ECLI:NL:RBAMS:2019:4295

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 juni 2019
Publicatiedatum
18 juni 2019
Zaaknummer
13/650126-17 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een vader voor poging tot zware mishandeling van zijn baby

Op 18 juni 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 25-jarige man, die werd beschuldigd van het mishandelen van zijn twee maanden oude baby. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had toegebracht aan zijn kind, wat resulteerde in tien botbreuken. De feiten vonden plaats tussen 25 december 2016 en 24 februari 2017, waarbij de verdachte tijdens het oppassen van de baby meerdere keren onzorgvuldig handelde. De rechtbank concludeerde dat het letsel niet het gevolg kon zijn van een geboortetrauma of ziekte, en dat de baby het letsel niet zelf had kunnen toebrengen. De verdachte had tijdens het politieverhoor verschillende verklaringen afgelegd, waarbij hij aanvankelijk zijn betrokkenheid erkende, maar later ontkende opzettelijk te hebben gehandeld. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan poging tot zware mishandeling en legde een gevangenisstraf van negen maanden op, waarvan zes maanden voorwaardelijk. Daarnaast werd een schadevergoeding van €5.800,- aan de benadeelde partij toegewezen, ter compensatie van de geleden schade door het letsel.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/650126-17 (Promis)
Datum uitspraak: 18 juni 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 juni 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R.A. Kloos en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. J.H. Rump, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast waren ter zitting aanwezig de wettelijk vertegenwoordiger [naam 1] van de benadeelde partij [naam benadeelde partij] , bijgestaan door hun raadsvrouw W. van Egmond. Ook [naam 2] , werkzaam bij Reclassering Nederland was ter zitting aanwezig.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 25 december 2016 tot en met 24 februari 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, aan zijn zoon [naam benadeelde partij] , geboren op [geboortedatum] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten zeven ribfracturen en/of een fractuur in de wervel en/of een fractuur in de linkerenkel en/of een fractuur in de rechterbovenarm, heeft toegebracht, door telkens met dat opzet op enigerlei
wijze fors/veel kracht uit te oefenen op de ribben en/of de wervel en/of de linkerenkel en/of de rechterbovenarm, in elk geval op het lichaam van voornoemde [naam benadeelde partij] ;
Subsidiair:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 25 december 2016 tot en met 24 februari 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn zoon [naam benadeelde partij] , geboren op [geboortedatum] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, telkens met dat opzet op enigerlei wijze fors/veel kracht heeft uitgeoefend op de ribben en/of de wervel en/of de linkerenkel en/of de rechterbovenarm, in elk geval op het lichaam van voornoemde [naam benadeelde partij] ;
meer subsidiair:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 25 december 2016 tot en met 24 februari 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk zijn zoon [naam benadeelde partij] , geboren op [geboortedatum] , heeft mishandeld, tengevolge waarvan voornoemde [naam benadeelde partij] zwaar lichamelijk letsel (zeven ribfracturen en/of een fractuur in de wervel en/of een fractuur in de linkerenkel en/of een fractuur in de rechterbovenarm), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de in de bijlage vervatte wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Verdachte had ten tijde van het ten laste gelegde een relatie met [naam 3] , met wie hij samen op [geboortedatum] een zoontje heeft gekregen, genaamd [naam benadeelde partij] (verder ook: de baby).
Op de eerste dag dat verdachte, begin februari 2017, oppast, wil hij de baby in bad doen. De baby kreeg een blauwe plek bij zijn rechteroog en een bloeduitstorting in zijn linkeroog, volgens verdachte omdat de baby, toen ongeveer zes weken oud, zijn beentjes strekte, daardoor uit de bademmer omhoog kwam en zijn eigen hoofd tegen de kraan stootte. Verdachte heeft op WhatsApp verklaard dat hij de kraan nog aan de kant had gedaan, maar verklaart later bij Veilig Thuis dat hij was vergeten de kraan weg te draaien.
Op zaterdag 11 februari ziet de grootmoeder van moederszijde een blauwe plek op de arm van de baby tijdens het douchen. Het valt de moeder op dat de baby huilt als verdachte hem de fles geeft. Nadat de baby op maandag 13 februari huilerig is, gaat de moeder op dinsdag 14 februari met de baby naar de huisarts, die verklaart dat de baby een gekneusde arm heeft.
