4.4Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat bij de zoon van verdachte, destijds twee maanden oud, bij medische onderzoeken in februari en maart 2017 tien botbreuken zijn vastgesteld, zoals weergegeven onder 4.1. Dit letsel staat niet ter discussie en staat ook voor de rechtbank vast.
Centraal staat de vraag of dit letsel door verdachte is toegebracht en zo ja, of dit opzettelijk is gedaan en of het letsel is te kwalificeren als zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank stelt voorop dat het letsel aan de baby moet zijn toegebracht. Uit de verklaring van de medisch deskundige is immers gebleken dat het letsel niet het gevolg kan zijn van de geboorte of van een ziekte en dat de baby het letsel ook niet bij zichzelf kan hebben veroorzaakt. Ook blijkt daaruit dat het letsel niet kan zijn ontstaan door de al dan niet ruwe spelletjes die verdachte destijds stelde te hebben gespeeld dan wel door inbakeren, te meer omdat de botten van een baby minder snel breken dat die van een volwassenen.
Het letsel moet zijn toegebracht door iemand die de zorg voor de baby had in februari 2017.
Na zijn geboorte heeft de baby ongeveer vijf weken, deels samen met zijn ouders, bij zijn grootouders van moederszijde in [plaats] verbleven. Er zijn geen aanwijzingen dat de baby toen al toegebracht letsel had. Begin februari 2017 verbleven zijn ouders samen met de baby in [plaats] . Op de eerste dag dat de moeder van de baby naar de Hogeschool ging, is het mis gegaan, toen verdachte de baby in bad zou hebben gedaan en de baby, volgens verdachte, zichzelf oprichtte en met zijn hoofd tegen de kraan kwam. Verdachte heeft destijds zowel verklaard dat hij vergeten was de kraan opzij te draaien als dat hij dat wel gedaan had.
In de weken daarna heeft verdachte meermalen op de baby gepast en constateerden de moeder en de grootmoeder van moederszijde vermoedelijk letsel aan een armpje. De laatste dag dat verdachte op de baby paste, te weten woensdag 22 februari 2017, kwam de moeder thuis uit school en zag dat de baby een slap armpje en pijn had. De moeder heeft verklaard zeker te weten dat verdachte die dag alleen was geweest met de baby. Het armpje hing nog niet slap toen zij die dag was vertrokken. Daaruit maakt de rechtbank op dat dat slappe armpje is ontstaan in het bijzijn van verdachte.
Vanaf vrijdag 24 februari, toen de grootmoeder van moederszijde met de baby naar het ziekenhuis is gegaan, zijn in totaal 10 botfracturen van jongere en oudere datum vastgesteld, voor zover dit te achterhalen was. De baby had een verse fractuur in de bovenarm, die volgens de arts waarschijnlijk twee tot drie dagen oud maar maximaal een week oud was.
Verdachte heeft meteen in het ziekenhuis toegegeven dat hij het letsel bij de baby heeft veroorzaakt en hiervoor zelfs excuses aangeboden aan zijn vader. Ook nadien, tot aan het onderzoek bij de psychiater dat pas in 2019 plaatsvond, heeft hij telkens, zowel bij de familie, bij politie, bij de rechter-commissaris, bij de reclassering als bij de psycholoog aangegeven dat hij dit wel moet hebben gedaan, maar niet opzettelijk. Zo heeft hij bij het politieverhoor op 10 mei 2017 onder meer verklaard “Het doet mij zeer dat ik zo dom ben geweest, dat ik mijn kind heb beschadigd”. Ook heeft verdachte tijdens dit politieverhoor uitgebreid verklaard over de manier waarop hij met de baby omging, zoals het gooien op bed en de spelletjes die hij met hem deed, zoals het opgooien en opvangen, met de buik op de arm heen en weer zwaaien en de baby op de kop te zwiepen terwijl verdachte hem bij de enkels vasthield en hem laten lopen. Eén keer kon verdachte de baby na het opgooien ternauwernood opvangen. Verdachte heeft verklaard dat hij van week 6 tot 9 (de rechtbank begrijpt dat verdachte hiermee de leeftijd van de baby bedoelt) intensief met [naam benadeelde partij] bezig is geweest. Het opgooien deed hij dagelijks meerdere keren. Dit is de periode waarin alle vastgestelde fracturen, met uitzondering van de bovenarm, zijn ontstaan. Verdachte heeft ook verklaard dat hij de meeste spelletjes deed op het moment dat [naam 3] er niet was omdat hij wist dat dit niet van haar mocht. Verdachte heeft desgevraagd ter zitting niet overtuigend kunnen aangeven waarom hij hierover van gedachten is veranderd tijdens het door de rechtbank verzochte onderzoek door de psychiater en waarom hij nu aan andere scenario’s denkt, die hij niet nader wil expliciteren. Weliswaar heeft verdachte gesteld dat hij deze verklaringen heeft afgelegd omdat hij dacht dat de baby anders uit huis zou worden geplaatst, maar dat vindt de rechtbank niet aannemelijk. Bovendien heeft verdachte zijn verklaring pas gewijzigd nadat uit de onderzoeken bleek dat het letsel niet (per ongeluk) op de wijze kan zijn ontstaan die verdachte eerder had geschetst.
