in reconventie] gegeven reden voor een oplopende vordering van [gedaagde in conventie, voorwaardelijk eiser in reconventie] niet is gebleken.
4.14.
De stelling van de Ontvanger dat de rekening-courantvordering van Holding op [gedaagde in conventie, voorwaardelijk eiser in reconventie] € 507.060 per 31 december 2016 bedroeg wordt dus als juist aangenomen. Dat die schuld op 22 november 2017 (de dag van beslaglegging) was verminderd, is de Ontvanger niet gebleken, zo heeft hij gesteld, zodat de Ontvanger is uitgegaan van € 507.060 per 22 november 2017. [gedaagde in conventie, voorwaardelijk eiser in reconventie] heeft hiertegen geen subsidiair verweer gevoerd, zodat de stelling en het uitgangspunt van de Ontvanger worden gevolgd.
4.15.
Het verweer van [gedaagde in conventie, voorwaardelijk eiser in reconventie] dat zijn rekening-courantschuld niet opeisbaar is, slaagt niet. [gedaagde in conventie, voorwaardelijk eiser in reconventie] heeft immers aangegeven dat er geen rekening-courantovereenkomst is opgesteld, waarmee hij kennelijk bedoelt dat ten aanzien van de op zichzelf wel overeengekomen rekening-courantverhouding geen bijzondere bepalingen zijn overeengekomen. Voor de opeisbaarheid geldt dan het wettelijk uitgangspunt dat het saldo op elk moment opeisbaar is (artikelen 6:140 en 6:38 Burgerlijk Wetboek). Opgemerkt wordt dat [gedaagde in conventie, voorwaardelijk eiser in reconventie] en zijn advocaat ter comparitie hebben opgemerkt, in tegenspraak met hetgeen is aangevoerd bij conclusie van antwoord en in de voorgedragen spreekaantekeningen ter comparitie, dat [gedaagde in conventie, voorwaardelijk eiser in reconventie] en Holding in overleg met de accountant de mondelinge afspraak hadden gemaakt dat de rekening-courantvordering nog niet behoefde te worden voldaan. Deze nadere stellingname is door [gedaagde in conventie, voorwaardelijk eiser in reconventie] echter niet verder toegelicht, en bijvoorbeeld niet onderbouwd met een verklaring van de accountant, hetgeen wel van [gedaagde in conventie, voorwaardelijk eiser in reconventie] mocht worden verwacht, ook nu hij hiermee (kennelijk) terugkomt van zijn andersluidende eigen stellingen. Deze nadere stellingname is dus onvoldoende om het uitgangspunt van onmiddellijke opeisbaarheid als verlaten te beschouwen. Bovendien heeft de Ontvanger ter comparitie medegedeeld dat hij de rekening-courantvordering van Holding op [gedaagde in conventie, voorwaardelijk eiser in reconventie] voor zover nodig bij brief van 30 april 2019 opeisbaar heeft gemaakt door opzegging ex artikel 477 lid 4 Rv, waarna [gedaagde in conventie, voorwaardelijk eiser in reconventie] de gegrondheid van die opzegging niet heeft betwist.
Conclusie
4.16.
Gelet op het voorgaande wordt op grond van artikel 477a lid 2 Rv vastgesteld dat een rekening-courantvordering van Holding op [gedaagde in conventie, voorwaardelijk eiser in reconventie] groot € 507.060 door het beslag is getroffen (vgl. artikel 476a lid 1 Rv). [gedaagde in conventie, voorwaardelijk eiser in reconventie] is verplicht dit bedrag aan de deurwaarder te voldoen (vgl. artikel 477 lid 1 Rv) met dien verstande dat [gedaagde in conventie, voorwaardelijk eiser in reconventie] het door hem verschuldigde bedrag dient uit te betalen tot maximaal het bedrag waarvoor het beslag van 22 november 2017 is gelegd, verminderd met de kosten van de afschriften van tot staving van de buitengerechtelijke verklaring dienende bescheiden, welke kosten door rechtbank worden begroot op nihil, en vermeerderd met de door de deurwaarder aan [gedaagde in conventie, voorwaardelijk eiser in reconventie] op te geven kosten van executie, die door de deurwaarder uit het betaalde worden voldaan (vgl. artikel 477 lid 2 Rv). [gedaagde in conventie, voorwaardelijk eiser in reconventie] zal op grond van artikel 477a lid 2 Rv worden veroordeeld tot betaling in deze zin.
4.17.
Voor zover de Ontvanger méér of anders heeft gevorderd, wordt als volgt overwogen.
4.17.1.