Op zaterdag 18 februari doen de grootouders van moederszijde de baby in bad en zien blauwe plekken ter hoogte van zijn ribben.
Op woensdag 22 februari 2017 is verdachte in Amsterdam alleen thuis met de baby. Als [naam 3] thuis komt is de baby overstuur en ziet zij dat het linkerarmpje van [naam benadeelde partij] slap hangt.
Op vrijdag 24 februari 2017 is in het ziekenhuis een foto gemaakt van het armpje van de baby en is geconstateerd dat [naam benadeelde partij] een verse breuk in zijn rechterbovenarm had, welke breuk volgens de radioloog twee tot drie dagen en maximaal zeven dagen tevoren moet zijn ontstaan.
Op 25 februari 2017 is [naam benadeelde partij] opnieuw in het ziekenhuis opgenomen voor nader onderzoek en is vastgesteld dat hij twee ribfracturen had (10e en 11e rechts), die ongeveer 14 dagen oud waren en een zogenaamde hoekfractuur in de linkerenkel, die niet radiologisch is te dateren.
Op 9 maart 2017 is een nieuwe skeletstatus gemaakt, waarbij bleek dat er nog drie ribfracturen zichtbaar waren aan de achterkant linkerzijde. Dit betrof de 7e, 8e en 10e rib. Ook waren er nog twee fracturen zichtbaar aan de linkervoorzijde, bij de 5e en 6e rib, en een wervelfractuur, ter hoogte van de L1.
Prof. dr. R.R. van Rijn, kinderradioloog en hoogleraar forensische radiologie, heeft in zijn rapporten van 15 maart en 30 juni 2017 beschreven dat de humerusfractuur en de posterieure ribfracturen met een hoge mate van zekerheid van verschillende datum zijn. De breuk in de bovenarm is veroorzaakt door buiging, de ribfracturen door inwerkende compressiekracht, de enkelfractuur door overstrekking en de wervelbreuk door compressie van boven naar beneden, dit kan door heftig buigen of door de baby hard neer te zetten. In ieder geval kan de baby zich het letsel, gezien zijn leeftijd, niet zelf hebben aangedaan en ook kan het niet het gevolg zijn van een geboortetrauma of ziekte; het gaat dus om toegebracht letsel, aldus de radioloog.
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde zware mishandeling. Het bij de baby vastgestelde letsel kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel, nu er sprake is van verschillende breuken die op verschillende momenten zijn toegebracht en de baby daarvoor ruim een week in het ziekenhuis heeft doorgebracht. Naar algemeen spraakgebruik moet dit worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel. Het feit dat er geen operatie noodzakelijk is geweest doet daar volgens de officier van justitie niet aan af.
Daarnaast acht de officier van justitie bewezen dat verdachte het letsel opzettelijk aan zijn zoontje heeft toegebracht. Verdachte heeft bij politie verhuld toegegeven dat hij het letsel heeft veroorzaakt, namelijk bij het doen van spelletjes met de baby en inbakeren. De verklaringen die verdachte bij het politieverhoor heeft afgelegd liggen dichter bij de waarheid dan de verklaring die hij meer recentelijk bij de psychiater heeft afgelegd, te weten een ontkenning. Verdachte heeft tijdens het politieverhoor voorgedaan hoe hij op nogal lompe wijze met het kind omging. Ook is niet uit te sluiten dat verdachte het letsel in een woedebui kan hebben veroorzaakt. En verdachte heeft tegenover zijn vader verklaard dat het hem spijt. Gelet op moment dat het letsel is toegebracht en gelet op het feit dat verdachte met het kind alleen is geweest, kan het niet anders dan dat verdachte dit heeft gedaan. Dat de tijdstippen waarop het letsel is toegebracht niet exact zijn te reconstrueren doet daar niet aan af. De datering van de breuk in de arm, twee tot drie dagen vóór 24 februari 2017, past goed bij de verklaring van de moeder over het slappe armpje op 22 februari 2017. Dat anderen in de omgeving die de zorg hadden over het kindje het letsel zouden hebben kunnen toegebracht, is niet onderbouwd en er is ook geen enkele aanwijzing voor, temeer waar de moeder en grootmoeder van moederszijde twee keer naar de huisarts en eenmaal naar het ziekenhuis zijn gegaan en verdachte niet. Nu verdachte – vermoedelijk gedreven door emoties – verschillende malen zeer ruw met de baby is omgegaan, is op zijn minst sprake van voorwaardelijke opzet.