ECLI:NL:RBAMS:2019:4267

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 juni 2019
Publicatiedatum
17 juni 2019
Zaaknummer
13/684500-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Straatroof met geweld en opzetheling door minderjarige verdachte

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 18 juni 2019, stond een minderjarige verdachte terecht voor de tenlastelegging van straatroof en opzetheling. De rechtbank heeft de zaak behandeld naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 juni 2019, waar de officier van justitie, mr. P. van Laere, de vordering heeft gepresenteerd. De verdachte, geboren in 2000 en ingeschreven in de Basisregistratie Personen, werd beschuldigd van het stelen van een tas van een slachtoffer op 19 november 2018 in Amsterdam, waarbij geweld werd gebruikt. Daarnaast werd hem verweten op 14 november 2018 een portemonnee te hebben gestolen en op 19 november een creditcard te hebben verworven die door diefstal was verkregen.

De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging van de straatroof wettig en overtuigend bewezen kon worden, gebaseerd op de aangifte van het slachtoffer en de bekennende verklaring van de verdachte. Echter, de rechtbank sprak de verdachte vrij van de primair ten laste gelegde feiten met betrekking tot de portemonnee, omdat deze niet wettig en overtuigend bewezen konden worden. Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan de subsidiaire tenlastelegging van opzetheling.

