ECLI:NL:RBAMS:2019:3871

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 mei 2019
Publicatiedatum
31 mei 2019
Zaaknummer
13/701109-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake het voorhanden hebben van een vuurwapen en de geldigheid van DNA-onderzoek

Op 29 mei 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie III, te weten een Glock pistool. De zaak kwam ter terechtzitting na een onderzoek op 16 mei 2019, waarbij de officier van justitie, mr. S.A. van de Vliet, de vordering indiende. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. A.M. Seebregts, pleitte voor vrijspraak, onder andere op basis van onrechtmatige staandehouding en het ontbreken van een schriftelijk bevel tot DNA-afname. De rechtbank oordeelde dat de staandehouding rechtmatig was, omdat er voldoende reden was om te vermoeden dat de verdachte betrokken was bij een woninginbraak. De rechtbank concludeerde dat de opsporingsambtenaren op basis van de informatie die zij hadden, terecht tot staandehouding zijn overgegaan.

Wat betreft het DNA-onderzoek, constateerde de rechtbank dat er geen schriftelijk bevel tot DNA-afname in het dossier aanwezig was, maar dat het aannemelijk was dat dit bevel wel was afgegeven. De rechtbank oordeelde dat de verdachte mogelijk niet goed geïnformeerd was over de afname van zijn DNA, maar dat dit niet leidde tot onbruikbaarheid van het bewijs. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte het vuurwapen voorhanden had en legde een gevangenisstraf van vijf maanden op, met aftrek van voorarrest. De rechtbank verklaarde het vuurwapen en de patroonhouder onttrokken aan het verkeer, en hefte het bevel tot voorlopige hechtenis op.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/701109-19 (Promis)
Datum uitspraak: 29 mei 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1964,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het Huis van Bewaring [detentieadres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 mei 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S.A. van de Vliet, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. A.M. Seebregts, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 9 februari 2019 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een wapen van categorie III, onder 1, te weten een pistool, van het merk Glock, model 17, kaliber 9mm (Luger) zijnde een vuurwapen voorhanden heeft gehad.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit.
Onrechtmatige staandehouding
Primair heeft de raadsman aangevoerd dat geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld. Een kwartier na een melding van een woninginbraak waarbij geen signalement is gegeven, liep verdachte namelijk samen met medeverdachte [naam medeverdachte] een kilometer verderop zonder spullen die zouden kunnen duiden op het zojuist plegen van een inbraak. De opsporingsbevoegdheden die in dit kader hebben plaatsgevonden, zijnde de staandehouding en de fouillering, zijn derhalve niet rechtmatig aangewend. Daarmee is sprake van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek ex artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Er zijn belangrijke (strafvorderlijke) voorschriften geschonden, te weten de artikelen 27 en 52-54 Sv. Omdat het ook de politie duidelijk moet zijn geweest dat verdachte en [naam medeverdachte] onder deze omstandigheden redelijkerwijs niet als verdachten konden worden aangemerkt, is sprake van een ernstig verzuim. De staandehouding en de fouillering waren een ingrijpende inbreuk op de privacy van verdachte. Zowel het vuurwapenholster, als het vuurwapen dat nadien is aangetroffen, dienen om die reden van het bewijs te worden uitgesloten (ECLI:NL:HR:2013:BY5322).
Geldigheid DNA-onderzoek
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de resultaten van het DNA-onderzoek niet bruikbaar zijn voor het bewijs. Ten eerste omdat een schriftelijk bevel tot DNA-afname ontbreekt en ten tweede omdat verdachtes DNA, zonder verdachtes toestemming, door een ander dan een arts of verpleegkundige is afgenomen. Zo blijkt nergens uit dat de afname van DNA door een ander dan een arts of verpleegkundige in het Engels met verdachte is besproken. Ook volgt uit het verhoor over het voornemen tot afgifte van het bevel DNA dat verdachte in de war was en er niets van snapte. Artikel 2, zevende lid van het besluit DNA-onderzoek in strafzaken behoort tot de strikte waarborgen waarmee het DNA-onderzoek omringd is. Artikel 359a Sv is niet van toepassing (ECLI:NL:HR:2019:92). De resultaten van het DNA-onderzoek mogen dus niet als bewijs gebruikt worden.
3.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
Staandehouding
De staandehouding van verdachte was rechtmatig. De verbalisanten die in de opvallende politieauto zaten, mochten afgaan op hetgeen hen portofonisch gemeld werd. De drempel voor een staandehouding is niet hoog; een ‘redelijk vermoeden van schuld’ is niet nodig.
