ECLI:NL:RBAMS:2019:3834

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 mei 2019
Publicatiedatum
28 mei 2019
Zaaknummer
13/751170-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot Poolse rechtsstaat en weigeringsgronden

Op 28 mei 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de District Court in Zamość, Polen. De zaak betreft de vordering ex artikel 23 Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de relevante feiten en vonnissen in het EAB beoordeeld. De rechtbank heeft in eerdere zittingen, waaronder op 25 april, 2 mei, 14 mei en 23 mei 2019, de vordering behandeld en vragen gesteld aan de uitvaardigende justitiële autoriteit over de weigeringsgronden van artikel 12 OLW. De rechtbank heeft vastgesteld dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW niet van toepassing is, omdat de opgeëiste persoon in persoon is gedagvaard en de procedure in Polen niet in strijd is met het recht op een eerlijk proces. De rechtbank heeft ook de relevante wetsbepalingen en de feiten waarvoor dubbele strafbaarheid vereist is, beoordeeld. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan, zodat de opgeëiste persoon zijn vrijheidsstraf kan ondergaan in Polen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751170-19
RK nummer: 19/1813
Datum uitspraak: 28 mei 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 28 februari 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 3 oktober 2018 door de
District Court in Zamość, second penal division(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1993,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het [plaats detentie] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 25 april 2019
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 25 april 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. U.E.A. Weitzel. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.W.P. Beijen, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en bepaald dat de uitspraak zal worden gedaan op 2 mei 2019.
Tussenuitspraak 2 mei 2019
De rechtbank heeft bij tussenuitspraak van 2 mei 2019 overwogen dat zij over onvoldoende informatie beschikt ten aanzien van
vonnis IIen
vonnis IIImet betrekking tot de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW. De rechtbank heeft hierin aanleiding gezien het onderzoek ter zitting te heropenen en de officier van justitie in de gelegenheid te stellen een tweetal vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen.
Zitting 14 mei 2019
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 14 mei 2019. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon en zijn raadsman zijn – met toestemming van de rechtbank en officier van justitie – niet ter zitting verschenen.
De rechtbank heeft het onderzoek op die zitting geschorst tot de zitting van 23 mei 2019 omdat – kort gezegd – de officier van justitie op voorhand kenbaar heeft gemaakt dat de uitvaardigende justitiële autoriteit de hiervoor bedoelde vragen niet tijdig heeft kunnen beantwoorden.
Zitting 23 mei 2019
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 23 mei 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is opnieuw bijgestaan door zijn raadsman en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
sentence of the Regional Court in Hrubieszówvan 19 december 2017 met zaaknummer II K 786/17 (
which became legally valid on 27 December 2017);
summary judgment of the Regional Court of Warszawa Praga-Południe in Warsawvan 27 februari 2017 met zaaknummer IV K 862/16 (
which became legally valid on 23 August 2017);
summary judgment of the Regional Court of Warszawa Praga-Południe in Warsawvan 11 juli 2017 met zaaknummer IV K 1324/16 (
which became legally valid on19 July 2017).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen voor de duur van
één jaar (waarvan nog elf maanden en 28 dagen moeten worden uitgezeten),
zes maanden en 28 dagen,
vier maanden en 12 dagen,
door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
De vrijheidsstraffen zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij de hiervoor genoemde vonnissen.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Tussenuitspraak 2 mei 2019

De rechtbank verwijst naar haar tussenuitspraak van 2 mei 2019 waarin al is geoordeeld dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW niet van toepassing is op
vonnis I. Dit oordeel dient als herhaald en ingelast te worden beschouwd.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