Op basis van voornoemde feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, waaronder de tegenstrijdige verklaringen van verdachte over zijn omgang met de baby, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat verdachte degene is die het letsel bij de baby heeft veroorzaakt. Het verweer van de verdediging, dat op basis van het radiologisch onderzoek en ook anderszins niet kan worden vastgesteld dat verdachte met [naam benadeelde partij] alleen is geweest op de momenten dat het letsel is ontstaan, treft geen doel omdat achteraf niet exact is vast te stellen op welke dag precies het letsel is ontstaan. Wel is duidelijk dat het is ontstaan in de circa drie weken dat verdachte op de baby paste terwijl de moeder haar studie hervatte. Het radiologisch onderzoek sluit verdachte dus ook zeker niet uit. Het door de verdediging naar voren gebrachte alternatieve scenario, dat erop neer komt dat anderen in de omgeving van [naam benadeelde partij] het letsel moeten hebben veroorzaakt, acht de rechtbank niet aannemelijk, omdat daarvoor geen enkele aanwijzing is.
De rechtbank komt mitsdien, ondanks verdachtes ontkenning, tot de conclusie dat verdachte het letsel bij de baby heeft veroorzaakt.
De verdediging heeft als verweer gevoerd dat het letsel volgens de arts niet toe te schrijven is aan de door verdachte beschreven gedragingen, zoals het opgooien en opvangen van een kindje of andere spelhandelingen. De rechtbank stelt vast dat de arts alle door verdachte (aanvankelijk) gegeven verklaringen niet vond passen bij de geconstateerde fracturen, en heeft aangegeven dat er geen gevallen in de literatuur zijn beschreven waarin spelhandelingen zoals verdachte deed als oorzaak van fracturen zijn genoemd, zoals het opvangen van een baby na het omhoog gooien. De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte zijn eigen handelen niet alleen na zijn gewijzigde proceshouding, maar ook eerder al heeft getracht te bagatelliseren. Zo blijkt uit zijn eigen verklaringen dat hij veel voorzichtiger met de baby omging wanneer [naam 3] of anderen erbij waren. Niet alleen bij Veilig Thuis en bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij het letsel waarschijnlijk door zijn lompe handelen heeft veroorzaakt, maar ook tegen zijn moeder en tante heeft hij dit gezegd. Welke handelingen verdachte precies heeft gepleegd kan door de rechtbank niet worden vastgesteld. Maar op basis van het geconstateerde letsel en de rapportage van Prof. dr. R.R. van Rijn, kinderradioloog en hoogleraar forensische radiologie, in onderlinge samenhang bezien met alle hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, concludeert de rechtbank dat verdachte grof geweld heeft toegepast met het beschreven letsel ten gevolge. Het verweer dat het letsel niet is toe te schrijven aan de gedragingen door verdachte, wordt dan ook verworpen.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier – aanwezig is, indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Zoals hierboven reeds beschreven kan de rechtbank de exacte gedragingen die tot het letsel hebben geleid niet vaststellen. De radioloog heeft echter wel vastgesteld dat de fracturen zijn ontstaan door belasting op de arm met een buigingscomponent, door een compressiekracht op de ribben, door het overstrekken van het gewricht bij de enkel en door een comprimerende kracht op de wervel.
De gedragingen van verdachte komen naar het oordeel van de rechtbank niet voort uit zijn mogelijk natuurlijke onhandigheid bij het uitvoeren van reguliere zorgtaken maar uit door verdachte willens en wetens genomen onverantwoorde risico’s met een zeer jong en kwetsbaar kind. Bovendien zijn de fracturen niet op één moment ontstaan. De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm, gelet op de verklaring van de radioloog over hoe de breuken zijn ontstaan, kunnen worden aangemerkt als zozeer op letsel, waaronder botbreuken, gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van aanwijzingen van het tegendeel is de rechtbank niet gebleken. Het opzet is in zoverre wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank stelt voorop dat, buiten de in artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht genoemde gevallen, lichamelijk letsel als zwaar kan worden beschouwd indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Bij de beantwoording van de vraag of zeker letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, is van belang of het oordeel van de rechter iets inhoudt over de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en/of het uitzicht op (volledig) herstel.
De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat het door de verdachte toegebrachte letsel, te weten een gebroken bovenarm, een gebroken enkel, een gebroken wervel en meerdere gebroken ribben, als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt.
Daartoe overweegt de rechtbank dat weliswaar is gebleken dat sprake is geweest van lichamelijk letsel dat voor een baby ook aanzienlijk te noemen is, maar dat medisch ingrijpen niet noodzakelijk was en niet vast is komen te staan dat het slachtoffer niet binnen afzienbare tijd weer volledig is hersteld. De verdachte zal daarom van het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat de handelingen van verdachte zeer wel zwaar lichamelijk letsel tot gevolg hadden kunnen hebben. Het zijn feiten van algemene bekendheid dat bij het breken van ribben schade kan ontstaan aan vitale lichaamsdelen in de borstkas en dat een gebroken wervel kan leiden tot verlamming. Daarom komt de rechtbank tot bewezenverklaring van de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.