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair algehele vrijspraak bepleit. Daartoe heeft zij aangevoerd dat er geen enkel bewijs is dat verdachte het bij zijn kind geconstateerde letsel heeft toegebracht. Volgens de verdediging komen de dateringen van de breuken niet overeen met de momenten dat verdachte met zijn kind alleen was. Daarnaast is het letsel volgens de arts niet toe te schrijven aan de door verdachte beschreven gedragingen, zoals het opgooien en opvangen van een kindje of andere spelhandelingen. Voor zover de rechtbank zou menen dat er wel voldoende causaal verband is tussen enig handelen van verdachte en het letsel bij zijn kind, stelt de verdediging zich op het standpunt dat het dossier noch de rapportages die over verdachte zijn uitgebracht enig bewijs bevatten dat duidt op opzet, ook geen voorwaardelijk opzet, bij verdachte om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan zijn kind. Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat het geconstateerde letsel niet als zwaar lichamelijk letsel valt aan te merken, nu het niet voldoet aan de criteria zoals geformuleerd in het arrest van de Hoge Raad van 3 juli 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1051), zodat in dat geval enkel de meer subsidiair ten laste gelegde mishandeling met enig lichamelijk letsel of pijn tot gevolg bewezen zou kunnen worden.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat bij de zoon van verdachte, destijds twee maanden oud, bij medische onderzoeken in februari en maart 2017 tien botbreuken zijn vastgesteld, zoals weergegeven onder 4.1. Dit letsel staat niet ter discussie en staat ook voor de rechtbank vast.
Centraal staat de vraag of dit letsel door verdachte is toegebracht en zo ja, of dit opzettelijk is gedaan en of het letsel is te kwalificeren als zwaar lichamelijk letsel.
Causaliteit
De rechtbank stelt voorop dat het letsel aan de baby moet zijn toegebracht. Uit de verklaring van de medisch deskundige is immers gebleken dat het letsel niet het gevolg kan zijn van de geboorte of van een ziekte en dat de baby het letsel ook niet bij zichzelf kan hebben veroorzaakt. Ook blijkt daaruit dat het letsel niet kan zijn ontstaan door de al dan niet ruwe spelletjes die verdachte destijds stelde te hebben gespeeld dan wel door inbakeren, te meer omdat de botten van een baby minder snel breken dat die van een volwassenen.
Het letsel moet zijn toegebracht door iemand die de zorg voor de baby had in februari 2017.
Na zijn geboorte heeft de baby ongeveer vijf weken, deels samen met zijn ouders, bij zijn grootouders van moederszijde in [plaats] verbleven. Er zijn geen aanwijzingen dat de baby toen al toegebracht letsel had. Begin februari 2017 verbleven zijn ouders samen met de baby in [plaats] . Op de eerste dag dat de moeder van de baby naar de Hogeschool ging, is het mis gegaan, toen verdachte de baby in bad zou hebben gedaan en de baby, volgens verdachte, zichzelf oprichtte en met zijn hoofd tegen de kraan kwam. Verdachte heeft destijds zowel verklaard dat hij vergeten was de kraan opzij te draaien als dat hij dat wel gedaan had.
In de weken daarna heeft verdachte meermalen op de baby gepast en constateerden de moeder en de grootmoeder van moederszijde vermoedelijk letsel aan een armpje. De laatste dag dat verdachte op de baby paste, te weten woensdag 22 februari 2017, kwam de moeder thuis uit school en zag dat de baby een slap armpje en pijn had. De moeder heeft verklaard zeker te weten dat verdachte die dag alleen was geweest met de baby. Het armpje hing nog niet slap toen zij die dag was vertrokken. Daaruit maakt de rechtbank op dat dat slappe armpje is ontstaan in het bijzijn van verdachte.