5.1.
Inleiding
Zoals vermeld in de tussenuitspraak van 2 mei 2019 wordt ten aanzien van
vonnis II– met zaaknummer IV K 862/16 – in onderdeel d) van het EAB meegedeeld dat de opgeëiste persoon niet op de hoogte is gebracht van de datum van de terechtzitting, maar dat een gewaarmerkte kopie van het vonnis op 2 mei 2017 aan de opgeëiste persoon is betekend. Het schrijven met de gewaarmerkte kopie van het vonnis is in persoon door hem ontvangen. Dit wordt bevestigd in onderdeel f) waarin is meegedeeld:

In the case number IV K 862/16 (…) The convict personally received the letter including the certified copy of the judgment. [opgeëiste persoon] filed means of appeal from that summary judgment such as an objection, and next on 23 august 2017 on the court trial on which [opgeëiste persoon] was present, he withdrew the objection. (…)
Ten aanzien van
vonnis III– met zaaknummer IV K 1324/16 – wordt in onderdeel d) van het EAB meegedeeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot dit vonnis heeft geleid. In onderdeel f) is meegedeeld:

In the case number IV K 1324/16 (…) The convict was present on the trial, during the trial he filed a motion for issuing a conviction sentence without running an evidence proceeding, however he was not present while the sentence was being delivered. By the sentence of 11 July 2017 the court imposed on him the penalty of9 months restriction of liberty with the duty to perform unpaid, controlled work for social purposes - accordingly to the motion of [opgeëiste persoon] . (…)
Aldus is de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval niet aan de orde ten aanzien van de zittingen die hebben geleid tot
vonnis IIen
vonnis III.
Vervolgens is in onderdeel f) van het EAB onder meer vermeld:

