ECLI:NL:RBAMS:2019:3903

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 mei 2019
Publicatiedatum
3 juni 2019
Zaaknummer
13-751209-19 RK 19-1944
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Internationaal publiekrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot verzamelvonnis en toetsing aan de Overleveringswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 mei 2019 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat door Polen was uitgevaardigd. De vordering, ingediend door de officier van justitie, betreft de aanhouding en overlevering van een opgeëiste persoon die in Polen is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren en negen maanden. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en het EAB beoordeeld op basis van de Overleveringswet (OLW). Tijdens de zittingen op 2 en 17 mei 2019 zijn de officier van justitie en de opgeëiste persoon, bijgestaan door zijn raadsman en een tolk, gehoord. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd om antwoorden van de Poolse autoriteiten af te wachten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB betrekking heeft op een verzamelvonnis, dat is gebaseerd op meerdere onderliggende vonnissen. De rechtbank heeft de weigeringsgronden van artikel 12 OLW in overweging genomen, waarbij is vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig was bij de behandeling van enkele onderliggende vonnissen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de overlevering voor de feiten die verband houden met de onderliggende vonnissen II K 1086/07 en II K 331/07 moet worden geweigerd, omdat niet aan de vereisten van de OLW is voldaan. Voor de andere onderliggende vonnissen, III K 1591/07 en II K 802/07, is de overlevering wel toegestaan, omdat aan de voorwaarden van de OLW is voldaan. De rechtbank heeft de beslissing genomen dat de overlevering voor deze feiten kan plaatsvinden, terwijl de overlevering voor de andere feiten wordt geweigerd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751209-19
RK nummer: 19/1944
Datum uitspraak: 31 mei 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 15 maart 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 23 oktober 2017 door
the Circuit Court in Katowice, V Penal Division,Polen, en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] , Polen, op [geboortedag] 1977,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het [detentieadres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 2 mei 2019De vordering is behandeld op de openbare zitting van 2 mei 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. C.J.J. Visser, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft het onderzoek geschorst tot de zitting van 17 mei 2019 in afwachting van antwoorden op de door het IRC aan de uitvaardigende justitiële autoriteit gestelde vragen.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Zitting 17 mei 2017Met toestemming van partijen heeft de rechtbank in gewijzigde samenstelling het onderzoek voortgezet op de zitting van 17 mei 2019. Gehoord zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon, bijgestaan door een tolk in de Poolse taal, en zijn raadsman.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft opnieuw de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht.
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
cumulative judgment of the Katowice-Wschód District Court in Katowicemet zaaksnummer III K 541/08 van 19 november 2008, onherroepelijk geworden op 7 januari 2009.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van tenuitvoerlegging van de bij bovengenoemd cumulatief vonnis aan de opgeëiste persoon opgelegde vrijheidsstraf voor de duur van vier jaren en negen maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog één jaar, zes maanden en achttien dagen.
Dit vonnis betreft de 15 feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
Uit de brief van 18 april 2019 van de
Katowice-Wschód District Courtblijkt dat het vonnis genoemd in het EAB een ‘verzamelvonnis’ is. De volgende vier vonnissen liggen hieraan ten grondslag:
  • vonnis van de
  • vonnis van de
  • vonnis van de
  • vonnis van de