Vanaf vrijdag 24 februari, toen de grootmoeder van moederszijde met de baby naar het ziekenhuis is gegaan, zijn in totaal 10 botfracturen van jongere en oudere datum vastgesteld, voor zover dit te achterhalen was. De baby had een verse fractuur in de bovenarm, die volgens de arts waarschijnlijk twee tot drie dagen oud maar maximaal een week oud was.
Verdachte heeft meteen in het ziekenhuis toegegeven dat hij het letsel bij de baby heeft veroorzaakt en hiervoor zelfs excuses aangeboden aan zijn vader. Ook nadien, tot aan het onderzoek bij de psychiater dat pas in 2019 plaatsvond, heeft hij telkens, zowel bij de familie, bij politie, bij de rechter-commissaris, bij de reclassering als bij de psycholoog aangegeven dat hij dit wel moet hebben gedaan, maar niet opzettelijk. Zo heeft hij bij het politieverhoor op 10 mei 2017 onder meer verklaard “Het doet mij zeer dat ik zo dom ben geweest, dat ik mijn kind heb beschadigd”. Ook heeft verdachte tijdens dit politieverhoor uitgebreid verklaard over de manier waarop hij met de baby omging, zoals het gooien op bed en de spelletjes die hij met hem deed, zoals het opgooien en opvangen, met de buik op de arm heen en weer zwaaien en de baby op de kop te zwiepen terwijl verdachte hem bij de enkels vasthield en hem laten lopen. Eén keer kon verdachte de baby na het opgooien ternauwernood opvangen. Verdachte heeft verklaard dat hij van week 6 tot 9 (de rechtbank begrijpt dat verdachte hiermee de leeftijd van de baby bedoelt) intensief met [naam benadeelde partij] bezig is geweest. Het opgooien deed hij dagelijks meerdere keren. Dit is de periode waarin alle vastgestelde fracturen, met uitzondering van de bovenarm, zijn ontstaan. Verdachte heeft ook verklaard dat hij de meeste spelletjes deed op het moment dat [naam 3] er niet was omdat hij wist dat dit niet van haar mocht. Verdachte heeft desgevraagd ter zitting niet overtuigend kunnen aangeven waarom hij hierover van gedachten is veranderd tijdens het door de rechtbank verzochte onderzoek door de psychiater en waarom hij nu aan andere scenario’s denkt, die hij niet nader wil expliciteren. Weliswaar heeft verdachte gesteld dat hij deze verklaringen heeft afgelegd omdat hij dacht dat de baby anders uit huis zou worden geplaatst, maar dat vindt de rechtbank niet aannemelijk. Bovendien heeft verdachte zijn verklaring pas gewijzigd nadat uit de onderzoeken bleek dat het letsel niet (per ongeluk) op de wijze kan zijn ontstaan die verdachte eerder had geschetst.
Op basis van voornoemde feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, waaronder de tegenstrijdige verklaringen van verdachte over zijn omgang met de baby, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat verdachte degene is die het letsel bij de baby heeft veroorzaakt. Het verweer van de verdediging, dat op basis van het radiologisch onderzoek en ook anderszins niet kan worden vastgesteld dat verdachte met [naam benadeelde partij] alleen is geweest op de momenten dat het letsel is ontstaan, treft geen doel omdat achteraf niet exact is vast te stellen op welke dag precies het letsel is ontstaan. Wel is duidelijk dat het is ontstaan in de circa drie weken dat verdachte op de baby paste terwijl de moeder haar studie hervatte. Het radiologisch onderzoek sluit verdachte dus ook zeker niet uit. Het door de verdediging naar voren gebrachte alternatieve scenario, dat erop neer komt dat anderen in de omgeving van [naam benadeelde partij] het letsel moeten hebben veroorzaakt, acht de rechtbank niet aannemelijk, omdat daarvoor geen enkele aanwijzing is.
De rechtbank komt mitsdien, ondanks verdachtes ontkenning, tot de conclusie dat verdachte het letsel bij de baby heeft veroorzaakt.