Geldigheid DNA-onderzoek
In het dossier ontbreekt het schriftelijke bevel tot DNA-afname, maar gelet op de overige stukken uit het dossier, moet voornoemd bevel er wel geweest zijn. De instemming van verdachte ziet op de wijze van afname.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Staandehouding
Op grond van artikel 52 Sv is een opsporingsambtenaar bevoegd de identiteit van een verdachte vast te stellen en hem daartoe staande te houden. De rechter dient bij de toetsing van de aanwending van deze bevoegdheid te beoordelen of de betrokken opsporingsambtenaar, gemeten aan hetgeen ten tijde van zijn optreden bekend was, tot de conclusie kon komen dat sprake was van een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit (artikel 27 Sv).
Redelijk vermoeden van schuld
De vraag of een opsporingsambtenaar terecht een redelijk vermoeden van schuld ten aanzien van een verdachte kon hebben, wordt marginaal getoetst. Dat er sprake is van een redelijk vermoeden van schuld wordt snel aangenomen (zie bijvoorbeeld HR 8 maart 1988, NJ 1988/796, HR 14 september 1993, NJ 1993/83 en Rb Assen 28 juni 2015, nieuwsbrief Strafrecht 2005/303). Het redelijke vermoeden waarop opsporingshandelingen worden gebaseerd, behoeft slechts aannemelijk te worden gemaakt.
In het proces-verbaal van verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] valt onder meer het volgende te lezen:

Op 8 februari 2019 omstreeks 21:57 uur bevonden wij ons in uniform gekleed, belast met surveillancedienst met als roepnaam AD32.05, op de [adres 1] te Amsterdam. Aldaar hoorden wij het Operationele Centrum de melding uitgeven van een inbraak heterdaad op de [adres 2] te Amstelveen. Portofonisch hebben wij ons aangemeld en begaven wij ons onmiddellijk naar de opgegeven locatie. Omstreeks 22:05 uur kwamen wij ter plaatse op de [adres 2] te Amstelveen. Na een zoektocht in de omgeving hebben wij niets aangetroffen. Wij hoorden portofonisch dat de AD32.18, in burger gekleed, positie had ingenomen op de [adres 3] met de kruising [adres 4] om zicht te houden op het metrostation. Omstreeks 22:10 uur hoorden wij de AD32.18 portofonisch vertellen dat er 2 mannen in het donker gekleed, uit de richting van de [adres 2] kwamen, de [adres 3] overstaken in de richting van de [adres 4] en in een bestelauto stapten. Wij hoorden dat de bestelauto de [adres 3] opreed in de richting van Amsterdam. Wij hoorden de AD32.18 verklaren dat hij de bestelauto achtervolgde en vroeg of wij de inzittenden konden controleren. Ter hoogte van het metrostation [naam] zagen wij ons onopvallende dienstvoertuig alwaar de AD32.18 in reed. Wij zagen voor de AD32.18 een witte bestelauto van het merk Mercedes rijden. Portofonisch hoorden wij van de AD32.18 dat dit het betrokken voertuig betrof met de verdachte personen. Wij hebben dit voertuig op de [adres 3] ter hoogte van de kruising [adres 5] , ingehaald. Onmiddellijk zijn wij voor dit voertuig gaan rijden en hebben wij een “Politie, volg”-teken gegeven door middel van het politietransparant. Ik, verbalisant [verbalisant 1] , zag in mijn binnenspiegel, direct na het kruispunt en na het geven van de “Politie, volg”-teken, dat het eerder genoemde voertuig slingerende bewegingen maakte op de weg. Ik wilde het voertuig meenemen naar het Esso tankstation, gevestigd op de [adres 3] . Ik zag dat het voertuig mij niet volgde en dat hij om ons heen wilde rijden. Ik ben voor de bestelauto gaan rijden, heb onze snelheid verminderd en richting aangegeven naar rechts richting [adres 6] . Ik zag dat het eerder genoemde voertuig zijn richting aangaf naar rechts en mij volgde. Wij verbalisanten hebben de personen staandegehouden op [adres 6] te Amstelveen, bij de [adres 3] . Wij zagen dat er twee personen in het voertuig zaten. Na vorderen van de identiteitsgegevens bleken de personen te zijn genaamd: [naam medeverdachte] en [naam verdachte] . Wij hadden het vermoeden dat deze personen betrokken waren geweest bij de woninginbraak op de [adres 2] .”
De rechtbank is van oordeel dat de AD32.05, gelet op de informatie die zij van hun collega’s hadden gekregen omtrent verdachte en hetgeen zij zelf hebben waargenomen omtrent de wijze waarop het voertuig met verdachte en zijn medeverdachte reed, tot de conclusie heeft kunnen komen dat een redelijk vermoeden van schuld bestond dat verdachte zich schuldig had gemaakt aan een woninginbraak. De AD32.05 was derhalve bevoegd om verdachte staande te houden en handelde rechtmatig.