In the case number IV K 862/16 (…) The sentence ruled against him the penalty of1 year and 2 months of restriction of libertywith the duty to perform unpaid controlled work for social purposes. (…) In connection with the fact that the convict was evading from the execution of the penalty of restriction of liberty ruled against him, the regional court in Hrubieszów by its decision of 7 December 2017 ruled asubstitute penalty of deprivation of liberty for the period of 6 months and 28 days. (…)
In the case number IV K 1324/16 (…) By the sentence of 11 July 2017 the court imposed on him the penalty of9 months of restriction of libertywith the duty to perform unpaid, controlled work for social purposes - accordingly to the motion of [opgeëiste persoon] . In connection with the fact that the convict evaded from execution of the penalty of restriction of liberty ruled against him, the regional court in Hrubieszów by its decision of 7 December 2017 ruleda substitute penalty of deprivation of liberty for the period of 4 months and 12 days. (…)
Uit deze informatie heeft de rechtbank afgeleid dat de opgelegde straffen inhoudende ‘
restriction of liberty with the duty to perform unpaid, controlled work for social purposes’ zijn omgezet in ‘
a substitute penalty of deprivation of liberty’ door
the regional court in Hrubieszówbij beslissing van 7 december 2017.
Om te kunnen beoordelen of deze procedure tot omzetting van de straffen, die eerder zijn opgelegd bij
vonnis IIen
vonnis III,onder de reikwijdte van artikel 12 OLW valt, is relevant of de
Regional Court in Hrubieszówin de omzettingsprocedure al dan niet beschikte over beoordelingsruimte bij het omzetten van de straf. De rechtbank heeft de officier van justitie bij haar tussenuitspraak van 2 mei 2019 verzocht de volgende vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen:
Beschikte
the Regional Court in Hrubieszówover een discretionaire bevoegdheid in de procedure op 7 december 2017 waarin de ‘
restriction of liberty with the duty to perform unpaid, controlled work for social purposes’ is omgezet in ‘
a substitute penalty of deprivation of liberty’?
Zo ja, kan in dat geval voor de omzettingsprocedures in
vonnis IIen
vonnis IIIonderdeel d) van het EAB worden ingevuld?
Het
District Court in Zamośćheeft bij brief van 16 mei 2019 onder meer het volgende meegedeeld:
“(…) please be advised that Regional Court in Hrubieszów made a decision in cases court file ref. no IV K 1324/16 and IV K 862/16 pursuant to which the penalty of restriction of liberty was converted to a penalty of deprivation of liberty (imprisonment) because [opgeëiste persoon] had evaded serving the penalty of restriction of liberty. In such cases a decision on a substitute penalty of deprivation of liberty is obligatory.”
Bijgevoegd is onderdeel d) van het EAB dat betrekking heeft op de uitspraken van de
Regional Court in Hrubieszów:
“Indicate if the person appeared in person at the trial resulting in the decision:
(…)
2. [X] No, the person did not appear in person at the trial resulting in the decision (IV K 1324/16, IV K 862/16).
3. If you have ticked the box under point 2, please confirm the existence of one of the following:
3.1.A. [X] The person was summoned in person to the trial on 16/11/2017 and was thereby informed of the scheduled date and place of the trial which resulted in the decision and was informed that decisions may be handed down if he/she does not appear at the trial (IV K 1324/16, IV K 862/16)
(…)
4. If you have ticked the box under points 3.1.b, 3.2 or 3.3 above, please provide information about how the relevant condition was met:
[opgeëiste persoon] received the notices about the date of the hearing scheduled for 7 December 2017 in cases court file ref. no IV K 1324/1 and IV K 862/16 personally on 16 November 2017. The convict acknowledged receipt of these notices in writing.”
5.2.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft betoogd dat de vragen die de rechtbank in haar tussenuitspraak van
2 mei 2019 heeft gesteld niet voldoende zijn beantwoord. Weliswaar heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit met betrekking tot vraag 2 vermeld dat de omzetting van de straf verplicht is, maar dit laat onverlet de mogelijkheid dat de rechtbank hierbij enige beoordelingsvrijheid heeft. Aldus dient primair de overlevering te worden geweigerd en subsidiair de behandeling van de zaak te worden aangehouden om nadere vragen te stellen.
5.3.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de antwoorden voldoende duidelijk wordt dat de rechtbank geen discretionaire bevoegdheid heeft gehad bij het omzetten van de straf. Aldus is de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW niet van toepassing op de omzettingszitting.
5.4.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat in het midden kan blijven of de
Regional Court in Hrubieszówten aanzien van de aard of mate van de om te zetten straffen over een beoordelingsmarge beschikte. Immers, voor zover de
Regional Court in Hrubieszówten aanzien van de aard of mate van de om te zetten straffen wel over een beoordelingsmarge beschikte, is de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet aan de orde. De opgeëiste persoon is namelijk in persoon gedagvaard voor de omzettingszitting van 7 december 2017. Voor die procedure is alsdan sprake van de situatie als omschreven in artikel 12, sub a, OLW. Indien de
Regional Court in Hrubieszówten aanzien van de aard of de mate van de om te zetten straffen niet over een beoordelingsmarge beschikte, is artikel 12 OLW in geen geval van toepassing op de procedure die tot het vonnis van 7 december 2017 heeft geleid.
De rechtbank is dus van oordeel dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW niet van toepassing is ten aanzien van het vonnis waarbij de in de vonnissen II en III opgelegde straffen door de rechtbank Hrubieszów zijn omgezet in een vrijheidsstraf.

6.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de strafbare feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
Vonnis I - II K 786/17:
diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken;
Vonnis II - IV K 862/16:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een andertoebehoort, vernielen;
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel met zware mishandeling;
Vonnis III - IV K 1324/16:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een andertoebehoort, vernielen;
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