De verdediging heeft als verweer gevoerd dat het letsel volgens de arts niet toe te schrijven is aan de door verdachte beschreven gedragingen, zoals het opgooien en opvangen van een kindje of andere spelhandelingen. De rechtbank stelt vast dat de arts alle door verdachte (aanvankelijk) gegeven verklaringen niet vond passen bij de geconstateerde fracturen, en heeft aangegeven dat er geen gevallen in de literatuur zijn beschreven waarin spelhandelingen zoals verdachte deed als oorzaak van fracturen zijn genoemd, zoals het opvangen van een baby na het omhoog gooien. De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte zijn eigen handelen niet alleen na zijn gewijzigde proceshouding, maar ook eerder al heeft getracht te bagatelliseren. Zo blijkt uit zijn eigen verklaringen dat hij veel voorzichtiger met de baby omging wanneer [naam 3] of anderen erbij waren. Niet alleen bij Veilig Thuis en bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij het letsel waarschijnlijk door zijn lompe handelen heeft veroorzaakt, maar ook tegen zijn moeder en tante heeft hij dit gezegd. Welke handelingen verdachte precies heeft gepleegd kan door de rechtbank niet worden vastgesteld. Maar op basis van het geconstateerde letsel en de rapportage van Prof. dr. R.R. van Rijn, kinderradioloog en hoogleraar forensische radiologie, in onderlinge samenhang bezien met alle hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, concludeert de rechtbank dat verdachte grof geweld heeft toegepast met het beschreven letsel ten gevolge. Het verweer dat het letsel niet is toe te schrijven aan de gedragingen door verdachte, wordt dan ook verworpen.
Opzet
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier – aanwezig is, indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Zoals hierboven reeds beschreven kan de rechtbank de exacte gedragingen die tot het letsel hebben geleid niet vaststellen. De radioloog heeft echter wel vastgesteld dat de fracturen zijn ontstaan door belasting op de arm met een buigingscomponent, door een compressiekracht op de ribben, door het overstrekken van het gewricht bij de enkel en door een comprimerende kracht op de wervel.
De gedragingen van verdachte komen naar het oordeel van de rechtbank niet voort uit zijn mogelijk natuurlijke onhandigheid bij het uitvoeren van reguliere zorgtaken maar uit door verdachte willens en wetens genomen onverantwoorde risico’s met een zeer jong en kwetsbaar kind. Bovendien zijn de fracturen niet op één moment ontstaan. De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm, gelet op de verklaring van de radioloog over hoe de breuken zijn ontstaan, kunnen worden aangemerkt als zozeer op letsel, waaronder botbreuken, gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van aanwijzingen van het tegendeel is de rechtbank niet gebleken. Het opzet is in zoverre wettig en overtuigend bewezen.
Zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank stelt voorop dat, buiten de in artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht genoemde gevallen, lichamelijk letsel als zwaar kan worden beschouwd indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Bij de beantwoording van de vraag of zeker letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, is van belang of het oordeel van de rechter iets inhoudt over de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en/of het uitzicht op (volledig) herstel.
De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat het door de verdachte toegebrachte letsel, te weten een gebroken bovenarm, een gebroken enkel, een gebroken wervel en meerdere gebroken ribben, als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt.
Daartoe overweegt de rechtbank dat weliswaar is gebleken dat sprake is geweest van lichamelijk letsel dat voor een baby ook aanzienlijk te noemen is, maar dat medisch ingrijpen niet noodzakelijk was en niet vast is komen te staan dat het slachtoffer niet binnen afzienbare tijd weer volledig is hersteld. De verdachte zal daarom van het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat de handelingen van verdachte zeer wel zwaar lichamelijk letsel tot gevolg hadden kunnen hebben. Het zijn feiten van algemene bekendheid dat bij het breken van ribben schade kan ontstaan aan vitale lichaamsdelen in de borstkas en dat een gebroken wervel kan leiden tot verlamming. Daarom komt de rechtbank tot bewezenverklaring van de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen bewezen dat verdachte op meer tijdstippen in de periode van 1 februari 2017 tot en met 24 februari 2017 in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn zoon [naam benadeelde partij] , geboren op [geboortedatum] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, telkens met dat opzet fors/veel kracht heeft uitgeoefend op de ribben en de wervel en de linkerenkel en de rechterbovenarm van voornoemde [naam benadeelde partij] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en bijzondere voorwaarden die nader door de reclassering dienen te worden ingevuld, alsmede een contactverbod tussen verdachte en aangeefster en hun kind. Ook heeft de officier van justitie de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden gevorderd.