De onderhavige betwistingsprocedure strekt ertoe vast te stellen in hoeverre het derdenbeslag doel heeft getroffen, en tot veroordeling van de derde-beslagene tot betaling daarvan voor zover het beslag strekt. Aan deze strekking is voldaan met het zojuist onder 4.16 overwogene en de uitspraak in het dictum van dit vonnis.
4.17.2.
Voor een tussen de executant en derde-beslagene uitgesproken verklaring voor recht aangaande het getroffen bedrag bestaat dan ook geen belang naast een uitspraak volgens de bijzondere wettelijke regeling van artikel 477a Rv (en de artikelen daaromtrent), zoals met dit vonnis wordt gedaan.
4.17.3.
Voor een tussen de executant en derde-beslagene uitgesproken verklaring voor recht aangaande het bedrag dat uit hoofde van het beslag aan de executant toekomt, bestaat ook geen belang naast een uitspraak volgens de bijzondere wettelijke regeling van artikel 477a Rv (en de artikelen daaromtrent), zoals met dit vonnis wordt gedaan. Het maximale bedrag dat uit hoofde van het beslag aan de executant toekomt, behoort te blijken uit het exploot van beslaglegging en de onderliggende executoriale titels. Dit behoeft geen vaststelling in een tussen de executant en derde-beslagene gevoerde betwistingsprocedure aangaande de doeltreffendheid van het beslag. Voor zover tussen belanghebbenden bij de executie een geschil ontstaat over het maximale bedrag dat uit hoofde van het beslag aan de executant toekomt, waarover in dit geding geen debat is gevoerd, moet de executiegeschillenregeling van artikel 438 Rv worden gevolgd.
4.17.4.
[gedaagde in conventie, voorwaardelijk eiser in reconventie] zal dus ook niet worden veroordeeld tot betaling van het bedrag waarvoor het beslag is gelegd, maar tot betaling van de vordering waarop het beslag is gelegd tót het bedrag waarvoor het beslag is gelegd, hetgeen dus dient te blijken uit het exploot van de beslaglegging en de onderliggende executoriale titels.
Proceskosten
4.18.
[gedaagde in conventie, voorwaardelijk eiser in reconventie] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding, aan de zijde van de Ontvanger tot heden begroot op:
€ 16,00 aan explootkosten
€ 3.946,00 aan griffierecht
€ 4.804,00aan salaris advocaat (2 punten, liquidatietarief VI).
€ 8.766,00 totaal
4.18.1.
De nakosten worden begroot en zijn toewijsbaar op de wijze als bij de beslissing vermeld.
in reconventie
4.19.
De reconventie is ingesteld onder de voorwaarde dat het in conventie niet mogelijk is om vast te stellen of te verklaren voor recht dat dat het beslag nihil heeft getroffen.
4.20.
In conventie is niet geoordeeld dat het beslag nihil heeft getroffen. De voorwaarde waaronder de vordering is ingesteld, is derhalve vervuld. Gelet op hetgeen in conventie is overwogen, kan de vordering in reconventie echter niet slagen.
4.21.
[gedaagde in conventie, voorwaardelijk eiser in reconventie] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding, aan de zijde van de Ontvanger tot heden begroot op € 543,00 aan salaris advocaat (2 punten, liquidatietarief II, factor 0,5).
4.22.
De nakosten worden begroot en zijn toewijsbaar op de wijze als bij de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde in conventie, voorwaardelijk eiser in reconventie] tot betaling aan de deurwaarder van € 507.060 met dien verstande dat hij dat bedrag dient uit te betalen tot maximaal het bedrag waarvoor het beslag van 22 november 2017 is gelegd, verminderd met de kosten van de afschriften van tot staving van de buitengerechtelijke verklaring dienende bescheiden, welke kosten hierbij worden begroot op nihil, en vermeerderd met de door de deurwaarder aan [gedaagde in conventie, voorwaardelijk eiser in reconventie] op te geven kosten van executie;
5.2.
veroordeelt [gedaagde in conventie, voorwaardelijk eiser in reconventie] in de kosten van het geding, aan de zijde van de Ontvanger tot heden begroot op € 8.766,00 een en ander voor zover van toepassing inclusief btw;
in reconventie
5.3.
veroordeelt [gedaagde in conventie, voorwaardelijk eiser in reconventie] in de kosten van het geding, aan de zijde van de Ontvanger tot heden begroot op € 543,00 een en ander voor zover van toepassing inclusief btw;
in conventie en in reconventie
5.4.
veroordeelt [gedaagde in conventie, voorwaardelijk eiser in reconventie] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 246 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bakker en in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2019. [1]

Voetnoten

1.type: BvB