Aanhouding en inbeslagname vuurwapenholster
Verdachte legitimeerde zich met een Brits paspoort. De verbalisanten zagen dat verdachte gesignaleerd en als vuurwapengevaarlijk in het politiesysteem stond en hebben daarop Bureau Sirene (welke in de signalering stond) gebeld. Zij hoorden toen dat zij verdachte wegens de signalering konden aanhouden. Op grond van artikel 95 Sv waren de verbalisanten vervolgens bevoegd om verdachte te fouilleren en zijn vuurwapenholster dat hij onder zijn jas droeg in beslag te nemen.
Aantreffen vuurwapen
Een paar uur later is op ongeveer 85 meter vanaf de [adres 5] een vuurwapen gevonden. Aan verdachte is toen medegedeeld dat hij
tevensvoor het voorhanden hebben van een vuurwapen was aangehouden.
Conclusie
De rechtbank concludeert dat niet sprake is van enig vormverzuim en dat het bewijs rechtmatig is verkregen. Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.
3.3.2.
DNA-onderzoek
Schriftelijk bevel (artikel 151b Sv)
De rechtbank constateert dat een schriftelijk bevel tot DNA-afname geen onderdeel van het dossier uitmaakt. In verschillende stukken uit het dossier (bijv. pagina’s 56 en 59) wordt wel verwezen naar een bevel tot DNA-afname afgegeven door officier van justitie M.L. Vermeulen. De rechtbank acht het daarom aannemelijk dat een schriftelijk bevel wel is afgegeven, maar dat het bevel per abuis niet in het dossier is opgenomen. Door het ontbreken van de machtiging in het dossier is echter strikt genomen wel sprake van een verzuim.
DNA-afname door een opsporingsambtenaar (artikel 2, lid 7, van het besluit DNA-onderzoek in strafzaken)
Uit het dossier volgt verder dat het DNA van verdachte is afgenomen door een ander dan een arts of verpleegkundige. Verdachte heeft hier schriftelijk mee ingestemd (p. 59). Het is echter de vraag of verdachte op dat moment heeft geweten waar hij mee heeft ingestemd. Zo begrijpt verdachte de Nederlandse taal niet, terwijl uit het dossier niet blijkt dat het bespreken van deze wijze van afname in de Engelse taal heeft plaatsgevonden, bijvoorbeeld met behulp van een tolk. Kans is dus aanwezig dat verdachte niet heeft geweten waar hij mee heeft ingestemd en dat van instemming (informed consent) dan ook geen sprake is. Nu instemming op grond van artikel 2, zevende lid van het besluit DNA-onderzoek in strafzaken wel een vereiste is voor de afname van DNA door een ander dan een arts of verpleegkundige, is ook hier – mogelijk - sprake van een vormverzuim.
Gevolg vormverzuimen: artikel 359a Sv
Anders dan de raadsman bepleit, vallen bovengenoemde vormverzuimen naar het oordeel van de rechtbank binnen de reikwijdte van artikel 359a Sv (ECLI:NL:HR:2006:AY7363). De rechtbank volgt de raadsman dan ook niet dat sprake is van ‘
strikte waarborgen waarmee het DNA-onderzoek is omringd’, hetgeen zou moeten leiden tot onbruikbaarheid van de resultaten van het DNA-onderzoek voor het bewijs. In het door hem aangehaald arrest gaat het om ademonderzoek op grond van de Wegenverkeerswet 1994 en de daarop van toepassing zijnde voorschriften die de juistheid en de betrouwbaarheid van de uitkomst van onderzoeken beogen te waarborgen. In onderhavig geval is daar geen sprake van.
Omdat de rechtsgevolgen van bovengenoemde verzuimen niet uit de wet blijken, moet de rechtbank beoordelen of aan deze vormverzuimen enig rechtsgevolg moet worden verbonden en zo ja, welk rechtsgevolg dan in aanmerking komt. Daarbij moet de rechtbank rekening houden met de in het tweede lid van artikel 359a Sv genoemde factoren. Het rechtsgevolg zal immers door deze factoren moeten worden gerechtvaardigd. De eerste factor is het belang dat het geschonden voorschrift dient. De tweede factor is de ernst van het verzuim. De derde factor is het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt. Bij de beoordeling daarvan is onder meer van belang of en in hoeverre de verdachte door het verzuim daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad. Daarbij verdient opmerking dat het belang van de verdachte dat het gepleegde feit niet wordt ontdekt, niet kan worden aangemerkt als een rechtens te respecteren belang, zodat een eventuele schending van dit belang als gevolg van een vormverzuim niet een nadeel oplevert als bedoeld in artikel 359a Sv (ECLI:NL:HR:2013:BY5321).