De rechtbank overwoog dat de bewezen feiten strafbaar zijn en dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De officier van justitie had een werkstraf van 150 uren geëist, met vervangende jeugddetentie voor het geval de werkstraf niet naar behoren zou worden verricht. De rechtbank besloot tot het opleggen van een werkstraf van 150 uren, met een voorwaardelijk deel van 75 dagen jeugddetentie, en stelde een proeftijd van twee jaar vast. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, evenals met het feit dat de verdachte als first offender wordt aangemerkt.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13/684500-18
Datum uitspraak: 18 juni 2019
op tegenspraak
VERKORT VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
ingeschreven in de Basisregistratie personen en feitelijk verblijvende op het adres [adres] , [plaats 1] .
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 juni 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. P. van Laere en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. T. Nieuwbrug, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door mevrouw G. Koppen, namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: Raad), [medewerkerster jeugdbescherming] , namens Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA) en door de ouders van verdachte naar voren is gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 19 november 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een tas (merk Louis Vuitton, waarde circa 1990 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [persoon 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [persoon 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat hij verdachte en/of zijn mededader(s) die tas uit de handen van voornoemde [persoon 1] heeft/hebben gerukt en/of voornoemde [persoon 1] heeft/hebben geduwd
(waardoor hij ten val kwam);
2.
hij op of omstreeks 14 november 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een portemonnee, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [persoon 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
Subsidiair:
hij op of omstreeks 19 november 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een creditcard heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving en/of het voorhanden krijgen wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door diefstal, in elk geval (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 19 november 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk een creditcard, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [persoon 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als vinder, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Ten aanzien van feit 1:
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte de ten laste gelegde straatroof op 19 november 2018 heeft gepleegd.
De rechtbank grondt haar beslissing op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat waaronder de aangifte van het slachtoffer en de bekennende verklaring van verdachte ter zitting van 4 juni 2019.
3.2.
Ten aanzien van feit 2 primair:
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat het onder feit 2 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
3.3.
Ten aanzien van feit 2 subsidiair:
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat het onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde bewezen kan worden.
De rechtbank grondt haar beslissing op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat waaronder de aangifte en de verklaring van verdachte ter zitting van 4 juni 2019, inhoudende dat hij de creditcard heeft aangenomen en bij zich heeft gestoken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1:
op 19 november 2018 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas, merk Louis Vuitton, waarde circa 1990 euro, toebehorende aan [persoon 1] , welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen voornoemde [persoon 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond, dat hij verdachte en zijn mededader die tas uit de handen van voornoemde [persoon 1] hebben gerukt en voornoemde [persoon 1] hebben geduwd, waardoor hij ten val kwam.
Ten aanzien van feit 2 subsidiair:
op 19 november 2018 te Amsterdam een creditcard voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door diefstal verkregen goed betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder feit 1 en feit 2 subsidiair bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 150 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 75 dagen, waarvan een gedeelte, groot 75 uren, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaren). De officier van justitie ziet geen aanleiding om het opleggen van bijzondere voorwaarden te vorderen.
De raadsman heeft naar voren gebracht dat verdachte zich het afgelopen half jaar keurig gehouden aan de afspraken met de hulpverlening en zijn ouders. Hij heeft hiervan geleerd en heeft zijn gedrag veranderd. Het opleggen van een werk- en/of leerstraf dient geen enkel doel meer. Met het oog op de toekomst van verdachte, waaronder het aanvragen van een VOG, heeft de raadsman verzocht verdachte geen straf of maatregel op te leggen.
Anders dan door de raadsman betoogd, ziet de rechtbank geen aanleiding voor toepassing van het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Verdachte heeft door het plegen van een straatroof zich schuldig gemaakt aan het plegen van een ernstige feit en dient de consequenties hiervan te ervaren in de vorm van straf. Het strakke kader waarin verdachte na het delict is geplaatst is geen straf maar een interventie om verdachte op het rechte pad te brengen en recidive te voorkomen. Om verdachte er in de toekomst van te weerhouden een delict te plegen, zal de rechtbank hem een deel van de na te noemen straf voorwaardelijk opleggen. Omdat de Raad en de jeugdreclassering geen zorgen hebben over het gedrag van verdachte, en verdachte ook goed heeft meegewerkt aan de afspraken met de hulpverlening en thuis, is er geen aanleiding om bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijk deel van de straf te verbinden.
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd, die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. Bij de vaststelling van deze oriëntatiepunten wordt uitgegaan van het modale feit gepleegd door first offenders
.
Het betreffen in de onderhavige zaak een straatroof met geweld en een opzetheling.
Als uitgangspunt voor strafoplegging voor dergelijke feiten gelden als oriëntatiepunten dat – bij een first offender – voor een straatroof met geweld een werkstraf vanaf 60 uur zal worden opgelegd dan wel dienovereenkomstige jeugddetentie en voor opzetheling bij een schade van minder dan € 150,- een taakstraf van 20 uur zal worden opgelegd.
Strafverzwarende omstandigheden in geval van straatroof kunnen de strafmaat naar boven wijzigen. Iedere strafverzwarende omstandigheid geldt daarbij in beginsel voor 60 uur werkstraf dan wel 1 maand jeugddetentie. In het onderhavige geval geldt voor de straatroof als strafverzwarende omstandigheid het toegepaste geweld.
De rechtbank heeft kennis genomen van het verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 9 mei 2019. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke strafbare feiten. Verdachte dient dan ook te worden aangemerkt als first offender.
De Raad heeft ter zitting aangegeven geen noodzaak te zien voor het opleggen van een leerstraf of verplichte hulpverlening. Niet duidelijk is geworden wat de oorzaak is geweest dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van onderhavige feiten. De Raad heeft geen strafadvies gegeven maar acht om herhaling te voorkomen een stok achter de deur in de vorm van een voorwaardelijke straf aangewezen.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met de medeverdachte schuldig gemaakt aan een straatroof. Zij hebben het slachtoffer van achter aangevallen, de pas aangekochte tas uit zijn hand getrokken en hem daarna nog geduwd waardoor het slachtoffer op de grond is gevallen. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan opzetheling door op straat een creditcard op naam van een voor hem onbekende aan te nemen en te bewaren.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 312 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

9.Beslissing

Verklaart het onder 2 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1. en 2. subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
diefstal, vergezeld van geweld tegen personen gepleegd met het oogmerk om die
diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Ten aanzien van feit 2 subsidiair:
opzetheling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit
een werkstraf voor de duur van 150 (honderdvijftig) urenmet aftrek van de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht naar de maatstaf van twee uren per dag.
Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 75 (vijfenzeventig) dagen.
Beveelt dat van deze straf
het gedeelte van 75 (vijfenzeventig) urennietten uitvoer zal worden gelegd,tenzij later anders wordt gelast.
Beveelt dat, als de verdachte het voorwaardelijk deel van de taakstraf bij tenuitvoerlegging niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 37 (zevenendertig) dagen.
Stelt de proeftijd vast op 2 (twee) jaar onder de
algemene voorwaardedat veroordeelde
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit;
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.M. Patijn, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. G.S. Crince Le Roy en M.R. Bruning, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Pandelitschka, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 juni 2019.