7.Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie

7.1.
Inleiding
De rechtbank heeft in haar tussenuitspraak van 16 augustus 2018 (ECLI:RBAMS:2018:5925) een uitleg gegeven van het toetsingskader, gegeven bij het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU) van 25 juli 2018 inzake LM, C-216/18 PPU (hierna: het arrest).
De rechtbank heeft in een tussenuitspraak van 4 oktober 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:7032), betreffende een overleveringszaak waarin sprake was van een Pools vervolgings-EAB, vastgesteld:
  • dat sprake is van structurele of fundamentele gebreken wat betreft de rechterlijke macht van Polen, die de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties van Polen in gevaar brengen;
  • dat daardoor een reëel gevaar dreigt dat het grondrecht op een eerlijk proces in de kern wordt aangetast;
  • dat om die reden concreet en nauwkeurig moet worden beoordeeld of er in de omstandigheden van het specifieke geval zwaarwegende en op feiten berustende gronden zijn om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering het gevaar zal lopen om geen eerlijk proces te krijgen;
  • dat de uitvaardigende justitiële autoriteit daarom wordt uitgenodigd tot een dialoog zoals in het arrest beschreven in paragraaf 76 tot en met 78, teneinde een actueel en concreet beeld te krijgen van de stand van zaken inzake de bescherming van de waarborg van rechterlijke onafhankelijkheid op het niveau van de rechterlijke instanties in Polen die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen.
In het licht van die vaststellingen heeft de rechtbank in die zaak een aantal vragen geformuleerd en heeft zij de uitvaardigende justitiële autoriteit verzocht om deze te beantwoorden in het kader van de te voeren dialoog en het verstrekken van de benodigde informatie.
Dit overleveringsverzoek ziet, anders dan de hiervoor genoemde tussenuitspraak, op de tenuitvoerlegging van (onder meer) een vrijheidsstraf die op 19 december 2017 (
vonnis I) is opgelegd. De rechtbank heeft in eerdere uitspraken overwogen dat niet is gebleken van een verband tussen vonnissen die al zijn uitgesproken en het recent vastgestelde reële gevaar van een flagrante schending van de aan een opgeëiste persoon toekomende rechten, zoals gewaarborgd in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest). De rechtbank ziet echter aanleiding om daar in het dit geval anders over te oordelen. De rechtbank acht hierbij van belang dat de ingrijpende wijzigingen ten aanzien van de rechterlijke organisatie in Polen zich hebben voorgedaan in het najaar van 2017 en het vonnis van
the Regional Court in Hrubieszówdus na deze wijzigingen is gewezen.
Gelet op de hiervoor genoemde vaststelling en het in het arrest gegeven toetsingskader, moet de rechtbank daarom concreet en nauwkeurig beoordelen of er in de omstandigheden van het specifieke geval zwaarwegende en op feiten berustende gronden zijn om aan te nemen dat de opgeëiste persoon geen eerlijk proces heeft gekregen in de procedure die heeft geleid tot
vonnis I.
Op verzoek van de officier van justitie heeft de
District Court in Zamośćbij brief van 16 april 2019 de vragen als opgesteld in de tussenuitspraak van 4 oktober 2018 beantwoord.
Voor zover van belang en samengevat blijkt uit de beantwoording van de vragen het volgende:
  • in
  • recent zijn er drie “
  • sinds de inwerkingtreding van de gewijzigde wet inzake de organisatie van de gewone rechtbanken kunnen wijzigingen worden aangebracht in salarissen van rechters en afdelingsvoorzitters, maar dat is niet gebeurd;
  • er zijn geen disciplinaire procedures aanhangig of gestart jegens de voorzitters, vice-voorzitters of rechters van het gerecht.
7.2.
Oordeel van de rechtbank
Zoals onder 7.1 weergegeven, heeft de rechtbank in haar uitspraak van 4 oktober 2018 de eerste vraag van het toetsingskader dat uit het arrest van het HvJ EU voortvloeit bevestigend beantwoord.
7.2.1
Beantwoording van de tweede vraag
De rechtbank beantwoordt de tweede vraag, namelijk of de vastgestelde structurele gebreken negatieve gevolgen
kondenhebben op het niveau van de
Regional Court in Hrubieszów, eveneens bevestigend.