De raadsman heeft niet aangevoerd welk concreet belang van verdachte door het niet naleven van artikel 151b Sv en artikel 2, zevende lid van het besluit DNA-onderzoek in strafzaken is geschaad en welk nadeel de verdachte hierdoor heeft ondervonden. Van rechtens relevant nadeel van de verdachte is niet gebleken. Uit het dossier is op te maken dat de officier van justitie de afname van DNA heeft bevolen. Ook door het – mogelijke - verzuim rondom zijn instemming tot het laten afnemen van het DNA door een ander dan een arts of verpleegkundige is verdachte niet in zijn belangen geschaad. In het geval verdachte op de juiste wijze was geïnformeerd en hij vervolgens instemming weigerde, dan was zijn DNA alsnog afgenomen, maar dan door een arts of een verpleegkundige. De rechtbank laat het daarom bij de enkele constatering van deze vormverzuimen en verbindt hier geen consequenties aan.
3.3.3.
Voorhanden hebben van een vuurwapen
Uit het DNA-onderzoek volgt dat het DNA van verdachte op het gevonden pistool is aangetroffen. Daarnaast volgt uit het wapenonderzoek dat het pistool doorgeladen is en een vuurwapen in de zin van categorie III, onder 1e van de Wet wapens en munitie betreft. Ook volgt uit het wapenonderzoek dat de bij verdachte aangetroffen wapenholster geschikt is om het gevonden vuurwapen te bergen, waarbij het ‘release button holster’ het vuurwapen zekert. Gelet hierop komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte het vuurwapen voorhanden heeft gehad.
3.3.4.
Partiële vrijspraak
Uit het dossier en het verhandelde op de zitting blijkt niet dat de medeverdachte wist dat verdachte een vuurwapen aanwezig had. De rechtbank acht daarom, evenals de officier van justitie en de raadsman, het medeplegen niet bewezen en zal verdachte daarvan vrijspreken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte omstreeks 9 februari 2019, in Nederland, een wapen van categorie III, onder 1, te weten een pistool van het merk Glock, model 17, kaliber 9mm (Luger), zijnde een vuurwapen, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, met aftrek van voorarrest.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachtes justitiële documentatie grotendeels zeer oud is. Verdachte is 24 jaar geleden voor het overtreden van de Britse Wet Wapens en Munitie veroordeeld. Dat lijkt geen ernstig feit geweest te zijn, nu slechts een boete van 50 pond is opgelegd. Verder zit verdachte inmiddels 96 dagen in voorarrest, terwijl volgens de LOVS een gevangenisstraf van 3 maanden het uitgangspunt is.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft een vuurwapen voorhanden gehad. De rechtbank acht dit een ernstig feit. Vuurwapens worden gebruikt bij het plegen van strafbare feiten en vormen een groot gevaar en een aanzienlijke bedreiging voor de samenleving. Het onbevoegd voorhanden hebben daarvan maakt een ernstige inbreuk op de rechtsorde en leidt tot gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
Uit verdachtes Britse Justitiële Documentatie van 11 februari 2019 blijkt dat verdachte eerder, maar niet in de vijf jaren voorafgaand aan de pleegdatum, voor vuurwapenbezit is veroordeeld. Dit wordt daarom niet in zijn nadeel meegewogen.
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de zogenoemde oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) van de hoven en de rechtbanken. Genoemde oriëntatiepunten dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. Volgens deze oriëntatiepunten is bij het louter voorhanden hebben van een vuurwapen een gevangenisstraf van 3 maanden het uitgangspunt. Hierbij moet bijvoorbeeld gedacht worden aan het voorhanden hebben van een niet doorgeladen wapen in een woning.
In strafverzwarende zin weegt de rechtbank mee dat verdachte op de openbare weg een vuurwapen voorhanden heeft gehad, dat deze doorgeladen was en dat hij geen openheid van zaken heeft willen geven.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van vijf maanden passend en geboden.

8.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1.00 STK Pistool
Glock
5705712
1.00 STK Patroonhouder
Glock
5705717
Nu met betrekking tot deze voorwerpen het bewezen geachte is begaan en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c en 36d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[naam verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 5 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beslag
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
1.00 STK Pistool
Glock
5705712
1.00 STK Patroonhouder
Glock
5705717
Voorlopige hechtenis
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E.A. Nijssen, voorzitter,
mrs. L. Voetelink en Y. Moussaoui, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.J.M. van der Hooft, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 mei 2019.
[...]
[...]
[...]
[...]