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

4.1
Inleiding
Het vonnis III K 541/08 is aan te merken als een ‘verzamelvonnis’. Dit brengt met zich dat zowel de beslissing waarbij onherroepelijk uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en hem op grond daarvan een vrijheidsstraf is opgelegd als de beslissing waarbij de duur van die straf is gewijzigd en waarbij de bevoegde autoriteit over een beoordelingsmarge heeft beschikt, dienen te worden getoetst aan art. 4 bis Kaderbesluit 2002/584/JBZ en aan artikel 12 OLW (HvJ EU 10 augustus 2017, C-271/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:629 (Zdziaszek)).
Uit onderdeel d) van het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig is geweest bij de behandeling ter terechtzitting die heeft geleid tot het verzamelvonnis. Dit is de beslissing geweest waarbij de eerdere opgelegde gevangenisstraffen zijn samengevoegd. Uit de eerdergenoemde brief volgt dat het verzamelvonnis op 27 november 2008 in persoon aan de opgeëiste persoon is betekend. De opgeëiste persoon heeft zelf voor ontvangst getekend. Tevens is hij uitdrukkelijk geïnformeerd over zijn recht op een procedure in hoger beroep.
De opgeëiste persoon heeft geen verzet of hoger beroep aangetekend binnen de voorgeschreven termijn (artikel 12, aanhef en onder c, 2º OLW).
De rechtbank stelt vast dat wat betreft dit vonnis aan de in artikel 12 OLW gestelde voorwaarden is voldaan. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW staat in zoverre niet in de weg aan de verzochte overlevering.
Voor de toetsing aan artikel 12 OLW zijn ook de vier onderliggende vonnissen van belang waarbij de afzonderlijke straffen of maatregelen zijn opgelegd.
Bij brief van 6 mei 2019 heeft de
Circuit Court in Katowiceover de onderliggende vonnissen de volgende informatie verstrekt:
II K 802/07, informatie van deDistrict Court in Tarnowskie Góry
De opgeëiste persoon is aanwezig geweest op de zitting van 2 oktober 2007 en hem is de datum waarop de zaak zou worden voortgezet (16 november 2007) aangezegd. Hij verscheen echter niet op die zitting. De rechtbank heeft op 16 november 2007 uitspraak gedaan en de opgeëiste persoon veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één jaar en drie maanden. De opgeëiste persoon heeft daarna in het kader van deze veroordeling nog verzoekschriften ingediend.
Hij heeft geen onvoorwaardelijk recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, als bedoeld in artikel 12, onder d, OLW.
II K 1086/07, informatie van deDistrict Court in Tarnowskie Góry
De opgeëiste persoon heeft op 13 september 2007 de feiten waarvan hij werd beschuldigd bekend en ingestemd met de voorgestelde straf.
(De rechtbank gaat er van uit dat dit in het kader van een procedure bij de officier van justitie in Polen is geweest).Hij is niet aanwezig geweest op de zitting en was daartoe ook niet verplicht.
Het vonnis is gewezen zonder dat een onderzoek ter terechtzitting plaats heeft gevonden.
Het vonnis is niet aan de opgeëiste persoon betekend maar gezonden aan het van hem bekende adres, waar hij niet langer woonachtig bleek te zijn. Tegen dit vonnis staat geen rechtsmiddel open.
II K 331/07, informatie van deDistrict Court in Lubliniec
De opgeëiste persoon is aanwezig geweest op de zittingen van 24 juli 2007, 4 september 2007 en 23 oktober 2007. Op 23 oktober 2007 is de voorlopige hechtenis van de opgeëiste persoon opgeheven en is hem de datum van de volgende zitting aangezegd (23 november 2007).
Op deze datum verscheen hij echter niet. Het onderzoek is geschorst tot de zitting van
10 januari 2008, maar ook toen verscheen de opgeëiste persoon niet op de zitting. De oproeping voor deze laatste zitting is niet persoonlijk aan hem betekend.
Er zijn twee pogingen gedaan tot betekening van de oproeping en de Poolse rechtbank oordeelde de oproeping geldig. Op 10 januari 2008 is vonnis gewezen.
III K 1591/07, informatie van deDistrict Court in LubliniecDe opgeëiste persoon was op 16 augustus 2017
(de rechtbank ziet deze datum als een kennelijke verschrijving en leest:2007)ter zitting aanwezig. Hij heeft een verklaring afgelegd en de feiten waarvan hij werd verdacht, bekend. Hij was verplicht om aanwezig te zijn op de volgende zitting op 26 oktober 2007, maar is niet verschenen.
Hij is evenmin aanwezig geweest op de zitting van 10 januari 2008. De oproeping voor deze laatste zitting is niet persoonlijk aan hem betekend. Er zijn twee pogingen gedaan tot betekening van de oproeping en de Poolse rechtbank oordeelde de oproeping geldig.
Op 17 januari 2008 is het vonnis bekend gemaakt; de opgeëiste persoon was daar niet bij aanwezig. Hij is gedurende de procedure niet bijgestaan door een advocaat.
Op 6 februari 2009 heeft de opgeëiste persoon een afschrift van het vonnis ontvangen, dat op dat moment onherroepelijk was. Hij heeft getekend voor ontvangst.
4.2.
Standpunten ter zitting
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd ten aanzien van de onderliggende vonnissen II K 1086/07, II K 331/07 en
III K 1591/07 omdat deze niet voldoen aan de in artikel 12 OLW gestelde vereisten. De officier van justitie heeft aangevoerd dat alleen het onderliggende vonnis II K 1086/07 niet voldoet aan de vereisten van artikel 12 OLW.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank merkt op dat zij eerder, daar waar in overleveringszaken sprake was van een verzamelvonnis dat mede ziet op een onderliggend vonnis waarbij niet aan de vereisten van artikel 12 OLW was voldaan, geoordeeld heeft dat zij de overlevering zal weigeren voor het verzamelvonnis voor zover dat ziet op de straffen, opgelegd bij dat desbetreffende onderliggende vonnis. De rechtbank wijst in dit verband bijvoorbeeld op haar uitspraak van 22 februari 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:1047). Deze bestendige lijn in de jurisprudentie zal de rechtbank ook in onderhavige zaak voortzetten. Het is aan de Poolse autoriteiten om te berekenen wat de gevolgen zijn voor de duur van de resterende gevangenisstraf.
De rechtbank is van oordeel dat overlevering voor de executie van het verzamelvonnis, voor zover dat ziet op het onderliggende vonnis met zaaksnummer II K 1086/07, moet worden geweigerd nu uit het antwoord van de uitvaardigende justitiële autoriteit blijkt dat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig is geweest bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis heeft geleid en daarvoor ook niet in persoon is gedagvaard of opgeroepen.
Evenmin blijkt dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de zitting maar een advocaat heeft gemachtigd zijn verdediging te voeren.
De Rechtbank zal de overlevering voor de executie van het verzamelvonnis, voor zover dat ziet op het onderliggende vonnis met zaaksnummer II K 331/07 eveneens weigeren.
Dat hij in de zaak met kenmerk II K 331/07 op de eerste zitting aanwezig was, waarop hem de datum van de vervolgzitting is aangezegd, maakt dit niet anders; zodra de opgeëiste persoon in de procedure in Polen op vrije voeten was gesteld, is hij niet meer ter terechtzitting verschenen en niet kan worden vastgesteld dat oproepingen hem in persoon hebben bereikt.
De rechtbank zal zich in haar verdere beoordeling van de verzochte overlevering beperken tot een oordeel of de overlevering kan worden toegestaan voor de feiten, waarvoor de opgeëiste persoon is veroordeeld bij onderliggende vonnissen met de volgende zaaksnummers
III K 159/07 en II K 802/07.