Daarbij neemt de rechtbank naast de antwoorden van de uitvaardigende justitiële autoriteit ook de inhoud van de al bij haar tussenuitspraak van 4 oktober 2018 genoemde rapportages en voorstellen in aanmerking. Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van de volgende rapportages betreffende de ontwikkelingen op het gebied van de rechtsstaat in Polen:
- Association of Judges “Themis”: Judges under special supervision, that is “the great
reform” of the Polish justice system, 5 maart 2019;
- KOS (The Justice Defence Committee): A country that punishes. Pressure and repression of Polish judges and prosecutors, Warsaw 2019.
De inhoud van deze publicaties bevestigt en versterkt de zorgen die er heersen over de gevolgen van de wetswijzigingen voor de Poolse rechtsstaat en daaruit voortvloeiend het recht op een eerlijk proces van de opgeëiste persoon in het arrondissement van de
Regional Court in Hrubieszów.
Overeenkomstig het toetsingskader, gegeven bij het eerder genoemde arrest van het HvJ EU, dient de rechtbank bij deze stand van zaken nog de derde vraag te beantwoorden, namelijk of er – in het licht van de specifieke zorgen die de opgeëiste persoon tot uitdrukking heeft gebracht en de eventueel door hem verstrekte inlichtingen – zwaarwegende en op feiten berustende gronden zijn om aan te nemen dat het grondrecht van de opgeëiste persoon op een onafhankelijk gerecht is geschonden en als gevolg daarvan zijn grondrecht op een eerlijk proces in de kern is aangetast, gelet op zijn persoonlijke situatie, de aard van het strafbare feit waarvoor hij is veroordeeld en de feitelijke context die aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag ligt. Daarbij moet naar het oordeel van de rechtbank worden meegewogen wat bekend is geworden bij de beantwoording van de eerste en de tweede vraag.
7.2.2
Beantwoording van de derde vraag
Bij de beantwoording van de derde vraag spitst de beoordeling door de rechtbank zich toe
op hetgeen een opgeëiste persoon naar voren brengt over zijn specifieke situatie. In deze zaak echter heeft de opgeëiste persoon in het geheel geen omstandigheden betreffende zijn persoonlijke situatie naar voren gebracht op grond waarvan geconcludeerd kan worden dat hij geen eerlijk proces heeft gekregen.
Verder is niet gebleken dat hij op enigerlei wijze in de bijzondere aandacht van de Poolse uitvoerende macht stond en dat zijn persoon aanleiding zou hebben gegeven tot ongeoorloofde beïnvloeding van de rechters die hem hebben berecht.
Evenmin noopt de aard van het strafbare feit waarvoor de opgeëiste persoon is veroordeeld door
the Regional Court in Hrubieszówtot die conclusie. Hij is veroordeeld wegens diefstal met geweld, vernieling en het voorhanden hebben van drugs. De veroordeling ziet dus op commune delicten.
De rechtbank beschikt ook overigens niet over informatie waaruit zou blijken dat de strafzaak tegen de opgeëiste persoon bij de
Regional Court in Hrubieszównegatief kan zijn beïnvloed door de eerder genoemde gebreken die in het kader van de eerste en de tweede vraag zijn vastgesteld.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen dat er sprake is van zwaarwegende en op feiten berustende gronden om aan te nemen dat het grondrecht van de opgeëiste persoon op een onafhankelijk gerecht is geschonden en als gevolg daarvan dat zijn grondrecht op een eerlijk proces in de kern is aangetast, nu noch zijn persoonlijke situatie, noch de aard van het strafbare feit waarvoor hij is veroordeeld, noch de feitelijke context die aan het EAB ten grondslag ligt, tot een dergelijke conclusie aanleiding geeft.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 285, 312 en 350 Wetboek van Strafrecht, de artikelen 3 en 11 Opiumwet en de artikelen 2, 5 en 7 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
District Court in Zamość, second penal divisionten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. I. Verstraeten-Jochemsen, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en A.W.C.M. van Emmerik, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. Wijkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 28 mei 2019.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.