Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
- de dagvaarding van Voorstende van 26 juli 2018, met producties,
- de conclusie van antwoord van G&S, met producties,
- het tussenvonnis van 13 februari 2019,
- het proces-verbaal van comparitie van partijen van 9 april 2019 met de daarin genoemde stukken,
- de schriftelijke reactie d.d. 23 april 2019 van mr. Nieuwenhuijsen op het proces-verbaal.
2.De feiten
(…) Hierbij bevestigen wij de afspraken betreffende onze samenwerking voor het project Sonneborn te Haarlem.
- Bij gunning van bovengenoemde locatie aan G&S Vastgoed, zal G&S Vastgoed een aanbrengprovisie verschuldigd zijn aan Voorstende Vastgoed B.V. ad € 360.000,-.
- Betaling van de aanbrengprovisie zal geschieden op het moment dat de laatste woning van het project is opgeleverd aan een koper.
- Er vindt geen indexering plaats over de aanbrengprovisie. (…)”
(…) Tijdens de periode dat ik bij G&S werkte heb ik jou de volgende informatie verstrekt omtrent de voortgang en de afspraken.
(…) In 2007 zijn wij met betrekking tot de locatie Sonneborn te Haarlem overeengekomen dat G&S Vastgoed aan Voorstende Vastgoed B.V. een bedrag van € 360.000,- verschuldigd is.
3.Het geschil
4.De beoordeling
projectvergoedingzijn overeengekomen die pas verschuldigd zou worden als het resultaat van het project, te weten het opleveren van de te bouwen woningen, zou zijn behaald. Omdat het project geen doorgang heeft gevonden is de vergoeding nimmer verschuldigd geworden. Dat was onderdeel van het projectrisico dat Voorstende als ontwikkelaar liep, aldus G&S. Voorstende stelt daarentegen dat het een
aanbrengprovisiebetreft en zij betwist dat het afronden van het project een voorwaarde was voor het verschuldigd worden daarvan. De enige voorwaarde was dat G&S het project werd gegund en die voorwaarde is vervuld. Van enig projectrisico was geen sprake, omdat Voorstende niet deelnam in het project, aldus Voorstende.
Haviltex). Ook indien bij de uitleg van een overeenkomst groot gewicht toekomt aan de taalkundige betekenis van de gekozen bewoordingen, kunnen de overige omstandigheden van het geval meebrengen dat een andere (dan de taalkundige) betekenis aan de bepalingen van de overeenkomst moet worden gehecht. Beslissend blijft immers de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (HR 5 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8101,
Lundiform/Mexx). Vanuit dit oogpunt overweegt de rechtbank als volgt.
Bij gunning van bovengenoemde locatie aan G&S Vastgoed, zal G&S Vastgoed een aanbrengprovisie verschuldigd zijn aan Voorstende Vastgoed B.V. ad € 360.000,-”. Niet in geschil is dat de ontwikkeling van de bedoelde locatie aan G&S is gegund, zodat daarmee de voorwaarde voor het verschuldigd worden van de aanbrengprovisie is vervuld. Dat niet de bieding van 10 december 2007 maar de bieding van 28 februari 2008 tot gunning heeft geleid maakt dat niet anders, nu dat een (tweede) wijziging van de bieding van 10 december 2007 betrof en het allemaal zag op dezelfde biedingsprocedure.
Betaling van de aanbrengprovisie zal geschieden op het moment dat de laatste woning van het project is opgeleverd aan een koper” ziet niet op het verschuldigd worden van de aanbrengprovisie, dat is immers bij het vervullen van de eerste voorwaarde al het geval, maar op het moment dat de provisie opeisbaar wordt. Het verweer van G&S dat de voorwaarde niet meer vervuld kan worden en dat daardoor de verschuldigdheid van de provisie komt te vervallen faalt dan ook. Het niet vervuld zijn van deze voorwaarde is slechts van invloed op de opeisbaarheid.
4.804,00(2 punten × tarief € 2.402,00)