Daarnaast heeft de officier van justitie toewijzing gevorderd van de gehele vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair bepleit om van verdere strafoplegging af te zien, gezien de omstandigheid dat verdachte niet eerder voor een dergelijk feit is veroordeeld, dat het feit hem al zijn relatie en het contact met zijn kind heeft gekost en hij al twee jaar verplicht reclasseringscontact en een behandeling bij de Waag heeft ondergaan. Voor zover de rechtbank al tot strafoplegging zou overgaan, heeft de verdediging bepleit om te volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest en daarnaast eventueel enkel een voorwaardelijke straf of taakstraf.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij bij zijn eigen, zeer jonge kind, in de loop van circa drie weken 10 botfracturen heeft toegebracht. Daarnaast rekent de rechtbank het verdachte aan dat hij tot op heden geen openheid van zaken heeft gegeven jegens met name de moeder van de baby en dat hij geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen. De moeder van de baby heeft verdachte herhaaldelijk gevraagd wat er is gebeurd en hoe het letsel is ontstaan en verdachte heeft er tot op de laatste zitting geen plausibele verklaring voor gegeven. De suggestie van verdachte en zijn raadsvrouw ter zitting dat het letsel van de baby mogelijk te wijten is aan een ander, waarmee alleen maar iemand uit de omgeving van de baby zoals de moeder van de baby en/of haar ouders kan worden bedoeld, is naar het oordeel van de rechtbank vilein en kwetsend. De rechtbank is van oordeel dat in deze omstandigheden, te weten een zeer ernstig strafbaar feit, het niet nemen van enige verantwoordelijkheid hiervoor en het leggen van de schuld bij een ander, een gevangenisstraf is aangewezen.
De rechtbank kan niet uitsluiten dat verdachte uit boosheid, jaloezie en/of frustratie heeft gehandeld, bijvoorbeeld omdat de moeder zichtbaar verliefd was op de baby en minder aandacht voor verdachte had, maar kan dit evenmin vaststellen, nu verdachte niet het achterste van zijn tong laat zien. Dit frustreert ook het opstellen van een deugdelijk behandelplan, teneinde de kans op herhaling in de toekomst te verminderen. Ook heeft dit het opstellen van een deskundigenrapportage gefrustreerd, nu de verklaring van verdachte bij de psycholoog over wat er gebeurd was een andere was dan de ontkennende verklaring die verdachte bij de psychiater heeft gegeven. Dit heeft ertoe geleid dat de psychiater, gelet op de ontkenning, niet tot een advies over de toerekenbaarheid, tot een risicoanalyse en tot een advies over de behandeling heeft kunnen komen.
De psycholoog van De Waag, L.J.A. Oudejans, heeft bij brief van 9 oktober 2018 aangegeven dat verdachte in het kader van de bijzondere voorwaarden verbonden aan de schorsing van de voorlopige hechtenis, bij 42 sessies bij verschillende behandelaren is geweest. Omdat er geen duidelijkheid was over de precieze betrokkenheid van verdachte kon er geen goede risico-taxatie worden gedaan. De Waag heeft daarom geen behandelplan gemaakt op basis van risicofactoren maar de behandeling gericht op ondersteuning. De uitkomsten van het onderzoek van het NIFP waren bij De Waag niet bekend. De Waag heeft alleen op verzoek van het NIFP een onderzoek naar ADHD gedaan. Daaruit kwam naar voren dat verdachte aan voldoende kenmerken voldoet en dus heeft De Waag de classificatie gesteld. Omdat De Waag merkt dat verdachte in het dagelijks leven behoorlijk last heeft van de ADHD heeft De Waag het verminderen van impulsiviteit en het verbeteren van organisatie- en planningsvaardigheden als behandeldoelen gekozen. Verdachte is door de psychiater van De Waag ingesteld op ADHD-medicatie en is met een ADHD-vaardighedentraining gestart, en heeft 2 van de 6 sessies bijgewoond.