5.Strafbaarheid

5.1.
Een deel van de feiten is vermeld op bijlage 1 bij de OLW
In het EAB wordt niet aangegeven op welk feit welk onderliggend vonnis betrekking heeft. Volledigheidshalve zal de rechtbank daarom alle onder in het EAB onder e) omschreven feiten beoordelen.
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van een deel van de feiten, te weten de feiten II, III, VI tot en met VIII, X en XII tot en met XV, waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit die feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW.
De feiten II, III, VI tot en met VIII, X en XII tot en met XV vallen op deze lijst onder de nummers 20 en 23, te weten:
20: oplichting
23: vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten; vervalsing van betaalmiddelen.
5.2.
Voor een deel van de feiten is de toets van dubbele strafbaarheid vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten onder de nummers I, IV, V, IX en XI niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan. De feiten leveren naar Nederlands recht op:
I.
verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft
IV:
verduistering
V en XI:
diefstalIX:
opzettelijk en wederrechtelijk gebruik maken van een bij het bevoegd gezag als vermist opgegeven of een niet op zijn naam gesteld reisdocument of identiteitsbewijs.

6.Slotsom

Nu ten aanzien van de feiten met betrekking tot de vonnissen III K 1591/07 en II K 802/07 waarvoor de overlevering wordt gevraagd, is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering voor slechts die feiten te worden toegestaan.
Voor het overige moet de overlevering worden geweigerd.
Zoals eerder overwogen kan de rechtbank niet beoordelen welk gedeelte van de vrijheidsstraf geacht moet worden te zijn opgelegd ter zake van de feiten waarvoor de overlevering moet worden toegestaan. Een en ander staat ter beoordeling van de bevoegde autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat, die gehouden zijn om, na de feitelijke overlevering, de tenuitvoerlegging van de straf tot het hiervoor bedoelde gedeelte te beperken.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 231, 310, 321 en 322 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 Overleveringswet.

8.Beslissing

III K 1591/07en
II K 802/07:STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court in Katowice, V Penal Division,Polen, ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dat gedeelte van het verzamelvonnis van 19 november 2008 met kenmerk III K 541/08, dat ziet op de feiten waarop de vonnissen met zaaksnummers
III K 1591/07 en II K 802/07 betrekking hebben.
II K 1086/07en
II K 331/07:WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]voor zover het EAB betrekking heeft op het gedeelte van het verzamelvonnis van 19 november 2008 met kenmerk III K 541/08, dat ziet op de feiten waarop de zaaksnummers II K 1086/07 en II K 331/07 betrekking hebben.
Aldus gedaan door
mr. I. Verstraeten-Jochemsen, voorzitter,
mrs. O.P.M. Fruytier en M.T.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 31 mei 2019.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.