In de brief van 10 mei 2019 heeft de psycholoog van De Waag aangegeven dat verdachte sinds oktober 2018 bij 7 sessies is gekomen en dat wat de behandelresultaten betreft, zij zien dat verdachte zijn top heeft bereikt en dat de leercurve niet meer stijgt. Behandelinhoudelijk zijn er op dit moment daarom geen doelen meer om aan te werken.
Reclasseringsmedewerker [naam 2] heeft ter zitting aangegeven dat ook zij niet ziet wat er naast de eerdere sessies nog aan behandeling verricht kan worden. Zij ziet geen mogelijkheden om een behandelplan te kunnen (doen) opstellen. Dit betekent dat, behalve een voltooide behandeling van de ADHD, er geen behandeling beschikbaar is om het gevaar van herhaling van dit delict in de toekomst te voorkómen.
De reclassering zag zich, vóór dit vonnis, gesteld voor het probleem dat een delictscenario niet was vast te stellen. De rechtbank sluit niet uit dat dit na het vonnis anders kan zijn, nu de rechtbank het tenlastegelegde (deels) bewezen heeft verklaard. De rechtbank zal om die reden toch een toezicht door de reclassering opleggen met de bijzondere voorwaarden dat verdachte een behandeling dient te ondergaan, doch slechts als de reclassering dit na de bewezenverklaring van het feit geïndiceerd acht. De rechtbank acht het van belang dat dit toezicht gedurende een langere proeftijd blijft bestaan teneinde de vinger aan de pols te kunnen houden en zal daartoe een proeftijd van vijf jaar opleggen. De rechtbank zal bepalen dat deze voorwaarden uitvoerbaar bij voorraad zullen zijn. De langere proeftijd en de uitvoerbaarheid bij voorraad zijn naar het oordeel van de rechtbank op zijn plaats omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meerdere personen, als bedoeld in artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht (WvSr). Tevens geeft de rechtbank opdracht aan de reclassering om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden, als bedoeld in artikel 14d van het WvSr.
Voor wat betreft een contactverbod met de baby is gebleken dat verdachte zijn kind wel heeft erkend maar niet, gezamenlijk met de moeder, het gezag heeft geregeld, met als gevolg dat alleen de moeder gezag over de baby heeft. Het is mitsdien aan de moeder om te bepalen of verdachte al dan niet contact met zijn kind mag hebben. De officier van justitie heeft een contactverbod met de moeder gevorderd. De rechtbank zal als bijzondere voorwaarde een contactverbod met de baby opleggen met de bepaling dat het aan de moeder van de baby is om hier, eventueel met toezicht, van af te wijken.
Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf zal de rechtbank verder rekening houden met de omstandigheid dat verdachte niet eerder is veroordeeld wegens een misdrijf, dat er sprake is van een tijdsverloop van twee jaar en anderhalve maand sinds de aanhouding en detentie van verdachte, en dat de psychologen M.E. de Wit en D.E.M. van Dijk in hun rapport van 31 oktober 2017, gebaseerd op de aanvankelijke verklaring van verdachte, tot de conclusie zijn gekomen dat verdachte, gelet op een gebrekkige impulscontrole als gevolg van de ADHD, onvoldoende in staat is geweest om zijn gedragskeuzen en gedragingen in de aanloop naar en ten tijde van het tenlastegelegde feit in vrijheid te bepalen, zodat zij adviseren verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
Tenslotte zal de rechtbank de geschorste voorlopige hechtenis opheffen.

9.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [naam benadeelde partij] vordert € 5.800,- aan schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is als volgt samengesteld:
Materiële schade:
Vergoeding 7 dagen opname ziekenhuis conform letselschaderichtlijn
€ 140,-
Aanschaf wijdere rompertjes en broekjes ivm letsel (schatting)
€ 60,-
Reiskosten
€ 600,-
Immateriële schade
€ 5.000,-
9.1.
Materiële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Door de poging tot zware mishandeling heeft de benadeelde partij een week in het ziekenhuis gelegen en was het nodig wijdere kleding aan te schaffen. De verdediging heeft deze posten niet (gemotiveerd) betwist. De rechtbank vindt de bedragen redelijk en wijst deze toe.
De verdediging heeft de gevorderde schade die bestaat uit reiskosten wel betwist, omdat die (in ieder geval in de periode februari/maart 2017) zouden zijn gemaakt door de grootouders en niet door de moeder van benadeelde partij. De rechtbank is van oordeel dat die reiskosten hoe dan ook ten behoeve van benadeelde partij zijn gemaakt omdat het noodzakelijk was hem te bezoeken tijdens de ziekenhuisopname en omdat hij voor controle naar het ziekenhuis moest. De benadeelde partij heeft gesteld en aan de hand van stukken onderbouwd op welke momenten, over welke afstand en tegen welk tarief de reiskosten zijn gemaakt. De berekening van de gemaakte reiskosten is bovendien hoger dan het bedrag dat daadwerkelijk is gevorderd. De verdediging heeft daartegenover slechts vraagtekens geplaatst bij de vraag wie hem heeft bezocht in het ziekenhuis en wie vanuit waar mee is geweest naar controle. Daarmee zijn de reiskosten onvoldoende gemotiveerd betwist. De rechtbank vindt het bedrag redelijk en wijst deze toe.
De rechtbank zal de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van
€ 800,- toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 oktober 2018 (de datum van indiening van de vordering) tot aan de dag van de algehele voldoening.
9.2.
Immateriële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen en er een ernstige inbreuk is gepleegd op zijn lichamelijke integriteit.
De verdediging heeft de hoogte van de vordering op de zitting betwist, omdat niet duidelijk is dat de benadeelde partij vandaag de dag nog met fysieke gevolgen van het strafbare feit kampt.
Hoewel op dit moment niet is vast te stellen of en wat de gevolgen op lange termijn zijn van het strafbare feit, is wel vast te stellen dat de benadeelde partij pijn moet hebben ervaren. De benadeelde partij heeft bij de mishandeling tien botbreuken opgelopen. Daarvoor heeft hij zeven dagen in het ziekenhuis gelegen.
De rechtbank heeft rekening gehouden met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend en begroot de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op een bedrag van € 5.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 oktober 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening.
9.3.
BEM-clausule
De rechtbank zal op verzoek van de benadeelde partij bepalen dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van [naam benadeelde partij] (geboren op [geboortedatum] ) te openen spaarrekening met een zogenoemde BEM-clausule. Een dergelijke BEM-clausule is bedoeld ter bescherming van de belangen van de minderjarige. De minderjarige en zijn wettelijke vertegenwoordiger kunnen aldus slechts met toestemming van de kantonrechter over het vermogen van de minderjarige beschikken tot hij achttien jaar is.
9.4
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, omdat verdachte tegenover de benadeelde partij, naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een totaalbedrag van € 5.800,- (achtenvijftighonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 oktober 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht zal bij deze schadevergoedingsmaatregel 64 dagen vervangende hechtenis worden opgelegd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 45, 57, 302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart het primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling, begaan tegen zijn kind, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 9 (negen) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 5 (vijf) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich niet aan de algemene en bijzondere voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maakt;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich onder behandeling stelt, doch slechts als de reclassering dit na de bewezenverklaring van het feit geïndiceerd acht;
- geen contact zoekt of onderhoudt met zijn zoon [naam benadeelde partij] (geboren [geboortedatum] ), tenzij dat met in- en toestemming van zowel de reclassering als de moeder van [naam benadeelde partij] gebeurt.
Geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
Beveelt dat bovengenoemde bijzondere voorwaarden en het - op grond van artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht - uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
Wijst de vordering van [naam benadeelde partij] (geboren [geboortedatum] ), toe tot € 5.800,- ( vijfduizend en achthonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 18 oktober 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam benadeelde partij] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam benadeelde partij] (geboren [geboortedatum] ) aan de Staat € 5.800,- ( vijfduizend en achthonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 18 oktober 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening, te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 64 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van [naam benadeelde partij] (geboren op [geboortedatum] ) te openen spaarrekening met een BEM-clausule.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.A.A.G. de Vries, voorzitter,
mrs. P.P.C.M. Waarts en C. Huizing-Bruil, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.B.C. van der Veer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 juni 2019.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.